• No results found

In de instructie van 1480 stond vermeld dat er twee of hooguit drie bezoldigde se-cretarissen moesten zijn en ‘eenige sonder wedden’.250Tot 1516 waren er inderdaad twee bezoldigde secretarissen, totdat Adriaan van der Wiele als dank voor zijn diensten werd aangewezen als derde secretaris.251In 1517 werd Willem van Dam zelfs de vierde secretaris met wedde nadat hij geklaagd had over zijn degradatie tot onbezoldigd secretaris in 1515. Hij moest zijn salaris, net als de raadsheren vanaf 1516, met zijn collega’s delen totdat één van hen overleed.252

Een zeer diverse groep mannen was actief als onbezoldigd secretaris. Alleen de-genen die zich aantoonbaar actief hebben bezig gehouden met het ambt zijn in de populatie opgenomen. Aangezien het vrijwel onmogelijk is te achterhalen hoeveel schrijfwerk iedere secretaris verrichtte, zijn de onbezoldigde secretarissen opgeno-men die zichtbaar tien keer of vaker een dienstreis in die hoedanigheid onderna-men.253De onbezoldigde secretarissen bekleedden soms ook andere functies in dienst van de vorst. Toen Klaas van Dam substituut van de procureur-generaal werd in 1522, betekende dit geenszins dat hij nu zijn positie van onbezoldigd secre-taris opgaf. Vanaf die tijd komt hij nog steeds voor als secresecre-taris of als substituut en secretaris. Uiteindelijk heeft hij zijn ambt van onbezoldigd secretaris in 1536 kun-nen resigneren aan zijn zoon Willem.254

De bepaling uit de instructie van 1480 dat er ‘eenige’ onbezoldigde secretarissen moesten zijn bleef ruime tijd niet nader gepreciseerd. Op verzoek van het zittende personeel stelde Margareta van Oostenrijk in 1525 het maximum aantal secretaris-sen, procureurs, deurwaarders en boden vast. Ze stelde het maximum aantal onbe-zoldigde secretarissen vast op acht.255Omdat er weinig terecht kwam van deze be-paling deden de onbezoldigde secretarissen in 1536 hun beklag. Ze haalden hun inkomen uit het schrijf- of reiswerk dat ze verrichten, maar deze inkomsten waren ‘seer cleyn ende sober’ en zouden alleen nog maar lager uitvallen als het aantal se-cretarissen niet werd teruggebracht. Landvoogdes Maria van Hongarije bekrachtig-de toen bekrachtig-de oubekrachtig-de uitvaardiging.256Na 1536 heeft de landvoogdes zich over het

alge-250 Instructie 1480, artikel 13. 251 RekRek, inv. nr. 350, f. 129v.

252 HvH, inv. nr. 26, f. 103r-106r; RekRek, inv. nr. 349, f. 125v-126r; inv. nr. 351, f. 120v-121r. Aan het salaris van Adriaan van der Wiele, vijf stuivers per dag, werd niet getornd. Willem van Dam deelde nu in de wedden van Bartout van Assendelft en Pieter van Sinte Pieters. In plaats van de normale zes stuivers kregen de drie heren nu nog maar vier stuivers per dag. RekRek, inv. nr. 347, f. 131v-132r; inv. nr. 350, f. 129v; inv. nr. 351, f. 120v-121v. 253 In de rekeningen van de omslagen van de Staten van Holland staan wel af en toe betalingen aan (onbezol-digde) secretarissen vermeld voor het verrichte schrijfwerk. SvH, inv. nr. 1765, f. 9r (1522); inv. nr. 1797, f. 96r (1558). 254 RekRek, inv. nr. 4449, f. 49r; HvH, inv. nr. 5963, 20 december 1536.

255 HvH, inv. nr. 32, f. 318v; inv. nr. 5963, 28 september 1525. Er moesten ‘acht secretarissen extraordinaris metten greffier, substituyt ende de ordinaryssen’ zijn.

