• No results found

2 Een ambt in dienst van de vorst

5.2 Carrières in andere gewestelijke Hoven in de Nederlanden

Holland en Zeeland waren de enige gewesten van de latere Republiek die bij het aantreden van Karel van Habsburg al bij het Bourgondisch-Habsburgse rijk hoor-den. Het is daarom niet verwonderlijk dat ervaren Hollandse ambtenaren werden ingezet bij de oprichting van de Hoven van recent verworven gewesten als Fries-land, Utrecht en Gelre.127Zij wisten immers hoe een Raad van de Habsburgers moest functioneren. Op dezelfde manier waren er in de eerste helft van de vijftien-de eeuw Vlaamse ambtenaren ingezet om vijftien-de beginjaren van het Hof van Holland te vereenvoudigen. Joost van Steeland combineerde bijvoorbeeld de functies van raadsheer in de Raad van Vlaanderen en in de Raad van Holland van 1426 tot 1437. Hij fungeerde als een soort verbindingsofficier tussen de verschillende delen van de Bourgondische landen.128

Er was een sterke Hollandse betrokkenheid bij de opbouw van het Friese be-stuur in de jaren 1515-1527. Barend Bucho was al een belangrijke raadsheer in Friesland toen de heren van Saksen daar landsheer waren. Onder Karel V bleef hij bezoldigd raadsheer totdat hij in 1520 naar Den Haag werd gehaald als deken van de Hofkapel en onbezoldigd raadsheer. Daarna kreeg hij nog steeds zijn wedde van bezoldigd raadsheer in Friesland uitbetaald.129De Hollandse stadhouder Anton van Lalaing werd op de hoogte gehouden over de zaken in Friesland door collega stadhouder Georg Schenk van Tautenburg, adviseerde hem, of regelde zelfs ver-schillende zaken. Kandidaten voor het Friese raadheerschap werden soms ook aan Anton aanbevolen. Gerrit Muylaart was in 1515 aangesteld als één van de Friese raadsheren, diende zelfs enige tijd als president, maar zou van de zeven à acht jaar dienst, slechts een half jaar in Friesland aanwezig zijn geweest. Zijn afwezigheid had vooral te maken met zijn positie van onbezoldigd raadsheer in Holland. In 1525, twee jaar na het vertrek van Muylaart, werd Maarten van Naarden aangesteld als eerste raadsheer in Friesland. Opvallend is dat ook hij in dat jaar en in 1526 een aantal keer optrad als onbezoldigd raadsheer in Holland. Andersom nam de

Hol-5 Carrières

126 Ter Braake, ‘Zwaeren Arbeyden’.

127 Zie ook: Theissen, De regeering van Karel V, 170; De Ridder-Symoens, ‘Training’, 154; Vries e.a., De

hee-ren van den Raede, 50-51.

128 Damen, De staat van dienst, 490; Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 66-67. 129 Vries e.a., De heeren van den Raede, 41, 71, 86, 88 179-180.

landse raadsheer Joost Sasbout ook wel eens deel aan de raadszittingen van het Hof van Friesland in de jaren 1525-1528.130

Joost Sasbout was een expert in het opstarten van nieuwe gewestelijke hoven. Hij heeft zich actief bezig gehouden met het instellen van de Hoven in Utrecht (1530), Friesland (hervorming omstreeks 1527) en Gelre (1543), waarvoor hij de instructies voorbereidde.131In 1527 was hij in Friesland om daar samen met de stadhouder de instructie voor de president, procureur-generaal en de instelling in het algemeen voor te bereiden. Joost schreef aan stadhouder Anton van Lalaing dat hij nog even in Friesland wilde blijven om beter zicht te krijgen op de situatie en een aantal me-ningsverschillen met de stadhouder uit de weg te helpen.132 De ambtenaren in

130 Theissen, Centraal gezag, 126, 130, 145-147; Vries e.a., De heeren van den Raede, 53-56, 69, 74. Voor het optreden van Maarten van Naarden in de Raad van Holland: HvH, inv. nr. 499-500, passim.

