• No results found

Jonge Westvlaamse beeldhouwers

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 79-87)

Het is merkwaardig hoe de beeldhouwkunst, die uiteraard zo ondankbaar is, in Westvlaanderen thans een grote bloei kent. Namen als Michiel Anneessens, Roger Bonduel, Lucien De Gheus, Jo Maes, Cyriel Maertens, Albert Setola, André Taeckens, Paul Van Raefelghem en Ferdinand Vonck - om ons alleen maar tot de jongeren te beperken - hebben ook buiten de provincie o.m. dank zij de provinciale Kultuurdagen reeds een goede weerklank gevonden. Allen werden reeds door ons blad uitvoerig besproken; zij zijn nochtans niet de enige jonge en talentvolle beeldhouwers, die wij bezitten. De drie beeldhouwers, die nu aan de beurt komen, behoren zonder

uitzondering tot de heel jongste generaties; geen van hen is reeds tot de volle rijpheid gekomen, noch tot de volkomen beheersing van eigen stijl; zij zullen dus nog een zekere weg moeten afleggen; het ware oneerlijk en onverantwoord dit te willen verholen houden. Maar hun werk kwam ons op een of andere manier interessant en

beloftevol voor en werd als dusdanig ook door anderen reeds opgemerkt, zodat het ons billijk scheen ook op deze jonge talenten de aandacht te vestigen.

De Godecharle-prijs aan Pol Spilliaert

Naast de Rome-prijs is de Godecharle-prijs een der meest gewaardeerde onderscheidingen van ons land. Het is bij tweejaarlijkse prijskamp dat hij uitgeschreven wordt aan jonge beeldhouwers, figuur- en landschapschilders en architecten - leeftijdsgrens 28 jaar - begaafd met een merkwaardige aanleg van wie

men met reden mag verwachten dat ze een groot sukses zullen behalen; zo besliste

het de stichter van deze studiebeurs Napoleon Godecharle in zijn testament van 15 maart 1871, ten einde de naam van de beeldhouwer Gilles Lambert Godecharle in de herinnering te bewaren. Dit jaar achtte de jury geen enkele der deelnemers voor schilderkunst en bouwkunst de bekroning waardig. Voor de beeldhouwkunst integendeel werd de prijs tenslotte toegekend aan Pol Spilliaert van Oostduinkerke (o9 december 1935, De Panne); deze beeldhouwer krijgt dus in 1960 en 1961 telkens te beschikken over 33.000 F voor een studiereis van tenminste vier maanden. Een eerste voorselectie had het aantal candidaten tot zeventien herleid; bij de voorlaatste selectie bleven alleen Frans Van den Brande van Mechelen en Pol Spilliaert over. Pol Spilliaert werd tenslotte tot enige prijswinnaar uitgeroepen.

Kleine Meermin (1 m 20) Pol Spilliaert

Adrienne (2 m 30)

nl. Adrienne (gips met loden bekleding) en Kleine Meermin (beton); dit laatste gaf de doorslag voor het toekennen van de prijs. Beide werken werden van 8 tot 21 januari tentoongesteld in het paleis van Schone Kunsten te Brussel, samen met de andere werken, die in 1959 door de staat bekroond of aangekocht werden.

De bekroning van deze tot op heden onbekende jonge beeldhouwer, die voor de eerste maal aan de prijskamp deelnam, verwondert de enkele ingewijden niet, welke Spilliaert in de laatste jaren hebben aan het werk gezien; hij behaalde immers zijn diploma (A1/7) voor beeldhouwkunst aan de Ter-Kameren-school in 1959, met grote onderscheiding, een graad die in de laatste zes jaren niet meer was toegekend geworden. Hij had er gewerkt onder de leiding van de bekende beeldhouwer Charles

Leplae, na drie jaar lang de lessen van de St.-Lucasschool te Gent gevolgd te hebben; te voren was hij leerling geweest aan de Vrije Beroepschool te Kortrijk en het College van Veurne. Van groot belang voor zijn kunstontwikkeling was de zomer die hij doorbracht onder de leiding van beeldhouwer Grard, die te Koksijde is gevestigd; hij is het die hem aan Charles Leplae aanbevolen heeft. In 1958 werd voor het eerst een werk van Spilliaert tentoongesteld, nl. Yeux verts, dat in de Expo te zien was.

