• No results found

twintigste eeuw

4.3 De receptie van Vroom door kunsthistorici en historici in de eerste helft van de twintigste eeuw

4.3.2 Kunsthistorici beschouwen Vroom’s schilderijen als nationale trots

Historici als Conrad Busken Huet en P.L. Muller besteedde aandacht aan de

Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst aan het einde van de negentiende eeuw. Beiden zagen de Gouden Eeuw als een periode van grootsheid, maar maakten geen vermelding van Vroom. Aan het begin van de twintigste eeuw doen de

vroeg-Duitse kunsthistorici Friedrich Carl Willis (1883-1955) en Wilhelm von Bode (1845-1929) dat wel. Ze zijn de eerste auteurs die in Vrooms werk sterke

nationalistische kenmerken ontdekken en beweren dat Vroom inspeelde op de behoefte van opdrachtgevers om de vrijheidsstrijd te verbeelden, wat leidde tot het nieuwe genre marineschilderkunst.

Willis studeerde kunstgeschiedenis in Duitsland. Voor zijn proefschrift bezocht hij Nederland en mocht hij gebruik maken van het studiemateriaal van Hofstede de Groot. Niederländische Marinemalerei​ uit 1911 is het allereerste proefschrift over Nederlandse marine schilderkunst. Vijf bladzijden gaan over Vroom, waarbij Willis zijn 167

marineschilderkunst als primitieve volkskunst beschouwt. Volgens Willis waren

Nederlanders aan het einde van de zestiende-eeuw dagelijks met hun gedachten bij de vrijheidsstrijd. Haarlem was het bolwerk en Vroom was de juiste man om dit op een ‘Nederduitse verhalende wijze’ te verheerlijken. In plaats van zich te richten tot de academisch mythologiserende Italiaanse kunst, wendde hij zich tot het volk, die zichzelf in deze zeeslagen en scheepswrakken goed konden vinden. Vroom is de eerste 168

schilder die zich volledig in het zeegezicht specialiseerde en het zelfstandig verder ontwikkelde. Zijn werk heeft iets naïefs-primitiefs, een autochtone volkskunst die bewust

167​Friedrich Carl Willis, ​Die niederländische Marinemalerei (Leipzig: Klinkhardt & Biermann, 1910)​. Over de auteur: Van 1907 tot 1910 studeerde Willis kunstgeschiedenis aan de universiteiten van Halle en Leipzig. In 1911 werd zijn proefschrift gedrukt in boekvorm. In 1921 en 1922 werkte hij als co-redacteur bij de totstandkoming van Thieme-Beckers Künstlerlexikon. In zijn latere carrière werd Willis actief lid van de nazipartij en heeft hij de Nederlandse zeeschilders niet verder meer bestudeerd. Willis werd in 1933 benoemd tot Ministerialreferent van het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda in Berlijn. Hij publiceerde een boek over Mussolini en werd in 1938 benoemd tot Sturmbannführer. Na de oorlog verhuist Willis naar Italië waar hij Italiaanse kunstgidsen vertaalt in het Duits.

tegen de heersende academische richting ingaat. Zijn schilderijen zijn vervaardigd 169

volgens een vast patroon en zien er daarom erg eentonig uit. Willis waardeert dit vanuit zijn nationalistische overtuiging; officiële kunst hoort volgens hem conservatief te zijn. 170

Dit komt overeen met de herkenning van het autochtone volkskarakter in Hollandse zeventiende-eeuwse schilderijen door romanticus Franz Kugler (1808 - 1858) in de eerste helft negentiende eeuw. 171

