• No results found

Grietje verzuchtte gister, dat ik elke morgen mijn kamer achterlaat als een

‘zwijnestal.’ En dat zij zich niet kon voorstellen, hoe ik een 8 had gehad voor een

proefwerk ‘platte was’, omdat ik nog niet eens mijn servet goed opvouwde 's middags.

Ik zei: ‘Grietje, ontmoedig me asjeblieft niet. Ik heb nog geen een onvoldoende.’

Greitje schudde haar wijze hoofd en zei: ‘Bij mìj zou je wel een onvoldoende

hebben gehad! Vanmorgen hing je pyamajasje in het bad.’

Natuurlijk onder de invloed van deze weinig meelevende woorden, liet ik op school

een schaal met kool duikelen, die ik in de kelder moest zetten. De schaal was nog

heel, en de kool heb ik toen met mijn vingers maar opgeschept. Weer in de schaal

natuurlijk, want je kunt bij ons van de grond eten.

Nu hadden wij vanmorgen ‘huisje’. Dat wil zeggen, dat wij met ons achten naar

een pand, dat behoort aan een vriendin van onze directrice, racen, om dat grondig

schoon te maken. We hebben daar een uur voor. En de directrice zegt, dat een flinke

dienstbode in 8 uur een huis ‘met bezemen kan keren’.

Ze vergeet natuurlijk helemaal, dat wij 8 jongemeisjes zijn van 16-18, en dat wij een

half uur doorbrengen op aanrechten en op tafels en gillen. De vriendin van de

directrice woont met een andere vriendin samen. Er is geen man, maar er staan wel

veel asbakken. Vanmorgen was ik niet erg in de stemming door Grietje, en Mimi

Kelder, een erg leuk kind, dat naast me karde, zei, dat ze mij zo saai vond. ‘Ja, dat

kan wel,’ zuchtte ik.

‘En, ik heb gisteravond nog gehoord, dat je zo'n enig kind bent. Van een vrind

van jou.’

‘O, ik heb ook vrinden, die mij een mispunt vinden,’ zei ik droef.

‘Nou, maar deze vrind niet. Mijn broer zegt, dat hij hem doorzaagt met jou.’

‘Dat kan alleen Flap zijn,’ ontdekte ik.

‘Wie is Flap?’

‘Van der Putte. Lodewijk van der Putte. Flap is een troetelnaampje,’ legde ik maar

gauw uit.

‘Ja, die is het. Die is wèg van jou.’

‘O, leuk.’ Triest. ‘Hoe kent hij jouw broer. Die studeert toch geen economie.’

‘Nee, mijn broer studeert helemaal niet. Die is bij de post. Lodewijk en hij kennen

mekaar nog van de lagere school.’ En toen waren we bij het huis van de vriendin.

De braafste van ons heeft de sleutel. Wij hingen allemaal scheef over onze fietsen,

en een slagersjongen, die voorbijkarde, gilde: ‘Ha, die...’ Wat hij gilde, verstonden

wij niet gelukkig, want hij had zijn mond vol winterpeen. De deur was ontsloten, en

wij droegen allemaal onze fietsen door de gang naar de achtertuin, waar ze veilig

stonden. Toen troepten wij de keuken binnen, en hesen ons op het aanrecht, op een

tafel, op de ene stoel, die er stond, maar daar gingen toch twee magere meisjes op,

en Prul Gelderman haalde een grote chocoladeletter te voorschijn, en verdeelde die

op het aanrecht in achten. De kachel van de centrale verwarming brandde lustig, en

het werd echt gezellig in de keuken. Er stond wel een keet om af te wassen, maar

die had Ans van der Made al gauw in een teil gepakt, om ruimte

te maken voor ons. De gootsteen was in het midden, aan beide kanten zaten twee

jongedochters. Ik was er een van. Naast mij zat Mimi Kelder. Ik kwam vlotweg weer

in een stralend humeur, terwijl ik kauwde op de chocola, die Prul van een onbekende

gekregen had, alvast voor Sinterklaas. Ze denkt van een van haar leraren van de HBS,

een jonge man, die altijd nogal verrukt van haar was. Maar dat lijkt mij te schoon,

om waar te zijn.