131 Van Peteghem, De Raad van Vlaanderen, 49.

132 Audiëntie, inv. nr. 1524, f. 117r-118r (Joost Sasbout aan Anton van Lalaing, 8 september 1527): ‘te doen die istitutie van den Raedt mitsgaders die comissien van den president, procureur generael ende van den Raedt in ’t generael, die istructie van den president ende ’t concept van den istructie van den Raedt alhier’.

Afb. 12 Joost Sasbout (†1546) was een expert in het opzetten van gewestelijke hoven in de nieuwe gewes-ten van het Habsburgse Rijk naar Hollands model. Dit monument, met een epitaaf van eigen hand, hangt nu ook in de Eusebiuskerk te Arnhem, waar hij aan het eind van zijn leven de eerste kanselier van Gelre was.

Friesland moesten hetzelfde jaar de eed niet alleen afleggen in handen van de Friese stadhouder, maar ook in de handen van Joost.133In 1531 reisde Joost naar Mechelen om te overleggen over Utrecht, Friesland en Overijssel; de nieuwe gewesten van het Habsburgse rijk.134

In 1543 accepteerde Joost Sasbout de functie van kanselier in de Raad van Gelre, in ieder geval totdat daar orde op zaken was gesteld. Aanvankelijk vroeg hij de vorst om twee raadsheren om hem te assisteren totdat de instelling was opgericht. Hij zou zijn wedde van raadsheer in Holland voor een jaar of twee behouden en werd vervangen door zijn zoon Arnoud.135Toen het in 1545 duidelijk was dat Joost in Gelre zou blijven, kon hij zijn functie van raadsheer in Holland officieel aan zijn zoon resigneren.136Rekenmeester Gerrit van Renoy ging op zijn beurt naar Gelre om daar de financiën op orde te brengen. Zonder zijn ambt in Holland op te geven werd hij in 1545 in Gelre aangewezen als landrentmeester of ontvanger-generaal.137 Joost Sasbout kreeg geen eenvoudige taak op zijn oude dag want de problemen tus-sen het nieuw opgerichte Hof en de Staten van Gelre waren legio. De Geldertus-sen hielden vast aan hun privileges en aan de eis dat er zo weinig mogelijk uitheemsen zitting in de Raad zouden hebben. Het verdrag van Venlo (1543), waarin dit soort zaken waren vastgelegd, werd in de ogen van de Geldersen continu geschonden. De Geldersen hadden weinig respect voor de ambtenaren van het Hof en werkten hen regelmatig tegen. Toch had Joost Sasbout in de drie jaar dat hij kanselier was geen slechte indruk gemaakt, want in 1564 klaagden de Staten van Gelre dat het Hof sinds zijn dood continu de bepalingen van het verdrag van Venlo overtreden had, wat voor die tijd blijkbaar minder gebeurde.138

Raadsheer Jasper Lievenz. van Hogelande was minder gelukkig in een vreemd gewest. Net als Joost Sasbout was hij een ervaren jurist die zijn kennis kon inzetten bij het opzetten van een nieuw Hof. Jasper deed bijvoorbeeld in 1522 een onder-zoek naar het Hof van Friesland, naar aanleiding van een klachtenlijst over het col-lege. Landvoogdes Margareta van Oostenrijk wilde Jasper in 1526 tot president van het Hof van Friesland benoemen, maar de Friese stadhouder zag liever Joost

