• No results found

2 Een ambt in dienst van de vorst

5.3 In dienst van meerdere belangen .1 De landsadvocaten

5.3.4 Vorstelijke ambtenaren in dienst van de Staten

Tot nu toe zijn de mannen aan bod gekomen die gedurende hun carrière zowel de vorst als de onderdanen in een bepaalde functie dienden. De vorstelijke ambtenaren konden echter ook zonder een officieel dienstverband opdrachten uitvoeren voor een andere partij. In de rekeningen van de ontvanger van de omslagen staan de reizen op-getekend die de ambtenaren, in de hoedanigheid van vorstelijk ambtenaar of gede-puteerde van de Staten, voor de Staten van Holland ondernamen.207Zeker aan het einde van de vijftiende eeuw ondernamen de raadsheren nog regelmatig reizen ‘in ’s lants saken’.208Het wordt niet helemaal duidelijk of de Staten van Holland deze reizen doorgaans zelf wensten, of dat de ambtenaren simpelweg hun reiskosten bij hen declareerden op het moment dat ze, ongevraagd, dachten iets gedaan te hebben dat ook in het belang van de Staten was.209Bij de tijdgenoten leverde dit ook de no-dige problemen op.

Een reis van vorstelijke ambtenaren om partijen te dwingen hun schulden aan de Staten te betalen is uiteraard in het belang van de Staten, maar niet alle reizen waren zo eenduidig.210In 1484 gingen stadhouder Jan van Egmond en drie raadsheren naar Antwerpen om aanwezig te zijn bij een bijeenkomst van de Staten-Generaal over de opstand in Vlaanderen.211Wellicht waren ze daar aanwezig om de Staten assistentie te verlenen, maar het is waarschijnlijker dat ze in eerste instantie probeerden om hen over te halen in te stemmen met de wensen van Maximiliaan. De rekenmeesters die

206 Van den Bergh, Correspondance, nr. 135 (Floris van Egmond aan Margareta van Oostenrijk, 22 juli 1511). 207 Deze rekeningen beginnen in 1484. Het kopje van de reizen aldaar luidt: ‘Ander vuytgeven van reysen ge-daen bij diversche gedeputeerden van den voirnoemde gemeens lants wegen in alrehande saicken den voirnoemde gemeenen landen aengaende.’ SvH, inv. nr. 1703, f. 5v. In 1550 heette het ‘Ander vuytgeven van reysen van eede-len, die heeren van den Raede, pensionarysen ende bij anderen gedaen ’t gemeen lant aengaende deur ordonnantie van den Hove ende Staeten.’ SvH, inv. nr. 1795, f. 32r.

208 In 1494 moest griffier Floris Oom van Wijngaarden Florisz. zich verantwoorden voor het aanwezig reke-nen van de raadsheren als zij een reis ondernamen voor de Staten. Uiteraard gaf hij de schuld van de foute regis-tratie aan zijn klerk. RekRek, inv. nr. 190, f. 54r (marge).

209 Soms is duidelijk het eerste het geval, zoals toen de Staten van Holland raadsheer Joost Sasbout en reken-meesters Tielman van Dullekem en Vincent Cornelisz. inschakelden bij een onderzoek naar de tollen van Zee-land. Jacobsz., 203, 227, 235 (1525-1526).

210 Zie voor het dwingen tot betaling van schulden bijvoorbeeld: SvH, inv. nr. 1703, f. 55r; inv. nr. 1714, f. 53v; inv. nr. 1749, f. 8v-9r, f. 17r.

de grafelijke rekeningen afhoorden waren er niet altijd over uit of een reis door een edelman nu als raadsheer of als vertegenwoordiger van de Staten was gebeurd. In de praktijk zal het onderscheid vaak minimaal zijn geweest. Zo wilden de rekenmeesters in 1486 een reiskostenvergoeding van raadsheer Gerrit van Abbenbroek doorhalen omdat ‘hij doende dese reyse tot Dordrecht ridder gemaect werde, ende schijnt dai-romme dat hij dese reyse dede meer om te verselscippen mijnen heere den stadhou-der als een van den getale van den ridstadhou-derscip dan als raedsheere’. De post werd pas goedgekeurd toen Gerrit van Abbenbroek bevestigde dat hij op bevel van de Raad de reis had ondernomen.212Gezien de onduidelijkheid over de hoedanigheid waarin som-mige reizen werden ondernomen, is het weinig verwonderlijk dat er soms onenigheid was over de reiskostenvergoedingen. De Staten van Holland lieten bijvoorbeeld in 1532 weten dat ze niet wensten op te draaien voor een reis die door de vorst was bevolen.213

