• No results found

‘Nee, dat snapt niemand. Maar wij, mijn vriendin en ik, noemen hem altijd Flap.

Hij heeft nogal grote oren; kent U misschien iemand in de buurt met grote oren?’

De man lachte. Natuurlijk. Hij zei: ‘Nee Joop, het spijt mij.’

‘Nou, 't is jammer. Dan zal ik weer op zoek moeten.’

‘Heb je die jonge man zo dringend te spreken?’

‘Ja,’ zei ik kortaf. Ja, ik zou aan de trompet intieme confidenties geven!

Ik stond op. ‘Dan ga ik maar. Dag Meneer.’

‘Dag Joop. Ik hoop je nog eens te zien op “de Tros”.’

‘Roeit U dan ook?’

‘Ik zeil. Zo af en toe.’

Bij de deur schoot me nog iets te binnen. ‘Studeert U misschien economie?’

‘Nee Joop. Waarom? Wou jij misschien economie gaan studeren?’

‘Misschien,’ zei ik duister. ‘Dag Meneer.’

‘Dag Joop.’ Hij begeleidde me naar beneden. Hij gaf me een ferme poot. Door

het overdadige grint weer naar mijn fiets. En ik stond net weer als een ooievaar op

één been, om de kiezels uit mijn schoenen te vissen, toen de Flap aan kwam

freewhelen.

‘Waar ben jij geweest?’ zei ik meteen.

‘Op de Tros. Waar kom jij vandaan?’

‘Ik zoek jou overal.’ Kribbig. ‘En zeg, hoe heet je?’

‘Lodewijk, wist je dat niet?’

‘Nee, natuurlijk niet. En hoe meer?’

Flap bloosde. ‘Van der Putte.’

Ik zonk over mijn stuur. ‘En ìk dacht iets met “oe”.’

‘Nee,’ zei Lodewijk van der Putte berouwvol.

‘Zeg, kun jij niet zorgen, dat ik morgen je repetitor ontmoet?’

‘Waarom?’

‘Omdat ik hem graag wou spreken.’ Hoog.

Maar dit had op Flap geen invloed. ‘Wou je dan economie gaan studeren?’

‘Wat kan 't je schelen. Misschien.’

De Flap had zijn fiets omgedraaid. We fietsten nu samen door de stille avond. Ook

weer door de Azaleaweg, waar Piet buiten zat met zijn gade en een schemerlampje.

‘Heus Jopie?’

‘Ja. Misschien. Is hij aardig?’

‘Nee. 't Is een klier.’

‘Misschien zal ik hem wèl aardig vinden,’ zei ik duister.

Flap keek me aan, alsof hij mij schatte. Dan zei hij: ‘En hij heeft een loeder van

een vrouw.’

‘Wat?’ Ik viel haast van mijn fiets. ‘En je hebt mij nooit verteld, dat hij getrouwd

is.’

‘O nee?’ deed de Flap onverschillig. ‘Nou maar dat wel. En hij heeft vijf kinderen!’

Hoofdstuk III

Er zijn al weer vele stormen over mijn onschuldig hoofd gegaan. Eerst ben ik kwaad

geworden op Flap, omdat hij me nooit had verteld, dat de Borst getrouwd was.

‘Maar, ik heb nooit gedacht, dat het jou wat kon schelen,’ jammerde Flap. ‘Had

er dan eens naar gevraagd.’ Dat was twee dagen later op een avond in een boot.

‘Daar moet je niet naar vragen. Dat moet je vertellen, als je over iemand spreekt.’

‘Dan moet ik toch ook weten, dat jij interesse voor hem hebt,’ steunde Flap.

‘Krankzinnig. Je hebt wel altijd gemeierd, dat hij een klier is.’

‘Maar, dat ìs hij ook.’

‘Nou dan.’

‘Joop, jij bent onlogisch.’

Onlogica is het enige, wat Mams wild kan maken, als Paps dat tegen haar zegt.

Toen vroeg ik kwaadaardig: ‘En, waar woon jij nu?’

‘Op de Azaleaweg.’

‘En daar ben ik geweest. En, daar woonde jij niet.’

‘Maar, hoe weet je dat?’

‘Ik heb het een man gevraagd. Die droeg lila bretels. Die zei, dat jij daar niet

woonde.’

‘En je wist niet eens, hoe ik heette,’ zei de pientere Flap.

‘Maar ik heb je helemaal uitgelegd aan die man.’

‘Misschien woonde hij daar pas.’

‘Nee, hij zag er uit, alsof hij daar al jaren had gezeteld.’

‘Het beste is, dat we maar naar huis gaan,’ zei de Flap mismoedig.

