• No results found

twintigste eeuw

4.3 De receptie van Vroom door kunsthistorici en historici in de eerste helft van de twintigste eeuw

4.3.4 Vroom in de Nederlandse kunstcanon

In de achttiende eeuw werd Vroom nauwelijks genoemd in Houbrakens invloedrijke ​De Groote​ ​Schouburgh.​ Hetzelfde voltrok zich halverwege de negentiende eeuw met Musées de la Hollande​ van fransman Etienne-Joseph-Théophile Thoré (1807-1869). 182

Journalist en kunstcriticus Thoré schreef vanuit zijn ballingsoord in Nederland

kunstkritieken onder verschillende pseudoniemen. Met het tweedelige 183 ​Musées de la Hollande ​creëerde hij een invloedrijke Nederlandse kunstcanon. De publicatie​, ​onder 184

181​Wilhelm Martin, ​De Hollandsche schilderkunst in de zeventiende eeuw : Frans Hals en zijn tijd: onze

17e eeuwsche schilderkunst in het algemeen, in hare opkomst en rondom Frans Hals​ (Amsterdam: Meulenhoff, 1935), ​48-49. Het betreft ​Gevecht tussen Hollandse en Spaanse schepen op het

Haarlemmermeer, op 26 mei 1573 ​(Fig. 1)​,​Hollandse schepen overzeilen Spaanse galeien onder de

Engelse kust, 3 oktober 1602​ (Fig. 13) en ​Slag bij Gibraltar in 1607 ​(Fig. 32)​.​ Dit laatste schilderij is recentelijk toegeschreven aan Cornelis Claesz. van Wieringen.

182 Théophile Thoré [W. Bürger, pseud.], Musées de la Hollande (Parijs: Jules Renouard, 1859).

183 Thoré was een Franse journalist, kunstcriticus en collectioneur in dienst van de Parijse salon. Al in zijn vroegste geschriften spoorde Thoré Franse kunstenaars aan om de hedendaagse sociale en esthetische problematiek van zijn tijd te weerspiegelen. Bij het uitbreken van de revolutie in 1848 schreef Thoré radicale politieke teksten, wat resulteerden in een tienjarige ballingschap. Vanuit zijn ballingsoorden in Zwitserland, Engeland, België en Nederland bleef Thoré kunstkritieken schrijven, maar onder

verschillende pseudoniemen.

184 Het is een studie naar de kunst van vier musea in Nederland: het Rijksmuseum, het Mauritshuis, de Van der Hoop-collectie en het Boymans-museum.

het pseudoniem Willem Bürger, kreeg veel lof en werd gezien als een baanbrekend boek door kunstkenners als Carel Vosmaer (1826 - 1888), Wilhelm von Bode en Wilhelm Martin. Thoré’s aandacht ging uit naar schilderkunst in de bloeiperiode van de Gouden Eeuw (ca. 1630-1660). Vooral zijn opvattingen over Rembrandt als genie 185

werden gewaardeerd. Over schilderijen van Vroom is geen mening opgenomen, 186

enkel de vermelding van het schilderij ​Hollandse schepen overzeilen Spaanse galeien onder de Engelse kust, 3 oktober 1602 ​in het Rijksmuseum, wat zich vandaag de dag nog steeds in de collectie bevindt (Fig. 13). 187

Door Thoré’s rigoureuze afbakening krijgt Vroom in de Nederlandse kunstcanon van de Gouden Eeuw een kleine rol toebedeeld in de aanloop naar de bloeiperiode, binnen de vroege ontwikkeling van marine genre. Thoré’s invloed op kunsthistorici is in de eerste helft van de twintigste eeuw zichtbaar bij Von Bode en Wilhelm Martin

(1876-1954). Zij onderzoeken de samenhang tussen schilders en de culturele

omstandigheden waarbij Vroom wederom een kleine rol krijgt. Wel wordt de kunstenaar in een cultuur- en kunsthistorische context geplaatst, wat een groot verschil is met de losse biografieën in de kunstler-lexicons.

Von Bode beschrijft de positie van individuele kunstenaars binnen hun school en de artistieke ontwikkeling in​ Die Meister der holländischen und vlämischen

Malerschulen​. ​Rembrandt van Rijn en Frans Hals zijn de twee belangrijkste 188

kunstenaars die ieder een apart hoofdstuk krijgen, overeenkomstig met Thoré’s

canonvorming. Negenentwintig andere kunstenaars zijn gegroepeerd op genre. Von 189

185 Carrasso, ​In de ban van het beeld, 154-155.

186 Frances Suzman Jowell, “Voordrachten gehouden tijdens het symposium "The Shifting Image of the Golden Age" op 29 en 30 mei 2000,” ​Bulletin van het Rijksmuseum​ 49, nr. 1, (2001): 43-60.