Tabel 3.17 Betrokkenheid van de gewestelijke ambtenaren bij reizen van de Staten van Holland214

Jaar Aantal reizen Aantal reizen met gewestelijke ambtenaren Percentage

1484 25 10 40 1492 38 10 26 1497 17 6 35 1508 60 6 10 1518 18 2 11 1530 17 1 6 1540 17 1 6 1550 9 1 11 1558 51 1 2

Gezien de reeds geconstateerde toenemende scheiding tussen Hof en Staten vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw, is het niet verwonderlijk dat het aantal rei-zen dat de gewestelijke ambtenaren voor de Staten van Holland ondernamen in de loop van de zestiende eeuw verminderde (zie tabel 3.17). Aan het eind van de vijf-tiende eeuw waren bij nog ongeveer een derde van het aantal reizen één of meer vorstelijke ambtenaren betrokken, terwijl dit in de zestiende eeuw bij nog hooguit één van de negen reizen het geval was. Dit kan betekenen dat de Staten minder ge-neigd waren reizen te vergoeden die niet zonder meer in hun belang waren, of dat de Staten simpelweg minder een beroep deden op de vorstelijke ambtenaren. Het betekent hoe dan ook, net zoals bij de landsadvocaten, pensionarissen en procu-reurs en advocaten is gebleken, een meer strikte scheiding tussen de ambtenaren van het Hof en van de Staten van Holland.

5 Carrières

212 RekRek, inv. nr. 182, f. 69r (marge); Dagvaarten IV, nr. 566c.

213 Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 107v (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 7 augustus 1532). ‘(dat) ’t lant van Hollandt gepreveligeert was dat men gheen vacacien van commissaryssen bij den keyser vuytgesonden brengen soude tot laste van den lande ende dat ’t selfde soude wesen van zeer quade consequentie’.

214 Gebaseerd op de reiskostenvergoedingen in: SvH, inv. nrs. 1703, 1714, 1721, 1749, 1762, 1772, 1783, 1795, 1797.

In paragraaf 5.3.2 werden de pensionarissen als vertegenwoordigers van de steden behandeld. Een doorgaans kleine, in omvang variërende, groep mannen vertegen-woordigde de edelen. Een aantal adellijke raadsheren was ook aanwezig als afge-vaardigde van de edelen tijdens de dagvaarten, zonder dat dit voor veel problemen zorgde. In 1486 hoorden stadhouder Jan van Egmond en raadsheer Gerrit van Ab-benbroek een rekening af van de tresorier van de Utrechtse oorlog, zowel als lid van de edelen als in naam van Maximiliaan.215Bij een vergadering in 1494 werd de link tussen de edelen in de Staten en die in de Raad wel erg duidelijk toen de adellijke raads-heren Jan van Wassenaar, Cornelis van Dorp en Gerrit van Abbenbroek optraden als gedeputeerden van de edelen en vijf andere raadsheren tegelijkertijd optraden als vertegenwoordigers van de Raad.216Na afloop konden ze weer gezamenlijk zitting nemen in de Raad. Cornelis van Dorp was trouwens ook al actief geweest als verte-genwoordiger van Delft op de dagvaarten, waardoor zijn invloedssfeer nog verder strekte. Reeds in 1480, lang voor Cornelis’ aanstelling tot raadsheer, probeerde de vorst van zijn invloed gebruik te maken, door aan hem en de schout van Delft een brief te sturen met het verzoek de stad te laten instemmen met het betalen van de bede.217 Tijdens zijn ambtsperiode van stadhouder trad Jan van Egmond ook op als verte-genwoordiger van de edelen, of zelfs als eerste van de edelen.218Toen in 1513 de

de-215 SvH, inv. nr. 1604, f. 156r; Dagvaarten IV, nr. 586e. 216 SvH, inv. nr. 1605, f. 83r; Dagvaarten IV, nr. 931d 217 RekRek, inv. nr. 175, f. 97v; Dagvaarten IV, nr. 238b.