256 HvH, inv. nr. 30, f. 86v- 88r; inv. nr. 5963, 20 december 1536. Er waren vaste bedragen voor de verschillen-de documenten die verschillen-de secretarissen voor proceverschillen-derenverschillen-de partijen vervaardigverschillen-den. Zie hiervoor Instructie 1531, arti-kel 155-170. De profijten van de dienstreizen konden sterk tegenvallen. Onbezoldigd secretaris Arend Boymer

8 De secretarissen 83

meen aan het maximum van acht secretarissen gehouden. Vanaf die tijd komen we voor het eerst ook commissiebrieven voor de onbezoldigde secretarissen tegen. Met het oog op de bepaling van het maximum aantal secretarissen, staan de voorgangers van de nieuwe functionarissen nadrukkelijk in de commissiebrieven vermeld.257

De titel van secretaris werd niet alleen gedragen door mensen die zich actief met dit ambt bezig hielden. Zo werd de griffier tot de onbezoldigde secretarissen gere-kend en waren er secretarissen die zich buiten Holland bevonden.258Er was wat verwarring over het recht van de substituut-griffier om het ambt van onbezoldigd secretaris uit te oefenen. Toen griffier Jan van Dam (1543-1557) als substituut zijn zwager Jan Purtijck aanstelde, meende hij dat deze uit hoofde van zijn substituut-schap nu ook de taken van een onbezoldigd secretaris mocht verrichten. De andere secretarissen protesteerden tegen deze opvatting, omdat het een vermindering van hun werk betekende. De zaak kwam in 1546 voor de Grote Raad, die uiteindelijk Jan van Dam en Jan Purtijck in het ongelijk stelde.259Toen later dat jaar één van de onbezoldigde secretarissen overleed, stelde landvoogdes Maria van Hongarije de twee Jannen alsnog tevreden door Purtijck aan te stellen als onbezoldigd secretaris ‘niet in de qualiteyt van substituyt van den griffier [...] maer als persone daer toe nut ende bequaem sijnde’.260

We zien dus ook bij de onbezoldigde secretarissen een spanning tussen de zich uitbreidende regelgeving en de praktijk. De beperking op het aantal secretarissen verminderde de patronagemogelijkheden van de invloedrijke ambtenaren. Indirect werden zo ook de mogelijkheden van de vorst of landvoogdes begrensd om de in-vloedrijke ambtenaren aan zich te binden door één van hun cliënten aan te stellen. Er was altijd een informele druk van de machtige ambtenaren op de landvoogdes om dan toch maar een extra aanstelling te doen. Zelfs toen na 1536 eindelijk beter gelet werd op de bepaling van het maximum aantal secretarissen, werden uitzonde-ringen gemaakt. Hoewel griffier Jan van Dam in het ongelijk werd gesteld door de

beweerde dat zijn uitgaven voor een reis naar Denemarken, waar hij al tegen zijn zin naar toe was gegaan (’t lant is zulckx dat niemant daer begeert te wesen’, volgens Gerrit van Assendelft), zijn vergoeding overschreden. Gerrit van Assendelft vroeg aan stadhouder Anton van Lalaing hier aandacht aan te besteden want ‘hij is die rijcxste niet soe dat hij zijn gelt qualicken ontbeeren mach’. Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 124v (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 10 november 1532).

257 Zie voor de vermelding van de voorgangers in de commissiebrieven bijvoorbeeld: HvH, inv. nr. 31, f. 70v, f. 95r-96v; inv. nr. 32, f.1v-2v, f. 5v-6v. Jan van Dam was zich in 1541 nog zeer bewust van het maximum aantal se-cretarissen. Toen hij om het ambt van onbezoldigd secretaris vroeg, vermeldde hij daar bij dat het aantal niet overschreden zou worden: HvH, inv. nr. 31, f. 46r. Bij de aanstelling van Jacob de Jonge als secretaris werd weer een uitzondering gemaakt. In zijn commissiebrief staat expliciet vermeld dat hij de zoon is van rekenmeester Ja-cob de Jonge en dat JaJa-cob junior werd aangesteld vanwege zijn goede kwaliteiten en ‘zunderlinge om de goede ende aengenaeme diensten die de voirn. meester Jacob de Jonge zijn vader ons gedaen heeft ende noch dagelicx doet’. HvH, inv. nr. 33, f. 10v-11v.

