• No results found

twintigste eeuw

4.3 De receptie van Vroom door kunsthistorici en historici in de eerste helft van de twintigste eeuw

4.3.5 Vrooms werk als weerspiegeling van het volksbewustzijn door historic

Naast kunsthistorische waardering vond er in de eerste helft van de twintigste eeuw ook waardering plaats door historica Annie Romein-Verschoor (1895-1962) en historicus Johan Huizinga (1872-1945). Zij beschouwen Vrooms werk als verbeelding van de Hollandse zeventiende-eeuwse volksaard.

Romein raakte ge​ïnspireerd door de Russische revolutie en bleef sindsdien marxistisch georiënteerd. 198​Samen met haar echtgenoot, de Nederlandse historicus

Jan Marius Romein (1893-1962), schreef ze in 1934 ​De lage landen bij de Zee​. Het boek beschrijft de “beschavingsgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland” als een totaliteit. Politiek, religie, kunst en wetenschap, handel, nijverheid en sociale 199

ontwikkelingen worden als een samenhangend geheel behandeld in de materiële productie, een invalshoek passend bij de marxistische visie. De publicatie bereikte 200

een breed publiek en werd wegens groot succes tot 1979 herdrukt. Vooral hoofdstukken over kunst en literatuur zijn van Annie Romeins hand. 201

198 Annie Romein studeerde tussen 1914 en 1921 Nederlands en geschiedenis aan de Universiteit van Leiden. Samen met Jan Romein, waar ze in 1920 mee trouwde, sloot ze zich aan bij

revolutionair-socialistische organisaties. Het communisme was volgens Annie Romein een tegenwicht voor nationaal-socialistische en conservatieve bewegingen. Uit onvrede over de stalinistische

showprocessen braken de Romeins in 1927 met de Communistische Partij van Nederland, maar bleven marxistisch georiënteerd. ​Elias van der Plicht, “Verschoor, Annie,” ​Digitaal Vrouwenlexicon van

Nederland ​(2017)​.​ http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/romein-verschoor. 199​J.M. Romein, Annie Romein-Verschoor, P.J. Bouman, G.W. Kernkamp en H. van der Bijll, ​De lage

landen bij de zee: geïllustreerde geschiedenis van het Nederlandsche volk van Duinkerken tot Delfzijl

(Utrecht: De Haan, 1934). ​Het boek beschrijft vooral de geschiedenis van Noord-Nederland, aangevuld met enkele, door Vlamingen geschreven, losse hoofdstukken over Zuid-Nederland. Dr. P.J. Bouman schreef het dertiende en tweeëntwintigste hoofdstuk over de economische ontwikkeling sinds de Republiek. Dr. O. Noordenbos schreef hoofdstuk twintig en drieëntwintig over het geestelijk leven in de achttiende en begin negentiende eeuw. De Antwerpenaren Dr. Rob. van Roosbroeck en de heer Herman Vos bewerkten in de hoofdstuk achttien en negenentwintig de Vlaams-Brabantse geschiedenis sinds de Middeleeuwen.

200 Volgens Jan Romein wordt “het bewustzijn der menschen bepaald door het maatschappelijk zijn”. Romein, ​De lage landen bij de zee​, voorwoord.

201 Annie Romein schreef elf hoofdstukken. In eerste instantie zou Annie Romein drie hoofdstukken hebben geschreven, maar uit de herdruk van 1961 blijkt dat elf hoofdstukken van haar hand zijn, waaronder een hoofdstuk over de zeventiende eeuw waarin Vroom wordt genoemd. Angenies

Brandenburg, ​Annie Romein-Verschoor: Noten en commentaar: 1895 – 1978 ​(Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers, 1988), 179-180.

Annie Romein categoriseert Vrooms werk als beginstadium van het ‘nationaal-burgerlijk-realisme’, een term die nadere toelichting verdient. Volgens Romein maakte de beeldende kunst in de late middeleeuwen zich los van de kerk als opdrachtgever door het verkrijgen van persoonlijke opdrachten en voor de markt te produceren. Dit liep parallel met de ontwikkeling van “een uiterst aandachtig realisme”. Vanwege het visuele en minder intellectuele karakter waardeerde Annie Romein de zeventiende-eeuwse schilderkunst, dat dichter bij het volk stond dan de elitaire literatuur uit die tijd. De opkomende burgerij wilde graag haar “jeugdig-naïef zelfbewustzijn” laten verbeelden, waardoor de vraag naar schilderijen steeg. Romein beweert dat 202

Nederlanders nog nooit zo dicht bij een algemene volkscultuur zijn gekomen als aan het einde van de zestiende eeuw. De schilderkunst, die nog niet het hoogtepunt van de gouden eeuw had bereikt, was sterk ‘anecdotisch realistisch’ en voor iedereen

toegankelijk. Ze noemt dit ‘nationaal-burgerlijk realisme’ en beschouwt het als bewijs 203

van ‘wezeneenheid’ van het volk, een term passend bij de ideologische samenleving van het marxisme. Vroom wordt genoemd als beginstadium van het 204

nationaal-burgerlijk-realisme in de marineschilderkunst; Vrooms “bont-verhalende zeeslag-tafreelen” met veel details “op een smaragd-groen golvend watervlak” ontwikkelde dankzij Porcellis en Willem van de Velde tot “atmosfeer van de zee” met

202 Ook de grote behoefte aan beleggingsobjecten droeg bij aan deze vraag. ​Romein, ​De lage landen bij

de zee​, 404.

