• No results found

christendom en kunst proeve van een ontleding

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 131-139)

De wereld waarin u leeft, is niet de mijne. De wereld van uw gezin, uw werkgemeenschap en uw stad, verschilt van de werelden waartoe ik als vader, werkende mens en medeburger behoor. Ieder volk en wereldbeschouwelijke groep, iedere geloofsgemeenschap heeft een afzonderlijke levensomgeving, die met een eigen visie op het zijnde samengaat, waardoor iedereen van ieder ander onderscheiden wordt. Zo is de wereld, met alles wat wij in dat begrip kunnen leggen, anders voor gelovigen en ongelovigen, christenen en mahomedanen, katolieken en protestanten. Dat sluit niet uit dat zij in hetzelfde land, in dezelfde stad en straat, zelfs in hetzelfde huis kunnen wonen.

De wereld van de christenen is een werkelijkheid, die de anderen niet kennen, of als zij haar kennen, niet aanvaarden. Het is een werkelijkheid, die uit twee soorten feitelijkheden bestaat. De eerste kunnen door de wetenschap achterhaald of door zintuiglijke waarneming opgenomen worden; de andere werden alleen door de openbaring onthuld en worden door het geloof beaamd. Vergeten wij nochtans niet dat zij te zamen van hetzelfde geheel deel uitmaken. Zo bestaat de sterrenhemel uit hemellichamen die wij kunnen zien en uit andere die onzichtbaar blijven, of een ijsberg uit een kleiner gedeelte, dat boven de wateroppervlakte uitsteekt en een groter deel, dat eronder verborgen blijft. Het is een wereld vol spanningen en gevaren, een tragische wereld, waarin de christenen leven. De inzet waarmede zij aan haar bedrijf gebonden zijn, is ontzettend zwaar. Het gaat immers om hun eeuwig geluk. Iedere morele beslissing die zij treffen, heeft gevolgen die zich verder uitstrekken dan de tijd en de plaats waarin en waarop zij zich bevinden. Bij elke beslissing kan hun eeuwig geluk in de weegschaal liggen.

En toch is het een wereld vol harmonie en schoonheid, die de rust van de geborgenheid en de vrede der onontneembare zekerheden biedt. Want het geloof leert aan de christenen dat hun wereld zin en betekenis heeft, dat zij niet nutteloos, vruchteloos, hopeloos in het bestaan geworpen werden. Het geloof leert hun dat zij geroepenen zijn en dat er dus Iemand is die hen roept. Deze wereld der christenen is een volledige wereld; hun waarheid laat geen leemten open. Alles heeft er zijn plaats gekregen, naar verhouding tot de belangrijkheid die de dingen hebben. De

christenen kunnen niet overdrijven en niet verzwijgen, of zij vervalsen het beeld van hun werkelijkheid. In haar essentie kan hun wereld niet veranderen. Haar grenzen zijn in kaart

ge-bracht. Maar binnen die grenzen kan ze beter doorgrond en ontgonnen worden. Dat is even waar voor de mysteriën van de godsdienst als voor de eigenschappen van de stof.

Die wereld is de christenen sedert eeuwen zo vertrouwd als hun eigen thuis. Die vertrouwdheid is, van geslacht op geslacht overgeërfd en doorgegeven, eigener en inniger geworden. Hoe ouder het christendom wordt, hoe minder het de christenen zal verrassen en ontstellen, maar terzelfder tijd ook hoe dieper het hen zal bezielen en verblijden. Het is een bezit dat niet kan verloren gaan en niettemin voor niemand in het bijzonder veilig is. Iedereen dient het opnieuw voor zichzelf te veroveren. Vandaar dat er een onafgebroken hernieuwing, een voortdurende vergeestelijking gebeurt, waarvan de verder schrijdende ontwikkeling het grote onderwerp van de menselijke geschiedenis is.