258 Voor vermeldingen van griffiers als (griffier en) secretaris: RekRek, inv. nr. 193, f. 167r; inv. nr. 339, f. 179v; inv. nr. 4463, f. 64v.

259 grm, inv. nr. 845, sen. 140.

260 HvH, inv. nr. 5963, 29 oktober 1546 (citaat); inv. nr. 32, f. 223v; Audiëntie, inv. nr. 1646:1, Maria van Hon-garije aan de Raad van Holland (28 oktober 1546).

Grote Raad wat betreft de rechten van zijn substituut op het onbezoldigd secreta-risschap, stelde de landvoogdes hem niet veel later alsnog tevreden.

9 De rekenkamer 9.1 Taken

Oorspronkelijk controleerde de Raad de rekeningen van de lokale ambtenaren. Van-af 1432 namen speciale commissarissen van buiten Holland en Zeeland deze taak over. De commissarissen brachten steeds meer tijd door in Holland, wat uiteindelijk in 1446 leidde tot de vaste aanstelling van een aantal heren en een de facto oprichting van de Rekenkamer. Filips de Goede hief de Hollandse Rekenkamer weer op in 1463 en voeg-de die samen met voeg-de Rekenkamer in Brussel. In 1473 ging Karel voeg-de Stoute nog ver-der met de centralisering en vestigde twee Rekenkamers, één voor de beden en één voor de domeinen, in Mechelen. De centraliserende maatregelen van Karel de Stou-te werden na zijn dood in 1477 op verzoek van de verschillende StaStou-ten Stou-tenietgedaan, waarna de rekenkamers van Rijsel, Brussel en Den Haag werden heropgericht.261

In het algemeen waren de heren van de Rekenkamer verantwoordelijk voor de controle op het beheer en de integriteit van het grafelijk domein. Hun voornaamste bezigheid was het afhoren van de rekeningen van lokale ambtenaren als rentmees-ters en baljuws.262Het archief van de grafelijkheidsrekenkamer is een goede getuige van de werkzaamheden van de rekenmeesters en hun ondergeschikten. De reken-meesters maakten in de rekeningen opmerkingen en correcties in de marge. De op-merkingen konden verzoeken zijn om meer gedetailleerde informatie, herformule-ringen of verandering in de volgorde van verschillende posten. Ook konden ze handelen over de technische opmaak van de rekening.263

Voor het controleren van de rekeningen werd een rekenplichtige ambtenaar ie-der jaar naar Den Haag ontboden, waar hij de nodige bewijsstukken moest laten zien en toelichting geven op onduidelijke posten. Zodra alles naar wens was verant-woord, sloten de heren van de Rekenkamer de rekening en maakten de balans op. Een positief of negatief saldo werd naar het volgende jaar overgeheveld. De staat van de rekening, een schatting van de ontvangsten en uitgaven van het komende boekjaar, werd dan ook vervaardigd.264In de instructies voor de Rekenkamers van

261 Damen, De staat van dienst, 128-140; Van de Pas, ‘Rekenkamer van Holland’, 634; Stein, ‘Burgundian bu-reaucracy’, 10, 23-24.

262 Damen, De staat van dienst, 144. Zie ook: Jean, ‘Aux marges’, 35-36. In 1510 werd nog eens vastgelegd dat de ambtenaren die voor hun functie een borgsom betaalden, hun eed bij de Rekenkamer moesten afleggen. Voor-heen gebeurde dit blijkbaar nog soms voor de Raad. Instructie 1510, artikel 16.

263 Zie voornamelijk Stein, ‘Burgundian bureaucracy’, 12-14; Van Cauwenberghe, Het vorstelijk domein, 217, 357-358, en de vele rekeningen in het RekRek.

264 Damen, De staat van dienst, 144-145; Van de Pas, ‘Hollandse Rekenkamer’, 639. Meester Lucas van Teilin-gen werd in 1501 bij de vorst geroepen om te praten over de staat van de rekeninTeilin-gen van de nieuwe rentmeesters van Noordholland, Zuidholland en Kennemerland en Westfriesland. RekRek, inv. nr. 335, f. 200v.