218 Smit, Vorst en onderdaan, 506. Voor een vermelding van Jan van Egmond als eerste van de edelen in 1497:

Afb. 14 Jan van Wassenaar (1426-1496), hier afgebeeld met zijn twee echtgenotes, combineerde zijn optreden als edelman in de Staten van Holland moeiteloos met de uitoefening van het ambt van raadsheer.

legatie van Haarlem afwezig was op een Statenvergadering besloot hij maar zelf in naam van de stad te stemmen om het geld voor de troepen van de hertog van Bruns-wijk los te krijgen.219Voor de latere zestiende eeuw is president Gerrit van Assen-delft een bekend voorbeeld van iemand met twee petten. Hij was vaak bij dagvaar-ten aanwezig als vertegenwoordiger van de edelen, zelfs als hij daar ook was in zijn hoedanigheid van president. Een dergelijke dubbelrol kon een groot voordeel zijn voor de vorst. De adellijke raadsheren konden een beslissende invloed hebben op de stem van de edelen. Zo stemden de edelen in 1525 voor het ondernemen van een dag-vaart naar Lübeck, omdat ‘Heeren Gerrit van Assendelft ende Florys van Ysselmonde (=Oom van Wijngaarden Florisz., tevens raadsheer) mitten Raeden aldaer present waren, sonder meer Eedelen die daer nyet tegens en zeyden’.220In dit geval waren het dus de twee raadsheren die de gezamenlijke stem van de edelen bepaalden. Toch waren er grenzen die zelfs een man als Gerrit van Assendelft niet mocht overschrij-den. Toen hij in 1553 de onderhandelingen over de bede leidde als voorzitter van de Raad, was het hem niet toegestaan zijn mening te geven als lid van de edelen.221

De reeds geconstateerde verwijdering tussen vertegenwoordigers van de vorst en representanten van de onderdanen wordt ook bevestigd door de samenstelling van de edelen op de dagvaarten. In 1477 bestond de delegatie van de edelen nog voor een groot deel uit mannen die vorstelijke functies bedienden of zouden gaan bedie-nen. In de jaren tachtig van de vijftiende eeuw trad niet minder dan de helft van de bezoldigde raadsheren ook op als vertegenwoordiger van de edelen op Hollandse dagvaarten. Door een langzame ontadeling van het Hof (zie paragraaf 3) vermin-derde het aantal raadsheren met dubbele vertegenwoordigingsmogelijkheden dras-tisch. Van de edelen die in 1512 in de Staten optraden, verwierf alleen de latere raadsheer en president Gerrit van Assendelft uiteindelijk een functie in de geweste-lijke instellingen. Dit staat in schril contrast met het aantal uit 1477.222Hoewel ook de nieuwe raadsheren adellijke titels wisten te verwerven, was het hun niet meteen toegestaan op te treden als vertegenwoordiger van de edelen in de Staten van

Hol-5 Carrières

sal, inv. nr. 577, f. 54 r (Dagvaarten V). Al vanaf in ieder geval 1477 trad Jan van Egmond op in de Staten van Holland als vertegenwoordiger van de edelen.

219 Ward, Cities and States, 68. 220 Van der Goes, 25-26 mei 1525.

221 Sandelijn, 398-399. ‘Ende aengesien dat nyemant van de eedelen gecompareert en was dan meester Jacob van der Duyn alsoo die heere van Assendelft als bij de coninginne gecommitteert zijnde omme dese saicken te di-rigeren nyet en vermochte opinieren.’

222 In 1477 ging het om Jan van Egmond (stadhouder 1483-1515), raadsheren Gerrit van Assendelft en Tielman Oom van Wijngaarden (later rekenmeester) en toekomstige raadsheren Jan van Rietveld, Filips van Spangen, Gerrit van Abbenbroek, Cornelis van Dorp, Jan en Filips van Wassenaar en Jan Oom van Wijngaarden de oude. In 1488 traden bezoldigde raadsheren Jan van Rietveld, Filips van Wassenaar en Arend van Zevenbergen, onbe-zoldigde raadsheren Cornelis van Dorp en Filips van Spangen en griffier Floris Oom van Wijngaarden Florisz. op als gedeputeerden van de edelen in de Staten van Holland. In 1512 traden wel zoons op van overleden adellijke ambtenaren, zoals Filips (II) van Spangen, Jan (II) van Wassenaar en Cornelis Cruesinck, maar blijkbaar lagen hun ambities en/of mogelijkheden niet meer bij de vorstelijke instellingen. Informatie over de edelen ter dagvaart komt uit de recent gepubliceerde delen van het ‘dagvaartenproject’ van het ing. Met dank aan Hans Smit voor in-zage in de gegevens toen ze alleen nog in digitale vorm beschikbaar waren.

land. Na de dood van edele raadsheren Floris Oom van Wijngaarden Florisz. (1532) en Jan van Duivenvoorde (1543), was Gerrit van Assendelft daardoor de eni-ge overeni-gebleven link tussen de Raad en de edelen op de dagvaarten.223