‘Ja, dat is zeker het beste,’ zei ik kwaad.

Toen zei ik: ‘Ga je nog naar zee, Peter?’

Nu waren we gecombineerd uitgegaan met Renée en Kik. Maar Renée is altijd vlot

genoeg om te begrijpen, wanneer zo'n combine mislukt. Dus, ik kwam alleen thuis,

waar ik Peter alleen vond. Hij zat op het terras, hij had zijn boord los, en natuurlijk

geen das om, hij zag er afgrijselijk koel en beheerst uit, en ik had hem kunnen

stompen. Hij was toch maar de aanleiding van alle soesah. Aan zijn voeten lag Adonis,

die een lam is.

‘Ben je alleen?’

Peter legde zijn vinger in het boek, dat hij las. ‘Ja.’

‘Waar zijn Paps en Mams?’

‘Uit.’

Ik zakte ook op het terras neer. En ging neuriën. Ik weet, dat Peter daar niet tegen

kan. Hij zei dan ook al vrij vlot: ‘Zeg, duurt dit nog lang?’

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ben pas begonnen.’

‘Zeg, als jij een pestbui hebt, dat vind ik best. Maar, ga dan naar je eigen kamer.’

‘Pestbui, stel je voor. Dan ga je zingen.’

‘O, noem je dat zingen. Nee, 't is goed. Maar dan verdwijn ik wel.’

‘Hè nee Peter.’

Peter keek me nog eens aan over zijn boek, en nam zijn vinger weg. Hij las weer.

Toen zei ik: ‘Ga je nog naar zee, Peter?’

‘Natuurlijk.’

‘En, vindt Paps het nu goed?’

‘We zijn het nog niet eens samen. Maar hij zal het op den duur wel goed vinden.’

‘Renée zegt, dat iedereen het recht heeft, zijn eigen leven te leven.’

‘Verstandig meisje.’ Peter keek minzaam-goedkeurend. ‘Jij hebt haar natuurlijk

alles verteld?’

‘Ja, natuurlijk. Wij vertellen mekaar altijd alles.’

‘Dan kun je ook Renée vertellen, dat ik niet naar den Helder wil. Of, waar ook

heen.’

‘Wat wil je dan?’

Opeens werd Peter weer de broer, die mij altijd het liefst was geweest. Oók, omdat

ik voor Hans altijd zo weinig heb betekend. Hij streelde Adonis, die dood-verrukt

leek. Hij (Adonis) ziet er zeldzaam wreed uit, maar hij is een lam. Maar dat heb ik

al gezegd, meen ik.

‘Tja. Ik wil een jaar naar zee. Landen zien. Mensen zien. Desnoods op de wilde

vaart. Maar jij weet natuurlijk niet eens, wat dat is.’

‘Jawel. Een broer van Gijbertje is op de wilde vaart. Hij zegt, dat het een

slavenleven is.’

‘Misschien is het dat ook wel. Maar dan zal ik tenminste het leven in al zijn

geledingen leren kennen.’ Peter had de oren van Adonis in zijn beide handen genomen.

Hij koesterde die oren. Hij staarde uit in de tuin.

‘Nou, dat zal Paps leuk vinden,’ ontdekte ik weer wrang.

‘Nee, dat vindt hij ook niet leuk,’ bekende Peter.

‘Toen Hans ingenieur wilde worden, dat was voor Vader al een teleurstelling.

Maar, toen was jij er nog. Hij heeft zich zoveel van jou voorgesteld, Peter.’

‘Ja, maar het is mij onmogelijk om die taaie studie af te maken. Dat ziet Vader

ook wel in. Ik mag zelfs een jaar gaan reizen; maar dan na afloop de Bank.’

‘Jij zegt het, alsof het een gevangenis is.’ Woest alweer.

‘Dat is het ook. Voor mij,’ zei Peter zacht.

‘Nou, ik snap er niks van.’

‘Maar jij had toch een opvolger voor Vader in petto.’

Even aarzelde ik. Het was een avond om fouten te bekennen, die je uit goedheid

had gemaakt. Maar Peter zag me zo doordringend en zelfs een beetje medelijdend

aan, dat dat bekennen een onmogelijkheid werd.

‘Heb ik ook,’ zei ik toen fier. ‘Maar het zal voor Vader niet hetzelfde zijn een

willekeurige man van mij, of zijn eigen zoon.’

‘Nee, dat begrijp ik ook wel. En, als die willekeurige man van jou nog in de lucht

hangt...’

‘Dat doet hij niet.’

‘O nee?’

‘Neè!’

