‘Wat is warm?’ wou Mol weten.
‘In deze hitte hand in hand.’
‘Absurd,’ zei Mol. ‘Luister eens Billy...’ Wim boog zijn bollige hoofd naar Mol
over, en omknelde haar middel. En toen kwam Paps en Mams beneden, en Mams
zei, dat ik had moeten komen zeggen, dat Mol en Bill er waren. Ik zei: ‘Hij heet
Wim. En ik was voor geen millioen langer gebleven.’
‘Nog altijd even opstandig?’ vroeg Paps.
‘Nee. Ik ben normaal,’ zei ik.
Het deed me toch goed, dat, toen ik beledigd vertrok, Paps nog een graai door
mijn krullen gaf. Ik hoorde nog net, dat Mol een hele boom tegen Mams opzette over
haar uitzet. Nu, dat vind ìk onkies, waar een man bij is, die je een paar maanden
geleden nog niet eens kende, en die je nu al hondje noemt.
In de hal hoorde ik een hartstochtelijk huilen uit de keuken komen. Ik vermoedde,
dat dat pas was losgebarsten, anders was Mams er wel heengegaan. Ondanks Grietjes
toorn begaf ik me keukenwaarts.
Daar zat Grietje op een stoel. Daar zat Buddy nog op dezelfde stoel, zeer
hooghartig, en daar lag Gijbertje met haar hoofd op haar armen te gieren.
‘Wat is hier gebeurd?’ vroeg ik.
‘Ja, ze moet het zelf maar weten. Ik heb haar genoeg gewaarschouwd,’ zei Grietje
duister. Ik trok ook een stoel bij, en blikte naar Gijbertje.
‘Heeft ze pijn?’
‘Natuurlijk niet.’ Nors.
‘Waarom huilt ze dan?’
‘Dat zal ze zelf wel het beste weten.’ Duister.
Ik trok een krant naar me toe, en ik zei: ‘Ik ga hier niet weg, voor ik weet, wat er
met Gijbertje aan de hand is.’
Grietje trok weer haar drie onderkinnen. En in de tuin huilde Adonis, die, sedert
Peter weg is, in één jammerklacht verkeert. Alleen Paps kan wat met hem bereiken.
‘Dat stomme dier,’ zei Grietje.
Ik verdiepte me in de advertenties. Daar werden babyboxen, kinderstoelen,
naaimachines, zomerjassen, maat 46, en een heel prieël ter overname aangeboden.
En ik keek steels naar Gijbertje. Ze snikte nog heftig, maar ze stak toch haar hand
uit naar een glas water, dat Grietje zeker voor haar had neergezet. Ze dronk klokkend.
Verslikte zich, stikte bijna, waarop Grietje haar op de rug klopte. Toen Gijbertje dit
alles overwonnen had, vond ik het moment gekomen, om te vragen: ‘Wat is er nu
toch met je, Gijbertje?’
‘O, die schooìer,’ zei Gijbertje. En ze barstte weer los.
‘Wie is een schooier?’ vroeg ik zo in het algemeen.
‘Die schooìer,’ legde Gijbertje uit. Ze droogde haar gezicht af. Nee, Gijbertje is
niet een van die vrouwen, die schoner worden, als ze huilen. Maar het hinderde
natuurlijk niets bij ons.
‘Wat is er nu toch gebeurd?’ vroeg ik nog eens.
‘Ik had kennis...’ En ‘Boeoeoeoeoe’ begon Gijbertje weer.
‘En je zei, dat je nog nooit kennis had gehad.’
‘Dat had ik ook nog nooit,’ verdedigde Gijbertje zich. ‘Maar drie weken terug heb
ik kennisgemaakt met een man... Boeoeoeoeoeoeoe’ kreet Gijbertje weer. Ik kan
niet precies zeggen, hoe ze huilde, het was net een misthoorn.
‘Nou, en toen?’ Ik leefde intens mee. ‘Je was helemaal niet in zo'n stralende bui,’
ontdekte ik.
‘Ze heeft natuurlijk best gevoeld, dat hij het niet meende.’ Dat was Grietje, nu met
vier onderkinnen.
Maar dat nàm Gijbertje niet. ‘Hij was wat aardig. Het was een echt keurig persoon,’
begon Gijbertje.
‘Ja, zó keurig was hij, dat hij er met honderd zure guldens vandoor is.’
‘Honderd zure guldens van Gijbertje.’
‘Ja, wat dacht je dan? Van mij misschien?’
‘Nee, dat dacht ik niet Grietje,’ zei ik zoet. ‘En hoe weet je dat Gijbertje?’
‘Nou, verleden week zei hij, dat hij een zaak wou koopen.’ Gijbertje boende haar
gezicht. ‘En dat ie honderd gulden te kort kwam.’