Het ‘huisje’ is natuurlijk een huis. Met twee kamers en suite beneden en een serre,

waar de vriendin van de directrice woont, en twee kamers en suite, een zijkamertje

en een badkamer boven, waar de vriendin van de vriendin huist. Daarboven is de

zolder met nog twee kamers. De een is een logeerkamer, de ander is niks. We hebben

ontzaglijk genoten de eerste dag, toen we ‘huisje’ hadden. Toen zijn we natuurlijk

het hele pand doorgeweest, van de zolder tot de kelder. De vriendin van de vriendin

heeft alles staal. Ze heeft ook een stalen gezicht, want zij prijkt op het bureau van

de vriendin van onze direc. Naast een foto van onze direc plus man, allebei buste,

dus je kunt niet zien, dat hij klein is. Alleen heeft hij een nietszeggende neus. En de

vriendin van onze direc prijkt weer boven bij háár vriendin, gewoonweg aandoenlijk.

Als ik dag in dag uit met een vriendin zou moeten samenwonen, al was het dan ook

Renée, dan zou ik geen portret van haar meer nodig hebben. Dàt weet ik dan wel!

Beneden op het bureau staat een telefoon. Het is ons, op straffe des doods, verboden

om daar gebruik van te maken. Terwijl wij onze chocoladeletter bekauwden, verdeelde

Ans van der Made onze werkzaamheden. Ik zou beginnen met afwassen, en als ik

klaar was, zou ik Prul helpen, die de voorkamer deed. Daar staat een bende in, dus

daar zou ze - er waren al twintig minuten voorbij - nooit mee klaarkomen. Ik jubelde

lustig, terwijl ik waste, en zegende de twee trouwe vriendinnen, dat ze buitenshuis

aten. Er waren dus geen pannen, alleen wel bordjes met een restje zalmsla. Een van

die bordjes brak ik, en ik stond daar net vrij hopeloos naar te kijken, toen Prul de

keuken kwam binnenstuiven, en zei: ‘Zeg,

er ligt een peukje sigaar in de asbak. Heb jij scherven gemaakt? Nou, dat is geluk.’

‘Voor wie?’

‘Voor jou natuurlijk.’ Ik spoelde de theedoeken uit, en vroeg: ‘Wat is er met een

sigaar.’

‘Die ligt voor in de asbak. Er is natuurlijk een man op bezoek geweest, en ze

bewaren het peukje. Als deux souvenir.’

‘Ja, er waren ook drie zalmbordjes. Nu nog twee. Maar ik kan mij niet

voorstellen...’ En toen ging de telefoon!

Prul rende erheen. Met een natte theedoek over mijn arm, liep ik achter haar aan.

Ik hoorde haar zeggen: ‘Ja Mijnheer. Nee Mijnheer. Ja Mijnheer. Nee Meneer.’ Toen

legde ze de telefoon op de haak, en zei tragisch: ‘Het was voor de vriendin van de

vriendin. En het was een man.’

‘Het was natuurlijk de man van het zalmbordje.’

‘En van de sigaar. Zou Doets (zo heet ze) zich gaan verloven?’

‘Ik vind Doets helemaal niet iemand om zich te gaan verloven. Huiser is veel

aardiger.’ Ik keek neer op haar stalen gezicht. ‘Wat vroeg-ie?’

‘O, hij vroeg of Juffrouw Doets thuis was. En of ze om twaalf uur thuis zou zijn.

En of ik haar nog sprak?’

‘Het is aandoenlijk. Maar ik vind het zielig voor Huiser. Klad een briefje op het

blocnote.’

Prul had net geschreven: ‘Heer opgebeld voor juffrouw Doets. Belt vanmiddag

om 5 uur weer op!!!’ met enige uitroeptekens, die de directrice natuurlijk veel te

familiaar zou vinden, toen weer de telefoon schrilde. Van boven gilde Mimi: ‘Zeg,

wat hebben jullie daar voor leuks?’ En uit de achterkamer kwam Ans met een

zwabber, en vroeg, of het misschien voor haar was.

Prul hing weer over het bureau. ‘Ja Meneer. Ja Meneer. Zeg, weten jullie...’

-zo maar tegen ons, terwijl ze niet eens de moeite nam, om haar hand op de hoorn te

houden - ‘zeg, weten jullie, waar juffrouw Doets haar school staat?’