9 De Rekenkamer 85

Brabant en Rijsel van 1541 werd bepaald dat de rekeningen bij voorkeur door twee meesters en een auditeur of klerk moesten worden afgehoord en in ieder geval met één meester en auditeur of klerk. De heren van de Rekenkamer van Rijsel schreven dat ze dan wel personeelsuitbreiding wensten. Als antwoord hierop liet Maria van Hongarije een lijst opstellen met de belangrijkste rekeningen die door minstens twee leden van de Rekenkamer moesten worden afgehoord. Verder was bepaald dat familieleden van een rekenplichtige ambtenaar diens rekeningen niet mochten afhoren.265

De heren van de Rekenkamer waren niet alleen met het controleren van de reke-ningen belast. Ze waren ook verantwoordelijk voor het beheer van de domeinen in het algemeen. De Raad moest hen in alle gevallen raadplegen als ze te maken kregen met domeinzaken.266Uit de reiskostenvergoedingen blijkt dat de ambtenaren van de Rekenkamer zich ook bezig hielden met de verpachting en verkoop van ambten, do-meinen, renten en tollen van de vorst. Invloedrijke rekenmeesters waren daarnaast betrokken bij de bedeonderhandelingen.267Ook op het gebied van de verlening van een bepaalde vorm van gratie, de zogenaamde ‘landwinningen’, was de Rekenkamer in de zestiende eeuw actief. De heren van de Rekenkamer beslisten, meestal in over-leg met de Raad, of er een dergelijke schikking getroffen kon worden voor een mis-drijf, dat anders berecht zou worden op lokaal niveau. De dader betaalde dan een door de Rekenkamer vast te stellen bedrag voor de verlening van gratie.268

Damen zag geen duidelijk taakverdeling tussen de verschillende ambtenaren van de Hollandse Rekenkamer.269Ook in Rijsel bleef het verschil in de werkzaamheden van de rekenmeesters, auditeurs en klerken vaag. Volgens Dumolyn en Jean was het grootste verschil dat de rekenmeesters beslissingsrecht hadden, terwijl de auditeurs meer een ondersteunende rol speelden bij het afhoren van de rekeningen. De hië-rarchie had volgens hen eerder betrekking op gezag en salarissen dan op een echte arbeidsdeling of specialisatie.270Voor de Hollandse Rekenkamer in de zestiende eeuw zijn er meer aanwijzingen voor het verschil tussen de taken van de reken-meesters en de auditeurs. Uit de eed van de rekenreken-meesters van ongeveer het eind van de vijftiende eeuw blijkt dat zij de beslissingen bij meeste stemmen namen en

265 ROPIV, 310-319, 360-361 (de protesten uit Rijsel). Zie voor Rijsel ook: ROPIV, 319-320, artikel 69. 266 Instructie 1480, artikels 40 en 53.

267 In 1498 verpachtten rekenmeester Lucas van Teilingen en rentmeester-generaal Thomas Beukelaar de tollen van Geervliet, Gorinchem en Schoonhoven: RekRek, inv. nr. 194, f. 116v. In 1505 coördineerde rekenmeester Cor-nelis Boullin de verkoop van de stad en heerlijkheid van Heusden: RekRek, inv. nr. 339, f. 182r. In 1543 zochten rekenmeester Jacob de Jonge en ontvanger van de beden Willem Goudt naar kopers van renten: RekRek, inv. nr. 3442, f. 82v. In 1511 overlegde rekenmeester Vincent Cornelisz. met de tresorier-generaal over het onderhoud van de dijken: RekRek, inv. nr. 343, f. 196r. In 1554 inspecteerden rekenmeester Cornelis de Jonge en rentmeester van Noordholland Jan Hanneman zekere domeinen van de vorst: RekRek, inv. nr. 389, f. 150r. In 1520 ging reken-meester Vincent Cornelisz. naar Mechelen en Brussel voor overleg over de beden: RekRek, inv. nr. 355, f. 102r. 268 Vrolijk, ‘Gratie tussen vorst en bureaucratie’; Idem, Recht door gratie, 30, 52, 115-122, 155, 451. 269 Damen, De staat van dienst, 144.