203 Volgens de auteur is er een ommekeer zichtbaar vanaf het midden van de zeventiende eeuw. Rijke kooplieden stegen boven hun klasse uit en ontwikkelden een namaak-adellijke hoofsheid met

bewondering voor barok en de Italiaanse Renaissance. Hiermee verloochenden ze hun eigen klasse waardoor grote schilders in armoede leefden. ​Romein, ​De lage landen bij de zee​, 405-407. Zie ook Grijzenhout, et al., red, ​De Gouden Eeuw in Perspectief,​ 289.

het schip als middelpunt. Dit is enkel Annie Romeins vermelding over Vroom als 205

vroege verbeelder van de opkomende burgerij. 206

Huizinga is uitgesprokener over Vrooms kunstwerken. In ​Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw​ uit 1941 waardeert de historicus ze als eersterangs stukken vanwege de weerspiegeling van het volksbewustzijn op een directe wijze​. 207

Huizinga ontwikkelde een bijzondere opvatting over de rol van een historicus. 208

Zijn taak was volgens hem om een ‘beeld’ van het verleden op te roepen bij de

beschouwer. Deze ontstaat niet door de koppeling van logische feiten, maar veel eerder door niet-rationele willekeurige associaties. Hierbij moest de geschiedschrijving zich wel beperken tot historische feiten om het ‘beeld’ wetenschappelijk te kunnen legitimeren en te onderscheiden van fictie. Huizinga raakte geïnteresseerd in de Middeleeuwen en 209

publiceerde in 1919 ​Hersttij der Middeleeuwen​ en genoot nationale en internationale erkenning als cultuurhistoricus. De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan zijn 210

academische carrière, maar in 1941 publiceerde hij alsnog zijn ​Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw. De publicatie is een reactie op de Duitse bezetting. Het 211

205 Realisme en Maecenaat bespreekt eerst kunstschilders die schilderden naar de smaak van deze rijke elite. Hierna maakt Annie Romein een vergelijking tussen de eerste en latere landschapschilders om aan te tonen dat dit genre een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Voorheen bestonden de schilderijen uit menselijke figuren en een omgeving, zoals het werk van Adriaen van de Venne (1589-1662). Vervolgens verplaatste de aandacht van het ‘wat’ naar het ‘hoe’. Dit uitte zich in een dalende horizon om de

Hollandse lucht meer ruimte te geven, een kleurverlies, maar wel meer gevoel en atmosfeer. De auteur noemt hier als voorbeeld het werk van Jan van Goyen (1596-1656), Salomon Ruysdael en Hobbema (1638-1709). ​Romein, ​De lage landen bij de zee,​ 423.

206​Ibid.,​ 421.

207​Johan Huizinga, ​Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw: een schets (Haarlem: Tjeenk Willink, 1941), 57.

208 Huizinga wijdde hij zijn inaugurele rede aan de Universiteit Groningen in 1905 aan het aesthetische bestanddeel van geschiedkundige voorstellingen. Ook stelde hij vast dat Hollandse zeventiende-eeuwse stillevens en genreschilderijen verborgen boodschappen bevatten.

209 Huizinga publiceerde tegenstrijdige historische esthetiek over de taak van een historicus als ‘verbeelder’ van het verleden in ​Het aesthetische bestanddeel. ​Huizinga leidde ‘verbeelding’ af van de neo-idealistische term ‘Umbildung’. ​Maria-Theresia Leuker, “Eenheid in Verscheidenheid - Het Beeld van de Letterkunde in Johan Huizinga’s Nederland’s Beschaving in de Zeventiende Eeuw,” ​Internationale

Neerlandistiek​ 48, nr. 1 (2010): 20-21.

210 Huizinga ambieerde een letterkundige carrière en studeerde germanistiek, met als richting

indogermanistiek (1891-1895). Het was historicus P.J. Blok (1855-1929) die hem kant van de Westerse cultuurgeschiedenis opstuurde.