Sas-5 Carrières

133 Theissen, Centraal gezag, 148-149. 134 RekRek, inv. nr. 366, f. 88r.

135 Audiëntie, inv. nr. 1647:1, Joost Sasbout aan Karel V (4 oktober 1543). ‘Sire, par lettres de votre majesté du xe de ce present mois ay entendu le bon plaisir d’icelle touchant l’estat de chancellier au Geldres, et combien ne suis qualiffié pour servir en tel office obstant mon eage avec l’indisposition et imbecillité du corps et que non nay la doctrine, experience ny aultres choses requises et necessaires a la personne d’ung tel officier. Neantmoins la volunté de votre majesté estre icelle, j’ay declaré au seigneur prince d’Oranges (=René van Chalon) me vouloir confermer a icelle et faire tout debvoir qui me sera possible du moins pour quelque temps a fin que voctredictes pays et les subiectz dicelluy soient regiz, gouvernez et entretenuz en bonne iustice repoz et tranquillité. Bien seroit requis que votre majesté envoyast deux conseilliers icy pour quelque temps a fin de ayder et assister aux af-faires survenans et ce par provision iusques aultres conseilliers ordinaires icy seront ordonnez. [...] et qu’il soit escript au recepveur de Noorthollande me payer en absence mes gaiges ordonnés illec par dessus mon traictement pour ung an advenir ou deux, si je demeure en service oud. estat en Geldres.’

136 HvH, inv. nr. 32, f. 123r. 137 Zijp, De strijd, 17, 42-44.

138 Zijp, De strijd, o.a. 6-7, 11-12, 38-40, 69, 91, 101, 111, 113, 126, 174, 177, 187.

bout op die post. Uiteindelijk ging de functie naar een derde partij.139Jasper werd in 1530 wel benoemd tot president in het Hof van Utrecht, terwijl procureur-gene-raal Reinier Brunt daar als onbezoldigd raadsheer een aanstelling kreeg.140Het werd al snel duidelijk dat Jasper het niet eenvoudig zou krijgen als president in Utrecht. In 1531 schreven Gerrit van Assendelft, Vincent Cornelisz. en Joost Sas-bout aan stadhouder Anton van Lalaing dat ‘Wij considereren dat dese van Utrecht nyeuwelinge an den keyser gecommen zijn ende versch vuyter oirloge ende noch ’t hart totten keyser zoe wel nyet en connen hebben’.141Jasper had het alles behalve naar zijn zin in Utrecht en klaagde hier herhaaldelijk over bij Gerrit van Assen-delft.142In 1532 gaf Jasper aan dat hij de huur van zijn huis in Utrecht vergoed wil-de krijgen, zoals hem naar eigen zeggen beloofd was door stadhouwil-der Anton van Lalaing. Jasper verklaarde hoe dan ook ‘tot Utrecht niet te willen blijven’ tenzij zijn salaris aanzienlijk verhoogd werd ‘ende hielt hem genouch malcontent’.143Het is dan ook niet verwonderlijk dat Gerrit van Assendelft er van overtuigd was dat Jas-per gauw weer zou terugkomen in de Raad van Holland.144Hoe verwant de twee Hoven waren blijkt verder uit het gegeven dat de stadhouder van Holland en Zee-land vanaf 1529 ook stadhouder van Utrecht was en dat er omtrent 1534 stemmen opgingen om het Hof van Utrecht met dat van Holland te laten fuseren.145

In 1536 was Jasper nog altijd president in Utrecht, maar hij kreeg zijn huishuur nog steeds niet vergoed en de frustraties liepen hoog op. Jasper kreeg slaande ruzie met stadhouder Anton van Lalaing, waarvan hij een verslag schreef aan rekenmees-ter Vincent Cornelisz. Omdat enkele mensen hem ‘om mijn officie ende dienst ge-dreicht souden hebben te grieven van mijne lijve’, had hij de stadhouder gevraagd

139 Vries e.a., De heeren van den Raede, 54, 57; Theissen, Centraal gezag, 147.

140 Doeleman, Lijst, 14, 20. Gedetailleerde studies over het Hof van Utrecht lijken vooralsnog te ontbreken. De doctoraalscriptie van Jobse over de bestuurlijke bevoegdheden van het Hof is nog altijd de meest informatie-ve studie. Jobse, Het Hof van Utrecht. Zie voor een kort oinformatie-verzicht: Maarschalkerweerd, ‘De oinformatie-verdracht’, 44-46. 141 Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 23r (Gerrit van Assendelft, Vincent Cornelisz. en Joost Sasbout aan Anton van Lalaing, 30 augustus 1531).