270 Dumolyn, De Raad van Vlaanderen, 151-152; Jean, ‘Aux marges’, 37; Jean, La chambre des comptes, 149. Zie ook: Van Cauwenberghe, Het vorstelijk domein, 211-218.

het werk aan het andere personeel uitdeelden.271Het waren vrijwel altijd de reken-meesters, en dan vooral de ‘eerste’ rekenreken-meesters, die voor overleg naar het centra-le niveau gingen.272In tegenstelling tot de auditeurs droegen de rekenmeesters ook de titel van ‘raed’. Bij hoge uitzondering waren zij betrokken bij het uitspreken van een vonnis door de Raad.273

271 RekReg, inv. nr. 623 A, f. 8v-9r. Het betreffende inventarisnummer bestaat uit een vrij warrige verzameling van eden van personeel van de Rekenkamer, rekenplichtige ambtenaren en zaken die niets met de uitoefening van welk ambt ook te maken hebben. De datering van het gedeelte met de eden is gebaseerd op de vermelding dat Thomas Beukelaar (later doorgestreept) als rentmeester van de bede (1483-1498) zijn eed moest doen. Voor de eed in de Rekenkamer van Rijsel zie: Jean, La chambre des comptes, 360-361.

272 Een aantal voorbeelden van overleg van rekenmeesters op centraal niveau: Lucas van Teilingen ging in 1495 voor veertig dagen naar Mechelen om de hervorming van de Rekenkamer te bespreken: RekRek, inv. nr. 191, f. 86r. In 1513 pleegde Vincent Cornelisz. overleg over de verpachting van de ambten in Holland: RekRek, inv. nr. 347, f. 104r. Gerrit van Renoy ging in 1555 naar Antwerpen om met de centrale ambtenaren te zien hoe de in-komsten van de vorst vergroot konden worden: RekRek, inv. nr. 3455, f. 109r.

273 Zie bijvoorbeeld de formulering bij de aanstelling van het personeel in 1477: RekReg, inv. nr. 3, f. 100r (‘twee meesters onse raidsluyden ende een auditeur ende clerc sonder meer’). Zie ook: Damen, De staat van

dienst, 149. Zie voor betrokkenheid bij het uitspreken van een vonnis: HvH, inv. nr. 5653, f. 134r.

Afb. 7 Paneel met daarop afgebeeld rekenmeester Lucas van Teilingen (†1508), zijn echtge-note Catherina van de Wateringe, zijn zoon en auditeur Pieter van Teilingen (†1505) en diens echtgenote Margareta van Eversdijk en zijn dochter Margareta.

9 De Rekenkamer 87

De auditeur(s) moest(en) de rekenmeesters waar nodig ondersteunen. In de eed voor de auditeurs staat expliciet vermeld dat ze de meesters ‘goede onderdanicheyt’ moesten betonen. Als voornaamste taak werd aan hen de controle en eventuele cor-rectie van de rekeningen toegeschreven, die ze pas mochten sluiten in aanwezigheid van een meester.274Verder hield vrijwel altijd een auditeur de rekeningen met be-trekking tot het huishouden van de Rekenkamer bij, met aantekeningen over het materiaal dat nodig was en hoe dat werd bekostigd.275De klerken waren er voor het schrijfwerk. De wijze waarop de klerken bijna als vanzelfsprekend later auditeur werden en de auditeurs op dezelfde manier rekenmeester, doet echter vermoeden dat er eerder een leermeester-knecht verhouding was tussen de verschillende func-tionarissen dan een strikte taakverdeling.276

Tussen de rekenmeesters zelf was er ook nog sprake van een zekere hiërarchie, waarbij de oudste rekenmeester (in ambtsjaren) soms werd aangeduid als eerste re-kenmeester of president.277In welke mate de eerste rekenmeester de lakens uitdeel-de in uitdeel-de Rekenkamer zal ook afhankelijk zijn geweest van zijn persoonlijkheid en die van de andere rekenmeesters. Procureur Adriaan van Dam schreef bijvoorbeeld in 1534 dat ‘meester Jacob de Jonghe up ten camere van der rekeninghen ghenouch ‘t roer van ‘t scip is’.278In anciënniteit stond rekenmeester Klaas van Essche echter nog boven Jacob de Jonge.

