• No results found

Van Manders ​Het Schilder-boeck​ is de belangrijkste en vroegste bron voor de beschrijving van Vrooms leven en werk. Van Mander geeft een zeer positieve

beschrijving over de ontwikkeling van de carrière van Vroom. Hij zet​ ​Vroom neer als avontuurlijke succesvolle schildersheld. In Haarlem ontwikkelde Vroom de

marineschilderkunst, een nieuw genre. Voor zijn werk werd veel geld betaald en hij zag Vroom als een uitstekend meester door zijn kennis over de scheepvaart en het

naturalistisch weergeven van landschappen en stadsgezichten.

Twee latere auteurs schreven een lofrijke biografie over Vroom gebaseerd op Van Manders beschrijving. Sandrart schreef een ingekorte samenvatting van ​Het schilder-boeck​. Bullarts werk bevat gedetailleerde toevoegingen. Hij moet de schilderijen van Vroom hebben gezien of contact hebben gehad met Vroom zelf.

Huygens kritische opmerkingen over Vroom, die pas vanaf de twintigste eeuw door een breed publiek werden gelezen, acht ik van groot belang om Vrooms

waardering onder de elite rond 1630 te kunnen definiëren. Noemenswaardig is dat Porcellis de voorkeur genoot omdat zijn werken aansloten bij een heersende ideologie van eenvoud en soberheid in de Hollandse cultuur rond 1630.

In de Haarlemse stadsbeschrijvingen van Ampzing en Schrevelius wordt bevestigd dat Vroom beroemd en rijk was in zijn tijd vanwege zijn meesterlijke marineschilderkunst en kenners waardeerden zijn werk. Schrevelius roemt Vrooms gedetailleerde en levendige weergave, maar merkt op dat Porcellis hem naderhand voorbij streefde, een perceptieverschuiving die overeenkomt met Huygens visie.

De Franse academicus Félibien schreef een beknopte biografie over Vroom in zijn ​Entretiens​, dat een overzicht geeft van de beroemdste Europese kunstenaar vanaf de oudheid tot de zeventiende eeuw. Dit geeft aan dat Vroom in Frankrijk niet onbekend bleef. De auteur geeft geen waardeoordeel. Uit de dialoog waar de biografie toe

behoort, is wel op te maken dat de auteur Vrooms werk beschouwd als kwalitatief minder ten opzichte van de superieure Italiaanse schilderijen.

Hoofdstuk 3: Auteurs in de achttiende eeuw en de

receptie van Vroom

Dit hoofdstuk heeft als doel te onderzoeken welke auteurs Vroom’s werk hebben beschreven en gewaardeerd in de achttiende eeuw. In deze periode besteden acht auteurs uit Nederland, Engeland, Frankrijk en Italië aandacht aan Vrooms kunstwerken; Arnold Houbraken ​(1660-1719)​, Jacob Campo Weyerman (1677-1747), Pieter de la Rue (1695-1770), John Pine ​(1690-1756)​, ​Jean-Baptiste Descamp (1715-1791), ​Horace Walpole (1717-1797), ​Johann Dominicus Fiorillo (1748-1821) en ​Luigi Antonio Lanzi (1732-1810).

Hollandse achttiende-eeuwers waren van mening dat hun eeuw in allerlei

opzichten sterk achterbleef bij de Gouden Eeuw, zowel economisch als cultureel. In de eerste helft van de achttiende eeuw was er qua schilderkunst duidelijk sprake van bepaalde voorkeuren. Lokale en persoonlijke stijlen, zoals Rembrandts werk, werden gewaardeerd. De strenge toepassing van de classicistische kunsttheorie, geambieerd door auteurs als Gérard de Lairesse (1640-1711), heeft nooit veel aanhang gehad onder verzamelaars. De Noord-Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw 95

werd vooral beschreven als kunstuiting van de natuur en het alledaagse menselijk bedrijf. Dit werd door schrijvers veelal als tekortkoming gezien vanuit hun voorkeur voor classicistische theorie. 96