142 Gerrit van Assendelft was nog nauw betrokken bij de gang van zaken in Utrecht. Zo hield hij zich jaarlijks bezig met de vernieuwing van de wet in Utrecht. Zie bijvoorbeeld Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 13r (Gerrit van As-sendelft aan Anton van Lalaing, 10 oktober 1530); inv. nr. 1526, f. 4r-v en f. 6r-v (Gerrit van AsAs-sendelft en Vin-cent Cornelisz. aan Anton van Lalaing, 17 en 23 september 1535); inv. nr. 1528, f. 198r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 28 oktober 1539). In 1531 gaf hij advies over de instructie van het Hof van Utrecht. Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 19r-20r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 1 augustus 1531). Ook secretaris Pieter van Sinte Pieters werd geregeld ingezet in Utrecht. Er waren echter wat onenigheden over de betaling voor zijn dien-sten en zijn manier van optreden. SvU, inv. nr. 149; inv. nr. 211, artikel 23; inv. nr. 291.

143 Audiëntie, inv. nr. 1529, f. 16r-v (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 15 oktober 1532). 144 Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 129r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 28 december 1532).‘Ende want apperent is dat meester Jasper wederomme sal comen in zijn residentie ende niet lichtelicken hier plaats sal vaceren.’ 145 Voor de stadhouders: Doeleman, Lijst, 11-12. In 1534 schreef Gerrit van Assendelft aan de stadhouder over de pogingen van Geleyn Zegers om de post van bezoldigd raadsheer te bemachtigen. Hij maande de stadhouder echter alert te zijn, ‘want indien die keyser naemaels den Raedt van Utrecht hier wilde transfereren als bij eenige wel geaviseert is soe souden twee ofte drie van henluyden (raadsheren uit Utrecht) dair inne (om de plaats van raadsheer te bemachtigen) geprefereert behooren te zijn’. Audiëntie, inv. nr. 1446/2b, f. 11r (Gerrit van Assen-delft aan Anton van Lalaing, 14 januari 1534). Zie ook: Audiëntie, inv. nr. 1446/2b, f. 101v-102r (Gerrit van As-sendelft aan Anton van Lalaing, 7 maart 1534).

hem te helpen. Blijkbaar vond stadhouder Anton van Lalaing dat er misschien goe-de regoe-den was om ontevregoe-den te zijn over Jasper want hij begon hem uit te schelgoe-den. Jasper kon zich uiteindelijk niet meer inhouden en verdedigde zich door te zeggen dat hij altijd met instemming van de volle Raad gehandeld had. Anton werd volgens Jasper toen zo kwaad ‘dat in die plaetse van mijn versochte bescherminge hij selver mij dreichde te slaen’.146

Gerrit van Assendelft was ooggetuige van de woordenwisseling tussen de stad-houder en Jasper van Hogelande en ook hij schreef hierover aan Vincent Corne-lisz.. Hij had het over ‘herde woorden in mijn presentie tusschen die voors. grave van Hoochstraeten ende meester Jasper, dat lange gewrockt hadde, ende alsulcx soe en versweeg die voors. meester Jasper mijnen heere in ’t minste woert niet’. Gerrit was bang dat de ruzie veel schade zou aanrichten, maar hij hoorde later ‘dattet veel goets gedaen heeft want meester Jasper dair deur veel reverentialer (=eerbiediger) geworden is ende mijn heere veel sachtmoediger’.147Hoewel het beide heren goed gedaan had om hun hart eens grondig te luchten, was de kwestie over de huishuur in 1537 nog steeds niet opgelost. Toen Gerrit van Assendelft in Utrecht was, had Jasper hem ‘importuunlyck vervolght’ om het document te hebben van de belofte die Anton van Lalaing hem gedaan zou hebben over de huur als hij de functie van president in Utrecht accepteerde.148