De beide bekroonde werken zijn figuratief. De bewondering van de jonge

beeldhouwer voor Henry Moore is er enigszins merkbaar; hij denkt er trouwens aan met zijn studiebeurs een tijdlang te gaan werken bij de grote Britse meester. Spilliaert heeft evenwel nog geen definitieve kunstrichting gekozen en heeft ook veel

non-figuratief werk gecreëerd. Hij zelf spreekt zich als volgt uit over zijn

kunststrevingen: In mijn werk zoek ik zo nuchter mogelijk naar verhouding en ritme,

om het even of het een abstract of een figuratief beeld geldt. Persoonlijk zie ik een sculptuur als een spel van volumes met de ruimte - waarin ritme en verhouding de waarde van het spel uitmaken. Volgende woorden schuw ik in mijn werk: stijl, vereenvoudigen, symbool, enz. Andere woorden hoor ik liever: schoon, aangenaam, rijk, eenvoudig, monumentaal. Bij vele beeldhouwers komt vereenvoudigen overeen met verarmen. Mijn beeldhouwwerk zie ik als de uitdrukking van mijn innerlijk verlangen, verlangen naar steeds iets nieuws.

Men stelt vast dat Pol Spilliaert uitstekend op de hoogte is zowel van wat heden de dag gedaan wordt als van de theorieën, die errond worden geweven. Wij verhopen dat hij zowel tegenover het ene als tegenover het andere de onontbeerlijke vrijheid en zelfstandigheid zal weten te veroveren. Zijn grote werkkracht is daarvoor een waarborg. Ons blad wenst hem van harte geluk om de uitzonderlijke onderscheiding, die hij komt te veroveren. De naam Spilliaert, die door de Oostendse schilder reeds beroemd was geworden in de kunstwereld, krijgt aldus een nieuwe en jonge

schittering.

Steven Depuydt

Deze beeldhouwer uit Gistel (o28 mei, 1937) is een weinig jonger dan zijn

studiegenoot en vriend Pol Spilliaert. Beiden kregen ongeveer dezelfde opleiding; Steven Depuydt verliet het klein seminarie van Roeselare om vier jaar lang te gaan studeren in Sint Lucas-Gent en zijn beeldhouwersopleiding te voltooien in de Brusselse Ter Kamerenschool. Te Gent hadden zij de uit Menen afkomstige beeldhouwer Maurits Witdouck als professor; hij wist hem een degelijke

basisopleiding te geven en voor de portretkunst te begeesteren. Charles Leplae kon in Ter Kameren aan zijn leerlingen, die reeds scholing bezaten, een zekere vrijheid laten en, hoewel hij zijn kritiek geenszins spaarde, toch drong hij nooit zijn mening op. Een dergelijke houding kan en moet men inderdaad ten opzichte van meer ontwikkelden aannemen; de mentaliteit van vele kunstleerlingen is echter zo dat zij reeds van het eerste begin af willen over volkomen vrijheid beschikken en aldus verwaarlozen de techniek en het métier van hun kunst ernstig aan te leren; nochtans wie het vak niet wil leren kan ook geen vaardig kunstenaar worden. Daarom betoonde Steven Depuydt ook steeds de grootste eerbied voor wie hem de grondslagen der beeldhouwkunst aanleerden.

De bewondering van Steven Depuydt gaat naar figuren als Marino Marini en naar Henry Moore, bij wie ook hij aanstaande zomer zou willen gaan werken in Engeland. Nochtans de strekking van Depuydt is niet dezelfde als deze van zijn vriend Spilliaert. Het verschil ligt hem niet hierin dat de ene abstract en de andere figuratief zou zijn, zoals de afgebeelde werken zouden kunnen doen denken; immers beiden hebben zowel figuratieve als niet-figuratieve werken. Maar waar Depuydt uitgaat van een idee en dus een symbolische waarde wil geven aan zijn werken, daar verwerpt Spilliaert alle symboliek om zich op de vormen alleen te concentreren; terwijl Depuydt vooral de verticale lijn zoekt en aldus een stijgende gotische allure schenkt aan zijn beelden, is Spilliaert meer gewonnen voor de ritmische cirkelende lijn, die meer in de richting der barok ligt. Een paar voorbeelden om dit te verklaren.

Het uitgangspunt van het werk Adel (plaaster bedekt met bladlood) was een idee: een man offert zich voor zijn ideaal, hij overwint geestelijk, maar gaat materieel ten onder, want als een Sebastiaan werd hij met pijlen doorschoten. Men vindt in de uitwerking de symbolen terug; zij zijn echter opgenomen geworden in het vormenspel, want het idee is slechts het uitgangspunt en wordt ondergeschikt aan de sculpturale waarden en aan de eisen der abstrahering; toch kan men er nog de op een knie vallende, doorpijlde, maar naar de hoogte strevende gestalte in raden.

