dat hij het meisje al was komen vragen om hem te helpen. Zij hoorden op dit moment
in den hoek waar de koe stond een angstig beurelen. Machteld schoot het ineens door
het hoofd, dat de koe al over tijd was, met den dood van haar schoonvader hadden
ze dat geheel vergeten en o, toen ze naar het dier keken, leek er iets verschrikkelijks
te gebeuren. Het was in een bloedige worsteling met zichzelf, sloeg met de tragisch
uitziende kop en kreunde of het door heel het lijf sidderde. De veeknecht moest
komen, riep Machteld, maar die was naar het dorp den dood aanzeggen van zijn
ouden baas, daar had hij zeker den avond lang werk mee, het was of het niet slechter
kon treffen. Krampachtig ging de buik van het dier op en neer, krampachtig worstelde
daarbinnen het nieuwe
leven om de verlossing, en wie weet hoe lang dit zoo al gaande was. Ze zouden zelf
te hulp moeten springen, maar Machteld wist niet of Walter wel ooit een geboorte
had gezien, ze durfde 't hem niet te vragen. Doch terwijl hij zijn boezeroen losknoopte,
zei hij het meisje, dat zij water moest koken, twee emmers, en na zijn boezeroen trok
hij ook zijn broek en al wat hij aan had van zijn lichaam en wierp zich geheel naakt
tegen de koe, die hij omsnoerde met zijn armen. Het dier kreunde nu dat de heele
stal scheen mee te trillen en de stier huilde zoo tuitend, dat alles daverde. Hij keek
met roode, verlaten oogen rond of 't ook hem trof wat daar gebeurde.
't Was een bijzonder geval. Natuurlijk was het gekomen doordat men niet had
opgelet en tijdig had geholpen. Machteld spreidde als tegemoetkoming voor wat zij
mede verwaarloosd had een zacht en dicht bed van zuiver lang stroo voor en naast
en achter het dier en volgde de handelingen van den jongen of er een mysterie aan
verbonden was. Maar het was een verschrikkelijk iets dit mysterie, want Walter wierp
zich een paar keer met alle hevigheid tegen het beest aan, omspande den buik en
drukte den balg tezamen, en eindelijk riep hij, dat ze de zaag zou halen, ‘je weet wel,
die korte vleeschzaag.’
Hij moest het twee keer zeggen. Zij was niet gewoon dieren alleen maar als dieren
te beschouwen, en nu zag ze bloed, en terwijl haar hart verstijfde, dacht ze aan 't
geboren worden van andere levens. Zij aarzelde of zij de zaag, die een van beide
dieren dood moest maken, halen mocht. Orban zou het niet doen, hij zou haar zoo
verlossen. Nooit had hij de zaag noodig gehad.
Zij ging toch om het ding te halen. Walter was ineens zoo geweldig in zijn
gebieden. Maar toen ze terugkwam zonder het gevonden te hebben, lag Walter op
het stroobed, badend in zweet en bloed of hij zelf pas geboren was. Het dier was juist
verlost en het kalf lag nog zonder te bewegen. De koe hijgde met kreunen of ze
miauwde en over haar ingevallen buik liepen honderden pijntrekken. Walter lachtte
haar toe en zij staarde naar dat woeste geheel van bloed en naakt en schaduw, dat
tezamen uithijgde als van een triomf, of het niet meer werkelijk was. Ze zag eindelijk
als in een droom een naakte man opstaan, hij nam een emmer water
om zijn bebloede en bevuilde lichaam te wasschen, en ging er mee naar een hoek.
Het meisje keek langs de koe dien kant uit. Hij lachtte naar haar, Machteld...., wat
was dat onwerkelijk. Hij vertelde dat hij in zijn leven nog wel wat meer gezien had
en had meegemaakt.
Zij huiverde zwaar. Ze moest verder met haar gedachten dan dezen stal, ze moest
aan zooveel anders denken. Het kwam doordat zij Walters heele figuur zag, wit en
lang, zij moest er ontzettend door naar Orban verlangen. Ze had nog nooit zoo lijfelijk
naar hem verlangd als op dit gezicht, haar lichaam beefde ervan.
Het leek haar thans, dat Walter toch tot meer in staat was dan zij straks had gedacht.
Hij had iets gedaan wat alleen ervaren veedokters lukt, hij was pas achttien, dan
weten velen nog niet hoe een kalf geboren wordt, rood en levenswarm met de sterke
geuren van het barend bloed. En nu wilde zij ook vlug iets anders met hem bespreken,
iets wat haar hart nog altijd meer bekommerde. Zij had hem nog altijd niets gevraagd
over Orban en nu toch zou ze het willen weten.
‘Het is ook nog een reuzenkalf, een dikbil,’ riep de jonge broer van Orban, terwijl
hij met stroo het kalfje de heupen rein wischte. ‘Het wil waarachtig al recht springen
en het is nog geen uur geboren.’
‘Je hebt dat maar prachtig gedaan,’ zei Machteld. En ze vroeg hem, of hij ook de
begrafenis wilde regelen samen met haar, Orban zou immers wel niet komen? Zij
keek hem aan en toen hij niet dadelijk antwoordde, begon haar hart hèèl hevig te
kloppen en werd zij rood en heet in haar hoofd. En daarop vroeg ze, terwijl ze haar
oogen neergeslagen hield, en ze haar hart hoorde slaan of het wild was geworden:
‘Waarom is Orban niet gekomen?’ Ze slikte over haar woorden heen en toen Walter
nog niets zei, keek zij op, alsof ze alles uit zijn oogen zou lezen. Walter ontweek die
op zijn beurt en zweeg maar steeds.
‘Is er iets ergs met Orban gebeurd?’ vroeg zij toen. Haar schoonbroer antwoordde
niet. Dan nam zij hem vast en zei, dat hij haar alles moest zeggen en zeker als Orban
het ergste was overkomen, als hij misschien wel gedood was. Ze hoorde zich zelf de
woorden zeggen, anders had zij het niet geloofd, dat zij ze denken kon.
‘Dat weet ik niet, of het zoo erg is,’ zei de jongste Van den Branden daarop; hij zag
dat zij beefde en bleek was en dat zij alles wilde weten. ‘Neen, dood zal hij wel niet
zijn, maar het was toch onzinnig om overdag door de velden te trekken, terwijl
eenieder hem kon zien. En dacht jij, dat die Fransche ambtenaren, die uit Duitschland
naar hun land terug moesten keeren, geplunderd en beroofd, niets zouden verklikken
aan de razende dragonders?’
‘Zeg verder wat gebeurd is, Walter. Hebben ze hem verraden en waarom heb je
hem niet geholpen?’
‘Er kwamen honderd Franschen van de vliegende kolonne, toen wij door den Eifel
trokken naar den Rijn toe. Men had eerst nog verteld van een boer uit Slenaken, die
te Aubel eens een groot leger opstandige boeren had verraden. En drie uur, nadat
men dat had gehoord, werden Orban en die voorop gingen, overvallen.’
Machteld moest hem telkens uitvragen en maar met moeite kwam zij te weten,
In document
Paul Haimon, Lentestorm · dbnl
(pagina 99-102)