Jasper had bij zijn vertrek naar Utrecht bedongen dat zijn positie van raadsheer in Holland vacant bleef, zodat hij altijd kon terugkomen. In zijn ogen was het dus beter om raadsheer te zijn in Holland dan president in Utrecht. Na een aantal jaar werd Jaspers post desalniettemin aan een ander vergeven.149In 1538 werd Jasper uiteindelijk beloond voor zijn moeite door een benoeming tot extraordinaris raads-heer in de Geheime Raad en in het Hof van Holland voor een pensioen van 300 pond per jaar. In Holland kwam hij op dezelfde plaats te zitten die hij had voordat hij vertrok naar Utrecht. De eerste vacature voor bezoldigd raadsheer zou boven-dien naar hem gaan.150Hoewel Jasper bij de eerstvolgende vacature werd

overgesla-5 Carrières

146 acb, inv. nr. 573, Jasper Lievenz. van Hogelande aan Vincent Cornelisz. (15 oktober 1536).

147 acb, inv. nr. 572, Gerrit van Assendelft aan Vincent Cornelisz. (4 oktober 1536). In juli 1536 werd Jasper door een lid van de Staten van Utrecht beschuldigd van het vonnissen in het voordeel van zijn familieleden. In hetzelfde jaar presenteerden de Staten van Utrecht een klachtenlijst aan stadhouder (van zowel Holland als Utrecht) Anton van Lalaing over het functioneren van het Hof. Jobse, Het Hof van Utrecht, 15, 43 en bijlage 2. Het is niet duidelijk in hoeverre deze episodes met elkaar samenhangen, maar dat het in 1536 niet erg gezellig was in Utrecht mag duidelijk zijn.

148 Audiëntie, inv. nr. 1530, f. 271r (Gerrit van Assendelft en Pieter van Sinte Pieters aan Anton van Lalaing, 19 maart 1537).

149 Begin 1534 deed onbezoldigd raadsheer Geleyn Zegers al zonder succes een poging om de plaats van Jasper te bemachtigen. Audiëntie, inv. nr. 1446/2b, f. 11r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 14 januari 1534). Nicolaas Nicolai spoorde zijn broer Adriaan rond dezelfde tijd aan om naar het ambt te solliciteren. Ironisch ge-noeg was het dezelfde Nicolaas Nicolai die uiteindelijk in 1535 de plaats van Jasper verwierf. Guépin, De drie

dichtende broers, 3.8.6 (Nicolaas Nicolai aan Adriaan Nicolai, 25 maart 1534).

150 Audiëntie, inv. nr. 1532, f. 53v (Gerrit van Assendelft aan Maria van Hongarije, 29 januari 1539); HvH, inv. nr. 30, f. 162v-163r.

gen, zorgde stadhouder Anton van Lalaing er in 1539 persoonlijk voor dat de toen vrijgekomen raadsheerplaats naar hem ging.151

De voorkeur voor het Hof van Holland boven de nieuwe gewestelijke Hoven vinden we niet alleen bij Jasper van Hogelande terug. Maarten van Naarden had de functie van raadsheer in Friesland aanvaard ‘up geloefte hem gedaen dat hij binnen corten jaeren versien soude worden van gelijcken staete ’t waere in onsen Hove van Hollant oft in onsen groeten Raide van Mechelen’. Uiteindelijk kreeg hij tien (!) jaar later de functie van raadsheer met pensioen in Holland.152Hoewel hij daarna nog carrière maakte als president van Utrecht (1538-1541) en luitenant-stadhouder in Groningen (1541-1557), kwam hij uiteindelijk weer terug in de Raad van Hol-land na aanhoudende problemen met de Groningers.153Toen Hippolitus van Per-sijn in 1548 tot president van het Hof van Friesland benoemd werd, maakte hij dui-delijk niet de rest van zijn leven in het noorden te willen slijten. Negen jaar later werd hij president in het Hof van Utrecht.154Karel van der Nidzen toonde in 1547 weinig animo voor het ambt van president in het Hof van Friesland, nadat hij na een loopbaan van twintig jaar als procureur-generaal van dat Hof raadsheer in Hol-land was geworden. Tien jaar later accepteerde hij de post wel, wat de terugkeer van Maarten van Naarden in de Raad van Holland weer mogelijk maakte.155Een warm welkom kreeg Maarten niet, want hij kwam in conflict met collega-raadsheer Ge-leyn Zegers over de plaats, letterlijk en in de hiërarchie, die hij mocht innemen in de Raad. Maarten was van mening dat hij recht had op de plaats die hij had voordat hij vertrok. Geleyn was het daar niet mee eens en dreigde liever zijn ambt neer te leg-gen dan Maarten boven hem te accepteren. Zolang het conflict liep bleef Maarten weg uit de Raad.156

