• No results found

Dit klonk oneindig veel gemakkelijker, dan het in werkelijkheid was toegegaan met de aansteker van Mijnheer Drent. Daarom zei het Haantje vrij weinig

‘Waar heb jij nu de sleutel?’ vroeg ze vinnig.

Ik voelde in mijn zakken, wat moeilijk was, omdat ik mijn schort had omgedraaid.

Ik moest bekennen: ‘Ik weet het niet. Het spijt me zo Mevrouw.’

‘Nu, dit is fraai...’ begon Haantje. Toen zei Prul: ‘Ik geloof, dat Joop de sleutel

in de zak van haar mantel heeft.’

‘Hoe weet jij dat?’

‘Omdat ik er bij was. Ik heb geholpen,’ zei Prul.

Ik stond al op. ‘Mag ik even...’

‘Ja, ga maar,’ zei Haantje. ‘En Lily, stel je niet zo aan asjeblieft.’

De sleutel zàt werkelijk in de zak van mijn jas. En dat was nog een wonder, want

ik had een gat in die zak, wat ik met afgrijzen constateerde. Ik kwam de concierge

tegen, die prompt vroeg, wat ik op dìt uur in de garderobe had te maken. Ik zei fier,

dat ik voor Mevrouw wat halen moest. En hij keek mij aan, alsof ik hem ook weer

bedroog!

Terug in de klas, overhandigde ik blij aan Haantje de sleutel, die hem viezig bekeek,

en zei, dat in het vervolg Froukje er beter op kon passen. Waarop Lily gezwind een

nieuwe huilbui inzette, en Haantje verklaarde, dat Lily beter naar huis kon gaan. En

Juffrouw Manders, onze lerares naaien, keek met een licht afgrijzen naar ons, hoewel

ze anders altijd heel aardig is. Maar dit was natuurlijk de schuld van Haantje, die

alles zo geweldig opblaast. Ik had best een sleutel bij willen laten maken, àls hij was

weggeweest. Hoewel natuurlijk de vinder van de sleutel bij Doets en Huiser had

kunnen inbreken, als het geen nette man was geweest, want hun adres

hangt aan een papiertje aan de clef. Ik kan werkelijk niet nog eens sleutel schrijven!

's Avonds, toen ik gegeten had, en het had me gesmaakt, want ik rammelde

-werd er gebeld. Gijbertje kwam zeggen, dat er een Meneer Drent was om Joop te

spreken. ‘Wie is dàt nu weer?’ vroeg Paps. ‘Ja, weet ik ook niet,’ moest ik bekennen.

‘Laat hem maar in de hal,’ zei Mams.

Ik volgde Gijbertje. In de hal zat Mijnheer Drent. Hij begroette me verblijd. En

toen Gijbertje weg was, fluisterde hij: ‘Zou U niet een goed woordje voor me willen

doen bij Uws Pa? Voor de brandverzekering?’

‘Maar U hèbt ons toch verzekerd voor brand! Dat hebt U toch juffrouw Doets

gezegd.’

Meneer Drent drukte zijn kaas tegen zijn hart. Hij kwam nog een beetje dichter

bij mij staan. ‘Dat zèg je maar. Uws Pa wilde er niet aan. Maar de naam van Uws

Pa... Juffrouw Doets heeft zich wèl laten verzekeren.’

En toen kwam ‘Uws Pa’ zèlf in de hal. Hij keek natuurlijk ontstemd. Hij vroeg:

‘Wat heb jij met Meneer...’ ‘Drent,’ zei de kaas. ‘Met Mijnheer Drent te maken?’

‘We kennen mekaar wat goed, Uw dochter en ik,’ lachte de kaas valselijk. ‘We

hebben vandaag samen de centrale verwarming aangemaakt, niet juffie?’

‘Wat is dat voor nonsens?’ De stem van Paps was snijdend.

‘Ja, dat ìs zo,’ moest ik bekennen. ‘Maar we kennen mekaar niet zo goed. Ik heb

Meneer Drent vandaag voor het eerst gezien.’

‘Bij ene juffrouw Doets,’ zei de kaas. ‘En die heeft zich wèl voor brand laten

verzekeren. En die heeft niet eens een riet endak. Zoals Uwé,’ zei de kaas.

‘Joop, ga maar naar je kamer. Ik zal zèlf wel met Mijnheer verder spreken.’

Op mijn kamer zat Mams. Die heb ik toen meteen het drama van de CV verteld.

En van Prul. En de sleutel. En, dat ik niet gegeten had. Ze heeft geproest, en me

beklaagd om dat

eten. We waren het roerend samen eens. Maar 's avonds zei Paps, dat het toch niet

aanging, dat ik direct zo amicaal was met alle mannen. En dat die Drent er toch maar

een brandverzekering had willen uitslaan. ‘Waaruit?’ vroeg ik. ‘Uit jouw familiariteit.’