187 Thoré, Musées de la Hollande , ​154-161. 188 Von Bode, ​Die Meister der holländischen, V-VI.

189 Volledige indeling van de kunstenaars onderverdeeld naar genre: Rembrandt van Rijn, Frans Hals, Das holländische Sittenbild, Holländische Genremaler unter dem Einfluss von Rembrandt, Nicolas Maes, Johannes Vermeer, Pieter de Hooch, Gabriel Metsu, Gerard ter Borch, Jan Steen, Andriaen en Isaak van Ostade, Die Landschaftsmalerei in Holland, Hercules Segers, Jan van Goyen en Salomon van Ruysdael, Jacob van Ruisdael, Meindert Hobbema, Aert van der Neer, Aelbert Cuyp, Paulus Potter, Adriaen van der Velde, Philips Wouwermans, Das Seebild bei den Holländern, Simon de Vlieger, Jan van de Cappelle, Willem van de Velde, Das Architekturbild, Emanuel de Witte, Jan van der Heyden, Das holländische Stilleben, Jan Davidsz de Heem, Willem Kalf, Abraham von Beijeren, Adriaen Brouwer, Peter Paul Rubens, Anton van Dyck.

Bode acht Vroom belangrijk voor de ontwikkeling van de historische zeeschilderkunst, maar wordt enkel genoemd als inleiding op Simon de Vlieger, Jan van de Capelle en Willem van de Velde wiens werk hij rekent tot de mooiste Hollandse zeegezichten. 190

Von Bode’s nationalistische blik en stilistische kritiek op Vrooms werk is reeds vermeld. Iets enthousiaster is de auteur over Porcellis stijl die in de tweede en derde decennia van de zeventiende eeuw abrupt breekt met Vrooms “kunstloze scheepsportret” door impressionistische zeegezichten te vervaardigen. Dit komt overeen met Bredius kritiek. Toch is het volgens de auteur uiteindelijk Simon de Vlieger geweest die de meeste vooruitgang in de marine kunst ontwikkelt. 191

Wilhelm Martin geeft Vroom ook een plek binnen de ontwikkeling van de zeeschilderkunst en noemt volgers en vernieuwers van Vrooms stijl​. Martin’s 192

interesse ligt bij de sociale geschiedenis van de zeventiende eeuwse kunst. Volgens hem zijn kunsthistorische feiten alleen in samenhangend verband zinvol om tot een zinvolle studie van esthetiek te komen. Zijn denkwijze resulteerde in het 193

overzichtswerk ​De Hollandse schilderkunst in de zeventiende eeuw​ dat in 1935/36 werd gepubliceerd. Martin beschrijft de opkomst, bloei en verval van de Hollandse kunst. 194

190 Na twee uitgebreide hoofdstukken over Rembrandt van Rijn en Frans Hals volgt een beschrijving van negenentwintig kunstenaars gegroepeerd op genre. Vroom wordt genoemd in Das Seebild bei den Höllander, een inleidend hoofdstuk over de zeeschilderkunst voorafgaand aan drie aparte hoofdstukken over Simon de Vlieger, Jan van de Capelle en Willem van de Velde.

191 Simon de Vlieger ontdekt schoonheden in “het woud aan masten van de schepen in de buitenhaven van Amsterdam in het IJ” wat resulteert in een spannend perspectief. Ook creëert hij sterke

zonlicht-contrasten en rijke kleuren op het stille wateroppervlak en in de atmosfeer. Een aantal schilderijen van De Vlieger en zijn studenten Jan van de Cappelle en Willem van de Velde, evenals Aelbert Cuyp, behoren volgens de auteur tot de mooiste Hollandse zeegezichten. Von Bode, ​Die Meister

der holländischen​, 246.