Overeenstemmend met Willis beschouwt Von Bode Vrooms kunstwerken als uiting van het vrijgevochten volk. Bode ontwikkelde zich tot een van de meest

gerespecteerde en machtigste figuren in de Europese kunstwereld tussen 1900 en de Eerste Wereldoorlog. Zijn expertise bestond uit Nederlandse zeventiende eeuwse 172

schilderkunst en Italiaanse renaissance-beeldhouwkunst. Volgens Bode had de 173

Nederlandse kunst, tegelijkertijd met de triomf van de moderne protestantse staat in de zeventiende eeuw, haar hoogtepunt bereikt. De zwaar bevochten politieke

onafhankelijkheid van Nederland viel samen met een nieuwe vrijheid in de kunsten, met name door de afwijzing van het maniërisme. Net als Willis standpunt komt dit overeen 174

met het Duits-romantisch denken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Von Bode in 1917 ​Die meister der hollandischen und flamischen Malerschulen​ publiceerde. Von 175

Bode beschrijft de positie van individuele kunstenaars binnen hun school en de 169​Ibid.,​ 13.

170​Ibid., 17.

171​Grijzenhout, et al., red, ​De Gouden Eeuw in Perspectief, 176-177.

172 Wilhelm von Bode promoveerde in 1870, na zijn studie kunstgeschiedenis in Berlijn en Wenen (1845-1929), aan de Universiteit van Leipzig op het proefschrift Frans Hals und seine Schule. Zijn internationale reputatie, uitstekende connecties met gerenommeerde kunsthandelaren, verzamelaars en de hogere klasse, legden de basis voor de uitbreiding van Berlijnse musea. Von Bode publiceerde ongeveer vijftig wetenschappelijke boeken (inclusief catalogi) en meer dan 500 artikelen in Italiaanse, Duitse, Franse en Engelse tijdschriften. ​Thomas W. Gaehtgens en Rachel Esner, “Wilhelm Bode and Dutch Painting,” ​Bulletin van het Rijksmuseum​ 49, nr. 1 (2001): 61–71.

173Rupert Scott, "Bode, Wilhelm," ​Grove Art Online (2003), geraadpleegd op 6 mei 2019.

https://www-oxfordartonline-com.proxy.uba.uva.nl:2443/groveart/view/10.1093/gao/9781884446054.001.0 001/oao-9781884446054-e-7000009503.

174​Gaehtgens en Esner, “Wilhelm Bode and Dutch Painting,” 61-71.

175​Wilhelm von Bode, ​Die Meister der holländischen und vlämischen Malerschulen (Leipzig: Seemann, 1917).​ Het boek is een uitgebreide en herziene editie van het in 1906 verschene werk ​Rembrandt und

seine Zeitgenossen​ van dezelfde auteur. In ​Die meister der hollandischen und flamischen Malerschulen wordt volgens Von Bode minder de nadruk gelegd op Rembrandts werk in relatie tot soortgelijke werken van andere kunstenaars, maar beschrijft toonaangevende kunstenaars die zich groepeerden rond de twee grote meesters Rembrandt en Rubens.

artistieke ontwikkeling. Vroom wordt genoemd in 176 ​Das Seebild bei den Höllander​, een

inleidend hoofdstuk over de zeeschilderkunst. De auteur is van mening dat Vroom 177

belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van de zeeschilderkunst. Gedurende de onafhankelijkheidsstrijd in Holland komt de zeeschilderkunst los van de

landschapsschilderkunst en ontstaat een apart genre. Dit kwam niet voort uit interesse in het vastleggen van de zee, maar uit patriottische overwegingen. De staat en steden gaven met name Vroom de opdracht om schilderijen te vervaardigen waarin de

verheerlijking van de overwinning op de Spaanse vloot centraal stond. Von Bode vindt deze schilderijen interessant als beginpunt van de Hollandse historieschilderkunst, maar niet als een poging om de zee vast te leggen. 178

Beide auteurs achten Vroom belangrijk voor de ontwikkeling van het genre zeeschilderkunst dat uit vrijheidstrijd is ontstaan. Dit beeld lag ten grondslag aan de Duits-romantische waardering voor de Nederlandse volksaard. Zo plaatsen ze Vroom 179

in een cultuurhistorische context met een nationalistisch karakter.