Het werd donker. Er was een maan. De tuin leek geheimzinnig. Ergens, achter in

de tuin, blafte Nero van Hans. En, met zijn poten tegen de terrasdeuren, die waren

gesloten om de muggen, stond Buddy als een kleine, witte schim.

‘Dat beest van jou is al aan Bud gewend, niet waar?’

‘Absoluut.’ Toen deed ik de deuren open, en ik nestelde me weer in mijn stoel

met Buddy op mijn scherpe knieën. Maar, dat zegt Buddy niks. De knieën bedoel

ik.

‘Ik heb Vader ook gezegd, dat ik wel naar Canada wil. Boer worden.’

‘En?’

‘Vader stelde natuurlijk de Landbouwschool voor. In Wageningen. Maar, daar

pas ik voor.’

‘Ik vind jou een afschuwelijk avontuurlijk jongetje,’ smaalde ik.

‘Ben ik ook misschien.’

Ik dacht opeens aan Mams. Hij had die aanleg natuurlijk van Mams geërfd. Mams,

die toneelspeelster had willen worden. Maar Mams was te remmen geweest. En Peter,

hoe dociel hij leek, was van graniet. Net als Paps. O nee, die was van gips.

Het boek was naast Peters stoel gegleden. Het was een roman, waarvan Tante Julie

had gezegd, dat zìj zich niet kon voorstellen, hoe Mams maar die lichtzinnige lectuur

kon laten slingeren. Het interesseert mij nog niet genoeg om het te lezen, hoewel ik

er misschien een leiddraad in zou vinden, hoe een representatieve econoom te

bereiken.

Ik dacht aan Zondag, ik dacht eraan, hoe ik zeker Borst niet zou kunnen voorstellen.

Die zou het te druk hebben. Dan maar de gezakte Flap. Het was iets, al was het

weinig!

‘Vader ziet er slecht uit,’ zei ik zacht.

‘Dat komt vermoedelijk door jou.’

‘Door mij? Stel je voor!’

‘Voor de tweede keer in de derde klas blijven zitten... Ik zou me schamen. Ja,

jij bent ook iemand om trots op te zijn.’

Ik knelde Buddy onder mijn arm. ‘Ik ga naar bed.’

Maar Peter pakte mijn elleboog vast. ‘Jij hebt nog twee maanden de tijd. Zou je

het nog niet kunnen ophalen, Joop?’

‘Natuurlijk niet.’

Maar, toen ik later alleen op mijn kamer was, dacht ik: ‘Zou het nog niet mogelijk

zijn? Als ik nu eens verschrikkelijk hard blokte... Nee, het was te laat, ik zou niets

meer bereiken. En, wat betekende mijn Lyceumstropje naast het geweldige, wat Peter

Vader aandeed...

Nog lang lag ik wakker. Ik zag de Zondag onheilspellend dichterbij komen. Ik

had het Renée verteld. Die had gelachen, maar toch ook meegeleefd, zoals Renée

dit kan. Ze had gezegd: ‘Je moet het natuurlijk je Moeder vertellen. Dat is toch heel

eenvoudig.’ Het wàs eenvoudig, en daarom wilde ik het niet. En ik wilde Paps toch

nog een illusie trachten te geven.

Zondag kwam. En het goot!! Gelukkig! Aan het ontbijt zei Paps: ‘Er is zeker geen

sprake van roeien vandaag.’

Ik keek naar de pijpestelen, die tegen de ramen van de eetkamer aankletterden.

‘Roeien!’ zei ik met afgrijzen. ‘Hoe komt U daarbij?’

‘Maar verleden week,’ zei Mams, ‘toen regende het ook. Toen was je al vroeg

weg.’

‘O verleden week,’ zei ik vaag, ‘toen deed het kind van Hokse een

vaardigheidsproef.’ Dat was waar.

‘En, moest jij daarbij zijn?’

‘Ja.’ Fier, alsof het wel en wee en alle vaardigheidsproeven op de Tros van mij

afhingen.

‘En toen jij thuiskwam, was jij niet eens erg nat.’ Mams keek weer onderzoekend

naar mij. Dat doet ze veel, mij onderzoekend bekijken.

‘Nee, dat kan,’ zei ik. Want ik had die morgen met Renée, Kik en de Flap in een

gelegenheid doorgebracht met een biljart. We waren naar die gelegenheid geroeid,

en hadden daar de rest van de morgen met biljarten verdaan. Renée en ik kunnen er

niets van natuurlijk, alleen nemen we wel de biljarthouding aan, Flap is matig, maar

Kik is enorm. Zoiets van ons jongste biljartwonder! Renée zegt, dat dat voor haar

een

leiding zou zijn om het af te maken, want als Kik, die nooit veel zegt, over biljarten