De mensen, door wie deze wereld der christenen bewoond wordt, hebben haar alles doordringende invloed ondergaan. Zij zijn erdoor gevoed en verlicht, geleid en gevormd geworden. Als zij eerlijk willen zijn, kunnen zij zich niet onttrekken aan de konsekwenties van de waarheid die zij kennen. Voor hen bestaat er geen toestand van onverantwoordelijke onbewustheid meer. Toch zijn zij mens als iedereen, met fouten en gebreken, tekortkomingen en ondeugden, die des te zwaarder aangerekend worden omdat zij aanwezig zijn bij hen, die in de overschrijding van het kwaad geloven en daardoor verplicht zijn naar een hogere volmaking te streven. De christenen dragen ten andere niet alleen hun eigen zonden en kwetsuren mede; zij worden eveneens voor elkanders schulden en die van hun voorgangers ter

verantwoording geroepen. Iedere eeuw voegt een nieuwe last bij de bestaande last toe.

Zo hebben de christenen hun eigen kenmerken gekregen: het zijn liefde en waakzaamheid. Waakzaamheid die tenslotte ook een uiting van liefde is. Die liefde strekt zich tot de gehele schepping uit, van het levenloze ding, over de tweeëenheid van lichaam en ziel die de mens is, tot de geestelijke wezens die wij engelen heten. De schepping is de christenen een voorwerp van liefde, omdat er een Schepper bestaat. Een andere reden is er niet. De christen houdt, zoals Gezelle, van de bloemen langs de watergracht, omdat hij in de bloemen Gods werk erkent. Hij zegt ja tot het bestaande en tot zichzelf - omdat God bestaat.

Maar omdat hij beseft hoe zwak hij in zijn onvoltooidheid is, blijft hij voortdurend waakzaam. Hij weet waaraan hij zich te houden heeft, omdat hij door zijn geweten altijd Gods stem kan horen. De mens heeft de vrijheid om kwaad te doen en door die vrijheid doet hij kwaad. Zo zijn armoede en ziekte, mindere begaafdheid naar lichaam en ziel, bronnen van leed en onrecht geworden. De verscheidenheid onder de mensen werd door het kwaad, d.i. door ontstentenis van het goede, een ongelukkige beschikking. Daardoor zijn alle tegenstellingen uit bitterheid, wrok en haat ontstaan. Alleen door te gehoorzamen aan de drang naar gerechtigheid, kunnen zij overwonnen worden. Voor de christenen is liefde het enige antwoord op de onvolmaaktheid van de wereld. Er is geen andere kracht, die door alles te vergeestelijken ook alles kan verlossen. De christelijke kunstenaar is degenen die in zijn kunstwerk van die realiteit getuigt. Hij leeft in de waarheid, bemint en oordeelt volgens haar ingeving. Dikwijls doet hij het met een helder inzicht en met nadruk, omdat hij meent tot een

christelijke kunstenaars dat uitdrukkelijker dan ooit gedaan, omdat in deze tijd de nood aan waarheid nopens de essentiële vragen van ons menszijn zo klemmend was. De denkende mensen die buiten het geloof gebleven zijn, hebben slechts de wanhoop van het existentialisme overgehouden.

Zo beleven wij in de kunst, en inzonderheid in de letterkunde, die de meest filosofische van alle kunsten is, een wedergeboorte van het christendom. Die wedergeboorte valt samen met een algemeen verschijnsel dat zich tot alle domeinen van de menselijke bedrijvigheid uitgebreid heeft.

Vergelijken we 1860 bij 1960.

1860 betekende de triomf van de positivistische wijsbegeerte, van het ongeloof der burgers en klerken, voor wie vrijheidsliefde en antiklerikalisme de eigenschappen van verlichte geesten waren, van het blinde vertrouwen in de wetenschap, de materiële en technische vooruitgang, als middelen om de mensheid van bovennatuurlijke dromen en inbeeldingen te bevrijden en ze zodoende een onverstoorbaar geluk te schenken. Het was de tijd van een verbluffende economische opbloei, gevolg van de industrialisatie, die door een onbeteugelde kapitalistische winzucht werd geleid, met als keerzijde wraakroepende arbeidsvoorwaarden en pauperisme, met alle kwalen en leed, die uitzichtloze armoede vergezellen; de tijd van een opkomende proletarische en revolutionaire beweging, die zich tegen het christendom keerde en een