‘Wat heb ik jou gewaarschouwd,’ zei Grietje. ‘Kom maar hier prul.’ De prul was
Buddy, die zich nestelde op Grietjes schoot. En alsof ik niet bestond. Toen ging de
bel van het terras, en Grietje zei: ‘Ik zal wel gaan. Zoals jij er uit ziet...’
‘Ik heb toch zeker ook mijn vrije avond,’ zei Gijbertje, alweer vrij fier.
‘O, ik gaan al,’ zei Grietje. Ik viste nu Buddy op, die stijf en strak op het beetje
schoot, dat ik bezit, zitten ging.
‘Nu Gijbertje, en toen?’
‘Hij had het al over trouwen. Toen heb ik de honderd gulden voorgeschoten. En
nu laat hij mij stikken,’ zei Gijbertje alweer ontdaan.
‘Hoe weet je dat?’
‘Hij was er niet vanavond?’
‘Hij kan toch best ziek zijn.’
‘Ik ben toch zeker naar zijn kosthuis geweest.’
‘En wat zeiden ze daar?’
‘Dat ie weg was. Al een week.’
‘Misschien koopt hij de zaak nu.’
Gijbertje schokschouderde. ‘Hij had daar schuld. Vijf-en-veertig gulden. En hij
moet overal schuld hebben. Dat zei zijn kostjuffrouw.’
‘Je moet niet alles geloven, wat er wordt gezegd.’
‘O, maar dat geloof ik.’ En Gijbertje liet weer haar hoofd op haar armen vallen,
en ze joelde weer: ‘Boeoeoeoeoeoeoe.’
‘Is het nu eindelijk uit?’ vroeg Grietje, die weer binnenkwam.
Ik schoof mijn stoel achteruit. ‘Ik ga wel weg.’ Bij de deur zei ik nog, terwijl ik
Buddy in mijn armen gekneld hield: ‘Gelukkig, dat je hem geen duizend gulden hebt
geleend, Gijbertje.’
Grietje trok nog meer verontwaardigde onderkinnen, en Gijbertje zei gesmoord:
‘Duizend gulden... Die heb ik nog nooit bij mekaar gezien.’
*
**
De volgende dag was het warm, direct 's morgens al. Ik trok naar de Tros, en was
juist van plan de skiff ‘de Kever’ naar buiten te slepen, toen er gejoeld werd. ‘Halloot.’
Het was Kwast, en achter hem aan droop Flap. Ik was zo verstomd, toen ik Flap zag,
dat ik stokstijf bleef staan.
‘Halloot,’ riep Kwast weer.
‘Ja, ik hoor je wel,’ zei ik vinnig. ‘Wat is er met jou gebeurd, Flap?’
‘Hij heeft voor jóu zijn snort laten staan. En zijn baard,’ zei Kwast fier.
‘Hij is stápel,’ zei ik.
‘Vin je het dan niet goed staan? Hier Kwast zegt...’
‘Nou ja, Kwast is ook abnormaal.’
‘Dank je wel,’ zei die gans niet beledigd.
Ik bekeek Flap van dichtbij. De snor was nog wel erg sprieterig, maar die ging
nog. Alleen de baard, die nog maar een onvolgroeide sik was, gaf Flap iets van een
zesde rangs acteur. En het was, of zijn oren nòg meer uitkwamen.
‘Dat is nou je dankt,’ zei Kwast.
‘Welja, opstoken ook nog maar. Je haalt die rommel maar gauw weer van je
gezicht,’ zei ik fier.
‘Hij kan toch zijn snor laten staan.’
‘Voor mijn part. Ik ga roeien.’
‘Wij gaan mee,’ zei de fiere Flap, terwijl zijn sik bungelde.
Toen kwamen over het plankier Renée, Hans en Kik. Renée
had me al verteld, dat Kik niet af te schudden was. Hij had gezegd, dat, tot Renée
haar keus had bepaald, hij de hoop niet opgaf. En nu zwierf Renée met Kik en Hans
in haar kielzog. En ze zei, dat het haar erg vermoeide, en dat ze een idee had, dat ze
Kik nooit kwijtraakte. Kwast was alweer actief: ‘Halloot, halloot, mijn naam is
Kwast.’ Hij en Hans kenden mekaar, klopten mekaar op de schouder, en noemden
mekaar ‘stumper’. Ik had er in de Boeg niets van gemerkt. Ik, die alleen had willen
skiffen en denken, zat, voor ik het wist in een wherry in een stuurstoel. Ver voor ons
uit deinde Renée met haar aanhang. Want Kwast kon niet roeien, en Flap was ook
niet in topvorm, na mijn belediging van zijn snor en zijn baard. Hij zei zacht, toen
we eindelijk bij de Moulin d'Amour waren aangekomen: ‘Ik heb het gedaan voor
jou, Joop. Ik dacht, dat jij het mooi zou vinden.’