In de eerste helft van de achttiende eeuw beschrijft Houbraken in ​De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders​ (1718-1721) het leven van de

belangrijkste zeventiende-eeuwse schilders. Zijn werk is richtinggevend geweest voor de keuze van latere generaties kunstliefhebbers. Kwam een beroemd kunstenaar niet in de ​De Groote Schouburgh​ voor, dan liep zijn werk het risico om alleen in onbekende 95​Frans Grijzenhout en Henk van Veen, et al., red, ​De Gouden Eeuw in Perspectief: Het Beeld Van De

Nederlandse Zeventiende-eeuwse Schilderkunst in Later Tijd​ (Nijmegen: SUN, 1992),​ 85. 96 Dedalo Carasso, “De schilderkunst en de Natie: beschouwingen ten aanzien van de

zeventiende-eeuwse Noord-Nederlandse schilderkunst, circa 1675-1875,” in ​In de ban van het beeld:

Opstellen over geschiedenis en kunst​, red. Carry van Lakerveld, et al., Amsterdamse Historische Reeks Grote Serie deel 24 (Hilversum: Verloren, 1998), 109.

verzamelingen te worden opgenomen of te verhuizen naar zolders. Welke invloed 97

heeft Houbraken gehad op de receptie van Vroom?

Tegen het einde van de achttiende eeuw voert steeds meer een positief beeld van de Nederlandse schilderkunst de boventoon in geschriften van Nederlandse auteurs. De aanleiding hiervoor waren de minachtende kritieken uit het zowel het

binnen- als buitenland dat voor veel irritatie zorgde. Tevens ontstond er discussie over 98

nationale smaak tussen aanhangers van de classicistische theorie en de bewonderaars van ‘eenvoudiger’ genres in de Nederlandse schilderkunst, zoals genrestukken en landschappen. Vrooms werk is bij deze discussie buiten beschouwing gelaten. Auteurs die Vroom in de achttiende eeuw beschreven hebben, zal ik op chronologische volgorde van publicatie bespreken.

3.1 Arnold Houbrakens ​De Groote Schouburgh Der Nederlantsche

Konstschilders als remedie tegen de vergetelheid, 1718-1721

Het gegeven dat Houbraken in​ De Groote Schouburgh Der Nederlantsche

Konstschilders ​slechts drie keer Vroom noemt in biografieën van andere kunstenaars moet nadelige gevolgen hebben gehad voor de populariteit van Vroom in de achttiende eeuw. Houbraken is vooral bekend als schrijver van het driedelige ​Groote Schouburgh, maar was ook schilder, etser, uitvinder en tekenaar. Van 1647 tot 1678 was hij leerling van Samuel van Hoogstraten ​(1627-1678) ​die hem klassieke kunsttheorie bijbracht. 99

97​Arnold Houbraken, ​De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, waar

van ’er vele met hunne beeltenissen ten tooneel verschynen,​ [...]​ zynde een vervolg op het Schilderboek

van K. van Mander​ (T’Amsterdam: gedrukt voor den autheur [...], 1719).​ Zie ook Grijzenhout, ​De Gouden

Eeuw in Perspectief​, 58-60.

98 De eerste aanzet lijkt te zijn gegeven door E.M. Engelberts (1731-1807) door een pamflet met als titel

Verdediging van de Eer der Hollandsche Natie ​als reactie op een Engels traktaat uit 1672. In

Verhandeling over het Heldendicht​ (1781) beschuldigt de Noord-Nederlandse dichter, proza- en

toneelschrijver Rhynvis Feith (1753-1824) de Engelsen, Fransen en Duitsers van ‘blinde partijdigheid’ en schrijft dat er in de toekomst Nederlandse geleerden en kunstenaars naar waarde geschat zullen worden. In zijn onderzoek naar de ‘nationaalen smaak’ vermeldt hij dat Nederlanders de natuur volkomen wisten te schilderen. Wel beperkt hij zijn lof tot de landschapsschilderkunst en ziet de Gouden Eeuw als bloeitijd van de Nederlandse geschiedenis en kunst hiervoor als bewijs. ​Eveline Koolhaas-Grosfeld, “Nationale smaak versus goede smaak. Bevordering van nationale kunst in Nederland: 1780 - 1840,” ​Tijdschrift voor

Geschiedenis​ 95 (1982), ​610 - 611.