massa-afvalligheid veroorzaakte onder de werklieden, die de indruk hadden dat hun trouw aan de kerk niet door trouw van de kerk beantwoord werd. Het was voor de kerk zelf een tijd van verzuiling, waarin zij, van buiten door de minachting van haar vijanden vernederd en door hun aanslagen verzwakt, naar binnen enerzijds door de konservatieve stugheid van een verlaat jansenisme en anderzijds door de

toegeeflijkheid van het modernisme bedreigd, tot een loutere verzetshouding werd gedwongen, die, treffend door zijn treurigheid en de grootsheid van het hulpeloze gebaar, voor altijd gesymboliseerd blijft in de strijd van de pauselijke zouaven, die trachten het wereldse rijk van Christus' stedehouder op aarde voor ondergang te behoeden.

Pieter Defesche: De kleine muze.

(Foto Mantz, Maastricht)

Gerard Princée: Bewening Christi - gouache.

80

Willem Van Hecke: Compositie.

(Foto Houtart, Blankenberge)

1960 betekent een bloeitijd voor de katolieke wijsbegeerte en theologie; een uitstralend christendom onder alle standen en klassen, zowel van de geleerden als van de eenvoudigen, gepaard met een wijd vertakte sociale actie; een oecumenische gezindheid, die open en vast in de leer, voor een ontmoeting met alle schismatieken en ketters opkomt en een missiebeweging die zich evenzeer tot de andersdenkenden onder ons als tot de heidenen in vreemde landen richt; een karitatieve en opvoedende bedrijvigheid als nooit werd ontplooid en waarbij miljoenen beproefden of kinderen, jonge mensen en volwassenen, geholpen of onderwezen worden. Het christendom is veel dichter bij een groter aantal mensen gekomen en, wonder genoeg, heeft de orthodoxie daar niet onder geleden. In dezelfde gemeenschap met anderen vredig samenleven, onderstelt, indien men het beste verlangt, een nader aansluiten bij gelijkgezinden en inniger voeling met de anderen terzelfder tijd. Principiëler trouw en menselijker vriendschap.

Bij de christenen zelf wordt de godsdienst dieper beleefd. Zij zijn weer in het licht van de dag verschenen. Zij meten zich opnieuw met de problematiek van de tijd; zij zijn een deel van die problematiek, een teken van tegenspraak, door de enen veracht, uitgespuwd en vervolgd, door de anderen naar binnen gehaald en ondervraagd. Weer wordt iets van hen verwacht. Zij zijn overal aanwezig en op enigen na, die eronder bezwijken, overwinnen zij de uitdagingen, de eeuwige, en degene die door de tijd worden gesteld.

In de kunst hebben hun namen een schone klank, op ieder gebied, in ieder land. Ook daar, zoals in Skandinavië en Engeland, waar de katolieken een kleine minderheid zijn. Zij heten bij ons Streuvels, Verschaeve en Timmermans, Ryelandt en Meulemans, Servaes en Permeke. Zoals alle echte kunstenaars geven zij vorm aan hun levensvisie door haar te konkretiseren. Zij scheppen waarneembaarheden, die twee essentiële

Toen ik op de boerderij van mijn ouders een kleine jongen was, heb ik vele uren doorgebracht aan de oevers van de beek, die vloeide tussen de boomgaard en het bos dat erachter lag. Ik keek naar het beeld van de hemel en de omgeving, dat op het water weerspiegeld stond, met tussen die dingen mijn eigen trekken in. Telkens waren wij wat wij altijd zouden zijn: de lucht, het water en ikzelf. De essenties bleven. Maar de lucht was dezelfde lucht en het water hetzelfde water niet, noch ik was dezelfde van daags te voren. Zo is de kunst van de christen: de vertolking van een zijn, dat onveranderlijk is in zijn wezenheid en altijd nieuw in zijn verschijningsvormen, omdat de gehele schepping voortdurend op weg is naar God.

81

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 131-139)