192 Omdat zijn vader benoemd werd tot hoogleraar geologie in Leiden verhuisde hij in 1877 van Duitsland naar Nederland. Martin studeerde letteren en promoveerde in 1901 op het eerste kunsthistorische proefschrift in Nederland met als onderwerp schilder Gerrit Dou. Als onderdirecteur en, vanaf 1909, als directeur van het Mauritshuis, ontwikkelde Martin zich tot een kenner van de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst en publiceerde in 1914 en 1935 nieuwe wetenschappelijke catalogi van de verzameling. Proefschrift was getiteld: ​Het leven en de werken van Gerrit Dou beschouwd in verband met

het schildersleven van zijn tijd. ​Zie ook R.E.O. Ekkart, “Martin, Wilhelm (1876-1954),” ​Biografisch

Woordenboek van Nederland ​(2013), geraadpleegd op 13 september 2019. http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/martin. 193​Grijzenhout, et al., red, ​De Gouden Eeuw in Perspectief,​331, 332 en 338.

194 Martin, ​De Hollandsche schilderkunst. Wilhelm Martin, ​De Hollandsche schilderkunst in de zeventiende

eeuw : Rembrandt en zijn tijd: onze 17e eeuwsche schilderkunst in haren bloeitijd en nabloei

Rondom Frans Hals, Rembrandt, Jan Steen en Johannes Vermeer zijn alle andere schilders in zijn werk gegroepeerd. Het vijfde hoofdstuk, ​Landschap-, kleinfiguur- en paardenschilders, zee-, architectuur- en stillevenschilders, 1600-1625, ​valt onder de categorie opkomst. Hierin is Vroom de grondlegger van de scheepsportretten die de historie ter zee vastlegde. Martin vindt Van Manders waardering voor Vroom te optimistisch en noemt hiervoor dezelfde argumenten als Von Bode. Daarnaast 195

waardeert Martin wel “de verhalende inhoud, de geestige figuurtjes en de meesterlijke, serieuse teekening”. Vroom’s stijl is als een prentkunst in olieverf: “een tak van

schilderkunst die in olieverf in 't groot uitbeeldt hetgeen de prentkunst hier te lande reeds sedert Pieter Bast deed en waaraan wij fraaie geëtste en gegraveerde gezichten danken op onze koopsteden en de schepen daarvóór.” Een nieuw onderwerp in de 196

Vroom-historiografie is dat Martin volgers van Vrooms stijl noemt, namelijk Van Wieringen, Aert Anthonisz (1579/80-1620) en Abraham de Verwer (1585-1650). De Verwer nam in latere tijden Porcellis stijl over. 197

De kunsthistorische context die Von Bode en Martin beschrijven maakt Vrooms bijdrage aan de ontwikkeling van de marine schilderkunst scherper en Vrooms plek in de Hollandse zeventiende eeuwse schilderkunst zichtbaar. Vroom krijgt een

ondergeschikte plek in de Nederlandse kunstcanon. Hij wordt hierin gewaardeerd als primitieve grondlegger van het genre, dat latere schilders verder gemoderniseerd hebben tot esthetisch verantwoorde stijl in de bloeiperiode van de zeventiende eeuwse kunst.

195 Martin, ​De Hollandsche schilderkunst, 259-261. Over Martin: omdat zijn vader benoemd werd tot hoogleraar geologie in Leiden verhuisde hij in 1877 van Duitsland naar Nederland. Martin studeerde letteren en promoveerde in 1901 op het eerste kunsthistorische proefschrift in Nederland met als onderwerp schilder Gerrit Dou. Als onderdirecteur en, vanaf 1909, als directeur van het Mauritshuis, ontwikkelde Martin zich tot een kenner van de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst en publiceerde in 1914 en 1935 nieuwe wetenschappelijke catalogi van de verzameling. Proefschrift was getiteld: ​Het leven en de werken van Gerrit Dou beschouwd in verband met het schildersleven van zijn

tijd. Martin is een van de meest gezaghebbende kunsthistorici in Nederland van zijn tijd. Naast zijn museumdirecteurschap van het Mauritshuis en hoogleraarschap publiceerde hij wetenschappelijke boeken en artikelen. ​Zie ook Ekkart, “Martin, Wilhelm(1876-1954)”.

196 Martin, ​De Hollandsche schilderkunst, ​260.

197 Anderhalve pagina’s besteed aan Martin aan Vroom. De auteur de ​Armada tapijten en drie schilderijen die zeer populair zijn en in het Rijksmuseum hangen: ​Slag op het Haarlemmermeer in 1573 ​(Fig.1),

Overzeilen der Spaansche galeien in 1602, geschilderd 1617 ​(Fig. 13) en het binnenkomen van het schip waarmede Cornelis Houtman zijn eerste reis naar Indië had gedaan, in Augustus 1597 (Fig. 3).

4.3.5 Vrooms werk als weerspiegeling van het volksbewustzijn door