‘En heb jij je nu verzekerd?’ vroeg Mams.

‘We zijn toch al járen verzekerd,’ zei Paps.

‘Dus, die Meneer Drent viste achter het net,’ zei ik.

Hierop knikte Paps alleen. Hij scheen nog niet in zijn hummetje. En toen kwam

Gijbertje binnen, en zei fluisterend, dat er een Mijnheer voor mij aan de telefoon

was.

‘Wie?’ vroeg Paps.

‘Hij heeft zijn naam niet gezegd,’ bekende Gijbertje.

Maar, ik was de kamer al uit. Ik rende wat heb ik vandaag een rendag gehad

-de trap af. ‘Hallo,’ riep ik.

Een fluisterstem zei: ‘Hallo. U spreekt met Mijnheer Drent.’

Ik voelde meteen, dat die man me nog lang vervolgen zou.

‘Ja?’

‘Zou U mij de naam kennen zeggen van Uws vriendin?’

Ik had het meteen door. ‘Gelderman. Maar, ik geloof, dat Mijnheer Gelderman al

lang verzekerd is.’

De man lachte. Bij een ander zou dat honend geklonken hebben. Hij zei: ‘Bedankt

juffie. Nou, Uws Pa is ook geen gemakkelijke.’

‘Ja, stel je voor...’ begon ik. Maar de heer Drent had al opgehangen, en koerste

nu natuurlijk naar de familie Gelderman, waar hij de gemoederen in beroering zou

gaan brengen.

En ik liep langzaam naar boven. Die man had toch ook geen baan... Paps stond

boven aan de trap. ‘Wie was dit nu weer?’

‘Het was weer Mijnheer Drent,’ bekende ik.

‘Wat moest die nù weer?’

‘Hij wou het adres weten van een vriendin.’

‘En, heb je hem dat gegeven?’

‘Ja, Paps.’ Vader sloeg opeens zijn rechterhand in zijn linker. Hij zei bars: ‘Jij

leert het ook nooit.’

Hoofdstuk XII

We hebben Sinterklaas gehad, en ik heb mijn rapport. Het rapport... nee, eerst

Sinterklaas. Het was een leuke avond, Hans en Ronnie en de professor waren er ook,

en ik heb de professor een surprisepakje gestuurd, waar hij eerst heel lang op heeft

moeten kijken. En, toen hij het doorhad, heeft hij gebruld. Het waren twee mannetjes,

waarvan de een er schrander en de ander er dom uitzag. De schrandere had zijn mond

open om te praten, en hij had een vermanende wijsvinger. De domme was Hans. Ik

had er een beeldig gedicht bij gewrocht, dat zo begon:

Er was eens een wijze professor, Die deed Sint ongelooflijk plezier, Er was eens een heel dom studentje, Dat werkte niet... o, maar geen zier.

En nog zo vijftien coupletten in dezelfde trant. En, ik weet zeker, wanneer de professor

het gedicht niet had moeten voorlezen, wat hij nota bene vrij stuntelig deed, dat het

hem dan helemaal niets gezegd zou hebben. In de professor had ik manchetknopen

gestopt, en in Hans ook manchetknopen van minder allooi.

De professor kon zich niet voorstellen, hoe Topie wist, dat hìj manchetknopen

nodig had. Maar Topie had haar licht opgestoken bij Ronnie, die geschreven had,

dat ik ‘Vader het best manchetknopen kon geven, omdat hij die altijd verloor!’ Ronnie

heeft natuurlijk ook de man voor de professor moeten ledigen, want dat had hij

helemaal niet door!

Ja, het was een dolle avond, en ik kreeg veel onbekende pakjes. Maar, daar zag

ik de handen in van Flap en Kwast, en misschien de Koe. Maar één pakje kon ik niet

thuisbrengen.

En dat was het mooiste. Het was een klein danseresje, dat op één teen zweefde. Zo

iets moois, zo iets bevalligs had ik nog nooit gezien. Ik werd er stil van. Ik dacht:

‘Alleen Mams kan me dit gegeven hebben.’ Maar Mams deed zo schuldeloos, dat

ik daarvan terugkwam. En de professor boog zich naar mij over, en zei: ‘Wat is dat

aardig Topie. Wat is het?’

Nu staat het danseresje op de ereplaats in mijn kamer. En nu weet ik ook, van wie

ik haar gekregen heb. Want de dag na Sinterklaas kwamen Wim Boerree en Mol bij

ons. Mol deed heel dik. Ze had zulke prachtige cadeaux gekregen van Papa en van

Wim.

Paps, die natuurlijk al lang weer goed op me is, hield me met een blik in toom.

‘En wat heb je van je Vader en Moeder gekregen?’ zei Mams, vermoeid.

‘O, een beeldige toiletkoffer.’ Mol beschreef de koffer in finesses. Ik gaapte achter

mijn hand. Wim, dat had ik al direct gemerkt, deed schutterig. En, alsof hij iets