5.3.5 Conclusie

De Amerikaanse historicus Tracy heeft belangwekkend en vernieuwend onderzoek verricht in zijn Holland under Habsburg Rule. Zoals bij alle goede pionierswerken levert het echter ook het nodige discussiemateriaal. Zo komt hij op basis van een handvol voorbeelden van huwelijksallianties tussen vorstelijke ambtenaren en ste-delijke elites tot de conclusie dat in de eerste helft van de zestiende eeuw ‘the men who represented their cities most often at the dagvaarten, and the men who repre-sented the sovereign in Holland, were (thus) drawing closer together’.224De voor-gaande paragrafen maken duidelijk dat het tegenovergestelde het geval was. Aan het eind van de vijftiende en in het eerste kwart van de zestiende eeuw waren de con-necties nog veel sterker dan die van het tweede kwart van de zestiende eeuw. De te-genstrijdige loyaliteiten waren zeker nog aanwezig, maar men werd zich er meer be-wust van en probeerde een grens te trekken voor wat wel en wat niet was toegestaan. Het Hof van Holland ging geen deel uitmaken van het uniforme Hollandse li-chaam dat Tracy zag ontstaan in de zestiende eeuw. Het langzame ontstaan van twee gescheiden groepen, ambtenaren in dienst van de vorst en vertegenwoordigers van de onderdanen, kan het stroomlijnen van de relaties tussen vorst en onderda-nen alleen maar moeilijker hebben gemaakt. Manonderda-nen die zich met beide groepen konden identificeren werden steeds zeldzamer. Gerrit van Assendelft was waar-schijnlijk het laatste goede voorbeeld van een man die juist door zijn twee petten veel respect aan beide zijden genoot en veel in goede banen kon leiden.225 Hoe moeilijk dat stroomlijnen ook voor mensen als Gerrit van Assendelft al was zal in de volgende twee hoofdstukken aan de orde komen.

Besluit: het groepsportret van de gewestelijke ambtenaren 1483-1558

Hoewel dit boek een chronologisch vervolg is op het proefschrift van Mario Da-men, handelt het toch over een heel ander type ambtenaren. Damens boek gaat voor een aanzienlijk deel over hoge edelen, Vlamingen en Zeeuwen.226Hier gaat het meer over Hollanders, modale adel en stedelijke elites. De hoge edelen bekleedden alleen nog maar het stadhouderschap. Het raadsheerambt was te veel

‘verambte-223 Koopmans, De Staten van Holland, 56, 241; Van Nierop, Van ridders tot regenten (1984), 148, (1990) 152. 224 Tracy, Holland under Habsburg rule, 134.

225 Zie ook: Tracy, Holland under Habsburg rule, 192 en vooral 279 noot 57. 226 Damen, De staat van dienst, 159.

lijkt’ en had daardoor teveel aan prestige ingeboet om voor de edelen nog interes-sant te zijn. Niet alleen de hoogste geslachten als de Egmonds, Borselens, Mont-foorts en Brederodes komen niet meer voor als raadsheer. Ook de subtop van de adel, zoals Zevenbergen en Wassenaar, liet zich niet meer zien in de loop van de zestiende eeuw.

Vlamingen werden sinds het Groot Privilege van 1477 nog zelden benoemd in de gewestelijke instellingen. De Zeeuwen hadden moeite hun plaats te behouden in de Raad, wellicht ook omdat de machtige Van Borselens geen rol meer speelden. De Hollandse ambtenarendynastieën schoten definitief wortel in Den Haag in de zes-tiende eeuw. De ervaring die binnen de familie en binnen de instellingen kon wor-den overgeleverd, maakte invloed van allochtone ambtenaren niet meer noodzake-lijk. De expertise was nu immers ook binnenshuis aanwezig. De toename van het aantal juridisch geschoolde raadsheren werkte hier aan mee. In samenhang met de toename van het aantal jonge juristen uit ambtenarendynastieën (zie hoofdstuk 6.4) en de afname van het aantal edelen, daalde vermoedelijk de gemiddelde leeftijd van de raadsheren in vergelijking met de Bourgondische periode.

Niet alleen scholing, maar ook werkervaring speelde een belangrijke rol bij de aanstelling van de ambtenaren. Alleen de onbezoldigde functies werden vergeven zonder dat werkervaring een noodzakelijke voorwaarde was. In vergelijking met de ‘doorsnee ambtenaar’ uit de Bourgondische periode waren de mannen uit de on-derzoekspopulatie meer Hollands en Haags, beter geschoold, minder adellijk, had-den wellicht meer relevante werkervaring en waren waarschijnlijk jonger. Het Hof van Holland en de Rekenkamer werden zo niet alleen meer professionele, maar ook voor een aanzienlijk deel Hollandse instellingen.