99​Hendrik J. Horn, Arnold Houbraken en David De Witt, ​The Golden Age Revisited: Arnold Houbraken’s

Vanaf 1715 begon Houbraken informatie te verzamelen over kunstenaars uit de Gouden Eeuw. ​De Groote Schouburgh​ was bedoeld als een vervolg op Van Mander's Schilder-boeck​ waarin ongeveer 550 biografieën van Nederlandse kunstenaars uit de Gouden Eeuw worden besproken, die vandaag de dag nog steeds bekend zijn. Daarvan ontbreekt Vroom, Karel van Mander had hem al besproken. De biografieën van ongeveer honderd Vlaamse kunstenaars zijn gebaseerd op oudere biografieën en Houbraken was niet bereid om het werk van levende collega’s te bespreken, laat staan te bekritiseren. Het werk kan gezien worden als het eerste uitgebreide onderzoek naar Nederlandse schilderijen uit de Gouden Eeuw en wordt gezien als een encyclopedisch document. Houbrakens doel was tweeledig: om bepaalde kunstenaars uit de 100

vergetelheid te halen en ter bevordering van het classicisme, door richtlijnen aan te bieden voor de beginnende schilder. Zijn belangrijkste principe was dat kunstenaars zich moeten concentreren op het weergeven van de mooiste en meest verheven klassieke onderwerpen. Naturalisme en persoonlijke uitingen werden dus afgewezen.

Houbraken noemt Vroom de meester van Porcellis. Hij roemt Porcellis om het 101

schilderen van zeeschepen en zeestranden, maar volgens Houbraken blinkt hij het meeste uit in het natuurlijk verbeelden van zeestormen. Ook staat Houbraken in zijn boek stil bij landschapschilder Cornelis Vroom (1590/92 - 1661), zoon van Vroom. Daarnaast merkt hij op dat Cornelis Claesz. van Wieringen (1577 - 1633) in het

schilderen van zeeën en schepen zo vergevorderd was dat hij “​nabij”​ Vroom kwam. 102

Wat betekent deze beschrijving voor de waardering van Vroom? Houbrakens werkwijze bij de totstandkoming van zijn boek is hier van belang. Hij verzamelde veel informatie over levens van Hollandse meesters om een encyclopedisch beeld te geven van

kunstenaars. Een gevolg hiervan is dat er maar weinig meningen van de schrijver zelf in staan. Houbraken beschreef schilderijen aan de hand van ooggetuigenverslagen van collecties van zichzelf en anderen. Ook aan een enkel schilderij van minder beroemde en gewaardeerde schilder, zoals Joost van Geel (1631 - 1698), besteedde Houbraken

100Horn, ​Arnold Houbraken’s Great Theatre, 1. 101​Houbraken, ​De groote schouburgh, ​band 1, 213. 102​Houbraken, ​De groote schouburgh, band 2, 123 - 124.

aandacht. Opvallend is dat niet alleen Vroom, maar ook Johannes Vermeer (1632 - 1675) weggelaten is uit ​De Groote Schouburgh. ​Als een schilder niet werd beschreven door Houbraken, zou hij of zij onvermijdelijk in de vergetelheid raken. Doordat de Franse kunstcriticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869) Vermeer herontdekte, kreeg de schilder weer een plek tussen de grote meesters. Landschapsschilder Meindert Hobbema (1638-1709) werd ook niet genoemd door Houbraken waardoor latere achttiende eeuwse biografen er niet over schreven. Frans van Mieris (1635-1681) overkwam het tegenovergestelde. Hij kreeg juist een prominente plek in ​De Groote Schouburgh ​en vele latere auteurs volgden Houbrakens voorbeeld. Johan van Gool 103

(1687-1763) merkte op dat ​De Groote Schouburgh ​met veel enthousiasme werd

ontvangen door kunstliefhebbers. ​De Groote Schouburgh ​bleef in Nederland tot lang in de negentiende eeuw de standaard voor verzamelaars, kunsthandelaren en

kunstenaars. Dit was sterk in het nadeel van Vroom, die slechts tussen de regels 104

door werd genoemd.

3.2 Jacob Campo Weyerman: ​De levens-beschryvingen der