211​F.W.N. Hugenholtz, “Huizinga, Johan (1872-1945),” ​Biografisch Woordenboek van Nederland (2013), http://resources.huygens.knaw.nl/bwn/BWN/lemmata/bwn1/huizinga.

bevat bemoedigende teksten aan zijn landgenoten van nationale trots als houvast. 212

Tevens schetst Huizinga een Republiek die tegenovergesteld is aan de sociale verhoudingen en onevenwichtige machtsverdeling in zijn eigen tijd. Huizinga is van mening dat de stedelijke “burgeraristocratie” een “krachtige, gezonde en vooral zeer gelijkmatig verdeelde groep van consumenten der beschaving” is met “oude deugden van eenvoud en spaarzaamheid”. 213

Deze specifiek-Nederlandse volksaard zag hij weerspiegelt in de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst, en vooral in de marine schilderkunst. De 214

schilderijen van Vroom, De Vlieger en Willem van der Velde ziet hij als eerste rang werken: “Zeker, ook dit zijn altijd composities, maar met hoeveel van het beste van onze kunst daarin neergelegd, met welke onbegrensde mogelijkheden van het picturaal effect, en met hoeveel liefde geschilderd!” Naar mijn mening legitimeert Huizinga met 215

zijn enigszins tegenstrijdige historische esthetiek Vrooms samengestelde ‘beelden’ die geschiedenis doen herleven; Vroom als documentalistische verbeelder van de

specifiek-Nederlandse volksaard.

Conclusie bij de receptie van Vroom door kunsthistorici en historici in de eerste helft van de twintigste eeuw

Uit bovenstaande blijkt dat onder kunsthistorici het aantal recepties over Vroom toeneemt. De voortzetting van achttiende en zeventiende eeuwse kritiek vindt een vervolg in de negentiende en begin twintigste eeuw. Wel ligt dit ten grondslag aan een 212​Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw: een schets is de Nederlandse versie van

Holländische Kultur des siebzehnten Jahrhunderts​ uit 1933 en verschilt vooral qua toonzetting met de Duitstalige publicatie. ​Holländische Kultur des siebzehnten Jahrhunderts​ is gebaseerd op drie lezingen van Huizinga ter gelegenheid van de opening van het Deutsch-Niederländischen Institut Köln. Huizinga was hier werkzaam voordat het instituut Hitlers nationaal-socialistische ideologie kreeg opgedrongen. De lezingen beschrijven de bijzondere positie van de jonge Nederlandse Republiek. De geografische ligging en handel dienden als basis voor de bloei van stedelijke en burgerlijke cultuur van de Republiek. Hierbij benadrukte Huizinga de op vrijheid gerichte tradities, geestelijke openheid en zelfstandigheid. In de derde lezing sprak Huizinga over de beeldende kunst, waarbij Frans Hals, Vermeer en Rembrandt de revue passeerden. In 1942 werden zijn teksten verboden en verbleef Huizinga enkele maanden in

interneringskamp St. Michielsgestel. Hierna vestigde hij zich in het dorp De Steeg vlakbij Arnhem, waar hij in 1945 na een kort ziekbed overleed. ​Leuker, “Eenheid in Verscheidenheid,” 18.

213​Huizinga, ​Nederland’s beschaving,​ 63-64.​Leuker, “Eenheid in Verscheidenheid,” ​19. 214​Grijzenhout, et al., red, ​De Gouden Eeuw in Perspectief, 292-249.

eigentijds gedachtegoed. Zo bekijkt Bredius Vrooms werk met een impressionistische blik. Positieve waardering bestaat er bij Willis en Von Bode. Vanuit een

romantisch-Duitse visie herkennen zij een nationalistisch karakter in Vrooms

schilderijen. Vroom’s schilderijen met historische zeeslagen worden in deze periode als feitelijke verslaglegging gezien. ​Musées de la Hollande​ is het pionierswerk voor de vorming van de Nederlandse canon. Het is veelzeggend dat Vroom er nauwelijks in voorkomt. Thoré’s aandacht ging vooral naar de kunst van de bloeiperiode van de Gouden Eeuw. Voor vroegere en latere periodes had hij weinig aandacht en nog minder waardering. De plek die Vroom inneemt in Von Bode’s en Martin’s publicaties bevestigt Thoré’s invloed. Binnen de kunsthistorische context worden Vrooms schilderijen

beschouwd als primitieve voorlopers van de latere marineschilderkunst in de

zeventiende-eeuwse bloeiperiode. In de eerste helft van de twintigste eeuw plaatsen historici Vroom, net als kunsthistorici, de schilder in een cultuurhistorische context. Bij Annie Romein ontstaat dit vanuit haar marxistische invalshoek waarbij Vrooms werk beschouwt als ware volksaard. Huizinga noemt Vroom als belangrijke documentalist van de specifiek-Nederlandse volksaard. Deze visie ondersteunt de nationale trots in tijden van bezetting. Een verschil met kunsthistorici is dat Huizinga zich ervan bewust is dat Vrooms schilderijen composities zijn.