Vermoedelijk zorgden juist het weren van allochtone ambtenaren sinds 1477 en de ‘Hollandisering’ van de instellingen er voor dat er zoveel loyaliteitsconflicten konden ontstaan bij de ambtenaren. De dienaren van de vorst en van de onderda-nen werden nu immers meer dan ooit uit vrijwel dezelfde groep manonderda-nen gerekru-teerd. De twee groepen ambtenaren werden echter in de loop van de zestiende eeuw steeds meer gescheiden, wat duidt op een toenemend besef dat de belangen van de vorst niet noodzakelijkerwijs die van Holland waren. De gewestelijke in-stellingen werden dan wel meer Hollands, maar het bleven in de eerste plaats vor-stelijke instellingen. Ook wat betreft mogelijke loyaliteitsconflicten was er sprake van een sterkere afbakening en formalisering van het wel of niet toegestane. De theorie bleef echter nog lang in conflict met de praktijk.

Inleiding

Door de uitgestrektheid van hun rijk waren de Habsburgers nog meer dan voor-heen afhankelijk van vertegenwoordigers om hun beleid uit te voeren. De vorst kon immers maar op één plaats tegelijk zijn om de zaken persoonlijk in goede banen te leiden. Fysieke afwezigheid betekende ook een minder vanzelfsprekende steun van de onderdanen voor de eisen van de vorst. De ambtenaren van het Hof en de Re-kenkamer waren voor een groot deel verantwoordelijk voor het welslagen van het vorstelijk beleid in Holland en Zeeland. Met name de Raad hield zich bezig met het (laten) uitvoeren van de bevelen en het presenteren van de verzoeken van de vorst en de landvoogdes. Hoe de gewestelijke ambtenaren de bevelen en wensen naar vo-ren brachten kwam het duidelijkst naar vovo-ren op het moment dat ze optraden tij-dens de dagvaarten van de Staten van Holland. Tijtij-dens deze vergaderingen bespra-ken de ambtenaren en de gedeputeerden van de onderdanen de wensen en bevelen van de vorst. Het was de taak van de ambtenaren om het standpunt van de vorst te verkondigen en zo nodig te verdedigen, terwijl de onderdanen konden protesteren of, vooral bij de bedeonderhandelingen, voorwaarden bedingen.

Vanaf de vijftiende eeuw kwamen de Staten van Holland regelmatig bijeen op dagvaarten als ze werden opgeroepen door de vorst of zijn vertegenwoordigers. De kern van de Staten van Holland bestond uit de landsadvocaat en de afgevaardigden van de adel en de zes grote steden. De afgevaardigden van de steden kregen van hun achterban een pakket van volmachten en opdrachten mee, ‘last’, waar ze zich aan moesten houden. Als hun last te beperkt was om een beslissing te nemen dan moes-ten ze terug naar de stad om daar overleg, ‘ruggespraak’, te houden met het gerecht en de vroedschap.1Ook de gewestelijke ambtenaren kregen instructies mee voor de onderhandelingen.2Op basis van die ‘last’ gaven de stadhouder en raadsheren soms

1 Kokken, Steden en Staten, 31-32, 191-196, 204-207; Koopmans, De Staten van Holland, 17, 89-90. De edelen kwamen in de zestiende eeuw zeker niet in grote aantallen op de dagvaarten. Soms waren het er maar twee of drie en gingen ze weg voordat een besluit was genomen. Zie bijvoorbeeld ook: Sandelijn, 398-399; Sandelijn II, 39, 188. 2 Zo verklaarde stadhouder Anton van Lalaing in 1536 dat hij de last had meegekregen dat de Hollanders weer naar Spanje mochten varen als in Zeeland oorlogsschepen toegerust werden. Jacobsz. II, 329. Zie ook Jacobsz. II, 382; Sandelijn, 359.

te kennen dat ze een bepaald antwoord van de Staten niet aan de landvoogdes durf-den over te brengen.3

De gewestelijke ambtenaren speelden een fundamentele rol bij de onderhande-lingen met de Staten van Holland. Meestal werden de onderhandeonderhande-lingen gevoerd in Holland zelf. In de loop van de zestiende eeuw kwam men steeds vaker bijeen in Den Haag. Mechelen en Brussel waren echter ook regelmatig het reisdoel van de gedeputeerden van de Staten van Holland.4Afhankelijk van de onderhandelingen die gevoerd moesten worden, belastte de landvoogdes verschillende commissaris-sen om die in goede banen te leiden. Vaak waren de commissariscommissaris-sen ambtenaren uit