‘Och, je hoeft je voor mij niet te scheren,’ zei ik. ‘Dat is mijn bedoeling niet.
Alleen...’
‘Halloot,’ gilde Kwast opeens, die een eindje van ons aflag tegen Renée, Hans en
Kik, die verder geroeid hadden, en nu weer terugkwamen. ‘Halloot. Komen jullie
hier ook? Het is hier heerlijk.’ En dan tegen Hans, die keurig aanlegde: ‘Je kunt er
toch maar niets van, stumpert!’ Waarop Hans, natuurlijk prikkelbaar door de droevige
figuur van Kik in de stuurstoel, zei: ‘Och stik, idioot!’
Hoofdstuk VIII
We vliegen naar het eind van de vacantie toe. Ik ben zo bruin als een okkernoot, en
ik heb twee weken bij Opa van Dil en twee weken bij Opa Heultje gelogeerd. Ik heb
in mezelf gegrinnikt, want Paps en Mams zeiden, dat ik niet uit mocht, als ik zou
blijven zitten, en ze stempelden daarmee de logeerpartijen bij de beide Opa's als niet
‘uit’. O, en het is best leuk geweest, alleen hebben de beide Opa's een kousendrama
veroorzaakt. Dat kwam zo. De eerste dag de beste zei Tante Suzanna: ‘Morgen ga
jij met mij het dorp in om kousen te kopen.’ We zaten in de tuin, waar Mams in de
oertijd ook gezeten heeft. Ik hing lui in een stoel, met mijn prachtig bruinverbrande
benen ver uitgestrekt.
Ik vroeg, ofschoon ik het al lang doorhad: ‘Voor wie? Voor U?’
‘Joop, wees alsjeblieft niet brutaal. Voor jou natuurlijk.’
‘Voor mij? Maar ik draag nooit kousen. Alleen in de winter, bij vorst.’
‘Maar hier draag je wèl kousen. Ik heb er verleden jaar niets van gezegd, maar nu
je zestien bent... Het is geen gezicht,’ besloot Tante Suzanna. Tante Suzanna droeg
een mouselientje, zwart met witte noppen, tot op haar tenen en met een boord.
‘Ik kan gewoonweg geen kousen dragen. Ze kriebelen mij. En, ik ben altijd uit
mijn humeur.’
‘Dan maar uit je humeur. We gaan morgenochtend samen naar het dorp.’
Toen Opa van Dil, die af en toe nog naar de Bank gaat, thuiskwam, zag hij er zo
moe uit, dat ik hem niet met mijn kousen wilde vervelen. Dus de volgende morgen,
een dag om te stikken, togen Tante Suzanna en ik naar het dorp. Alle mensen, die
haar tegenkwamen, groetten. Dat was natuurlijk
van de linkerhand, die niet weet, wat de rechter doet. Tante Suzanna kocht vier paar
bruine kousen, niet van de dunsten, en 's middags had ik er een paar aan.
‘Ik kan ook twee paar over mekaar heen aantrekken. Dan komt het beter uit. Want
ik blijf hier maar twee weken,’ ontdekte ik.
‘Je neemt ze mee.’
‘O nee, ik geef ze de werkster in uw Kindertehuis cadeau.’
Mams zei vroeger altijd, dat Tante Suzanna haar lippen samenneep. Nu ze ouder
geworden is, heeft ze natuurlijk vrij weinig lip meer, maar wat ze heeft, verdween
naar binnen. ‘Ik begrijp niet, dat jouw Moeder het goedkeurt, dat jij zo ongekleed
bent,’ zei Tante Suzanna fier.
‘Maar het is toch heerlijk fris. Als U het maar eens probeerde. En er zou bij U niks
van te zien zijn.’
‘Ja, zwijg nu maar,’ zei Tante Suzanna.
Wanneer ik over de hei dwaalde, of speelde met de kinderen in het kindertehuis,
dan had ik de kousen als een kluwen in de zak van mijn jurk. Maar verscheen ik dan
weer voor Tante Suzanna's aanschijn, dan toonde ik twee wollen benen. 't Was wel
geen wol, maar toch bijna. Maar toen Opa van Dil de laatste avond zei, dat het zo
heerlijk was geweest, zo'n fris, jong meisje in hun stille ouderdom, toen had ik wel
ik weet niet wat willen doen om hem en Tante Suzanna te plezieren. Zo was Mams
vroeger ook. Maar de laatste dag, toen ik Tante Suzanna's kinderen tracteerde, schonk
ik toch onderdehand de kousen weg. En met onbekommerde, blote benen reisde ik
naar Noordwijk. En Tante Suzanna zei bij het afscheid, dat zìj nu geen
In document
Cissy van Marxveldt, De dochter van Joop ter Heul · dbnl
(pagina 100-106)