De ambtenaren van het Hof van Holland verkasten dus niet graag naar vergelijk-bare instellingen in andere gewesten, zelfs niet om promotie maken.157Het was nu eenmaal niet eenvoudig om een belangrijke rol te spelen in een instelling in een pas verworven gewest met onbekende mensen en gewoonten en zonder terug te kun-nen vallen op de eigen vertrouwde netwerken.158Ook bracht een aanstelling bij het

151 Audiëntie, inv. nr. 1583, f. 26r (Anton van Lalaing aan Maria van Hongarije, 18 oktober 1539). ‘J’ay aussi averti monsieur le docteur Schore du trespas du conseillier Brunt ou l’empereur a perdu un bon serviteur afin d’en faire a votre majesté le rapport et que le conseillier maistre Jasper Lievinss qui soloit resider a Utrecht doit se-lon ses dernieres lettre de commission succeder en son lieu a la descharge de sa majesté impereur de iiiC florins de pension par an dont n’est besoing d’en autrement disposer.’

152 HvH, inv. nr. 30, f. 115r-v.

153 Postma, ‘De mislukte missie’. Voor de terugkeer van Maarten: HvH, inv. nr. 38, f. 16v. 154 Woltjer, Friesland, 119.

155 Postma, Viglius van Aytta. De jaren met Granvelle, 135-136; Vries e.a., De heeren van den Raede, 220. 156 HvH, inv. nr. 381, f. 5r-v (Raad van Holland aan Viglius van Aytta, 9 november 1557), f. 13v-14r (Raad van Holland aan Viglius van Aytta, 16 januari 1558).

157 De Raad van Brabant genoot een vergelijkbare populariteit. De Ridder-Symoens, ‘Milieu social’, 291-292. 158 Om dezelfde reden probeerde Geleyn Zegers, een Vlaamse raadsheer bij het Hof van Holland, een ambt te bemachtigen in de Raad van Vlaanderen. Hollandse en Zeeuwse raadsheren probeerden echter niet naar de Raad van Vlaanderen of Brabant te ‘verhuizen’.

Hof van Holland waarschijnlijk een hoger prestige met zich mee en kunnen kleine salarisverschillen hebben bijgedragen aan de populariteit van deze instelling.159 Mobiliteit van de ambtenaren vergrootte hun inzetbaarheid. Ook als ze al jaren in een ander gewest hun werkzaamheden uitvoerden, werden de ambtenaren nog in-gezet in hun oude ambtsgebied. De vorst maakte zo dankbaar gebruik van de con-necties die ze in bepaalde regionen hadden opgebouwd. Gerrit Muylaart ging bij-voorbeeld na zijn aanstelling in de centrale Raden nog regelmatig naar Friesland en Holland, waar hij raadsheer was geweest.160Vincent Cornelisz. bleef na zijn pro-motie in de Raad van Financiën officieel rekenmeester in Holland, trad dikwijls in onderhandelingen met de onderdanen en bleef betrokken bij de belangrijkste aan-gelegenheden in de Noordelijke Nederlanden.161

Tabel 3.13 Ambtenaren bij het Hof van Holland als voorzitters van andere gewestelijke Hoven162