Voor de betonconstructie Eendracht was de idee: een groep jonge mensen die in hun streven naar hoger

Steven Depuydt

(onderdeel) elkaar vinden en tot samenwerking komen (middendeel), zodat elk ervan dank zij de samenwerking de hoogten bereikt (bovendeel). Wederom zijn de

menselijke figuren volkomen geabstraheerd geworden en is het de vertikale strekking die overheerst.

Deze twee werken behoren tot twee verschillende technieken. Depuydt beoefent er ook nog andere, zoals de beweeglijke plaatijzeren constructie, de taille directe, de terra cotta en het kleiboetseren van sculptures, die hij dan zelf in brons giet. Hij doet ook aan schilderkunst, echter meer als verpozing en zonder een vaste lijn te volgen. Zijn voorkeur gaat naar het grote monumentale, architectonische werk; hij droomt ervan in samenwerking met een architect te kunnen beelden scheppen.

Liefst houwt hij zelf de harde witte en blauwe steen met forse en toch beheerste slagen; het is hem een weelde aldus de diepe krachten van zijn temperament te kunnen uitwerken en zijn levenswil en scheppingsdrift te kunnen affirmeren. Dat is

beeldhouwersgeluk! (Adres: Statiestraat 31, Gistel).

Steven Depuydt, Adel (2 m 50)

Gerard Holmens

De derde van de drie vrienden is Oostendenaar (o23 september 1934). Na zijn studies aan de academie te Oostende bij Willy Vanhuyse en te Gent, volgde hij de afdeling beeldhouwkunst van het Hoger Instituut te Antwerpen bij Willy Kreitz. Reeds acht jaar houdt hij zich uitsluitend met beeldhouwkunst bezig, wat vooral gedurende de eerste vijf jaren heel wat offers en ontbering in dienst van de kunst heeft betekend. Hij bracht ook enkele tijd door in de bekende Grande Chaumière, waar beeldhouwers van alle landen zich samen vervolmaken onder de hogere leiding van de grote beeldhouwer Zadkine.

Onder zijn beste werken rangschikt hij een paar sculpturen in wat men crypto-figuratieve stijl kan heten (Lente en Moeder en Kind); zij sieren de

vooruitstrevende woonst die door de begaafde Roeselaarse architect Leo Delafontaine werd ontworpen voor zijn vriend de kunstminnende geneesheer van Lichtervelde, Dr. P. Delannoy; in deze woning vindt men ook goed werk van een andere jonge beeldhouwer, de Menenaar Michiel Anneessens.

Gerard Holmens heeft ook aan ijzersculptuur gedaan, maar dit genre scheen hem te weinig levend, te zeer technische constructie. Hij verkiest het monumentale genre en de taille directe, die meer zuivere beeldhouwkunst zijn.

Zopas heeft hij te Oostende een prijs voor beeldhouwkunst behaald, die door een plaatselijke vereniging werd

uitgeschreven; veel belang hecht hij daar niet aan omdat het aantal deelnemers uiterst beperkt was. Toch is het bekroonde werk, dat wij hier afbeelden, in meerdere opzichten belangwekkend. De invloeden zijn er niet zo direct waarneembaar; er zit wel iets in van Zadkine maar veel meer nog van sommige werken van Lipchitz. Het uitgangspunt was hier een vrouwelijk torso, maar het werk is het eindpunt van een lange reeks schetsen en abstraheringen. Wat hij op dit ogenblik nastreeft is het wegwerken, het uitsluiten van centrale punten, een circulatie van vormen.

Holmens heeft reeds enkele goede tentoonstellingen gehouden o.a. te Antwerpen, Gent, Eeklo, Middelkerke en Oostende; meerdere malen exposeerde hij samen met Gaston Theuninck en ook een enkele maal met Slabbinck.

Holmens heeft het fijne gelaat van een musicus, maar de zware handen van een beeldhouwer; gevoeligheid en kracht harmoniëren op dezelfde wijze in zijn werk. Wij twijfelen er niet aan dat een suksesrijke loopbaan hem wacht; hem zal de daartoe nodige steun niet ontbreken.

(Adres: Fortuinstraat 18, Oostende).

Dr. Albert Smeets

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 79-87)