9.2 Samenstelling

De omvang en samenstelling van de Rekenkamer is sinds de oprichting veelvuldig veranderd. In de vijftiende eeuw zocht men nog naar de meest effectieve succesfor-mule en later waren er vooral uitbreidingen in verband met de toevoeging van nieuw verworven gewesten tot het ressort van de kamer.279Aan het begin van de onderzochte periode waren er drie rekenmeesters en een auditeur. In 1486 werd hier een klerk aan toegevoegd.280In 1489 werd de auditeur gepromoveerd tot

mees-274 RekReg, inv. nr. 623 A, f. 9r-v.

275 Het gaat om het ‘Bouck van den behoeften ende necessiteiten van der Rekencamer in Den Hage’. RekRek, inv. nr. 5244-5279 (1477-1552). Alleen Willem van der Goes was vier van de vijf jaar dat hij het boek bijhield (1494-1499) rekenmeester.

276 Ook worden de auditeurs soms auditeur en klerk of zelfs auditeur en rekenmeester genoemd. In 1509 wordt Tielman van Dullekem nog auditeur en klerk genoemd. RekRek, inv. nr. 343, f. 180r. Willem Schouten wordt een keer als eerste auditeur en rekenmeester extraordinaris vermeld, wat waarschijnlijk betekende dat hem de volgende plaats van rekenmeester beloofd was en dat hij al de eed van rekenmeester had afgelegd. RekReg, inv. nr. 495, f. 130v. 277 In Rijsel en Brussel werd het onderscheid tussen de ‘president’ en de andere rekenmeesters explicieter ge-maakt. Voor Rijsel: Jean, La chambre des comptes, 147-148. Voor Brussel: ROPIV, 310-319, artikel 1.

278 ndr II, inv. nr. 1029, nr. 336 (Adriaan van Dam aan Floris van Egmond, 28 maart 1534).

279 Zie voor de vroege geschiedenis van de kamer: Van de Pas, ‘Rekenkamer van Holland’; Damen, De staat

van dienst, hoofdstuk 3. Zie voor de samenstelling van de Rekenkamer van Rijsel: Jean, La chambre des comptes,

146-151 en tabel 1 (p. 382).

280 RekRek, inv. nr. 182, f. 58r. In Rijsel waren er toen al vijf meesters, twee auditeurs en twee klerken. Jean, ‘Aux marges’, 36.

ter, waarna de hierdoor opengevallen functie van auditeur in 1490 weer werd opge-vuld door de klerk (zie tabel 1.3).281

In een algemeen hervormingsedict van 1495, voornamelijk gericht op financiële maatregelen ten bate van Filips de Schone, werd het aantal leden van de Rekenkamer weer teruggebracht tot vier. De vorst ontsloeg twee rekenmeesters en stelde de ove-rige vier leden aan als drie meesters en een auditeur/klerk.282Kwade genius achter dit plan was rekenmeester Lucas van Teilingen, die de maand voor de uitvaardiging met ideeën voor de optimalisering van de vorstelijke domeinen naar Mechelen was gereisd en daar verder overleg had gepleegd met de vorst.283Hij had zelf alle belang bij de hervorming, omdat hij door de nieuwe ordonnantie voor het eerst een volle-dige wedde kreeg en zijn zoon auditeur werd. Eén van de ontslagen rekenmeesters, Tielman Oom van Wijngaarden, protesteerde tegen deze gang van zaken. De vorst bleef bij zijn besluit, maar gaf Tielman toestemming om de Rekenkamer te betreden en daar op onbezoldigde basis te werken. Ondanks protesten van de overige leden, die vonden dat Tielman een fatsoenlijke commissiebrief moest laten zien, nam hij op aanwijzen van de stadhouder zitting op zijn oude plaats.284Er zijn geen aanwijzin-gen dat Tielman sinds die tijd nog een actieve rol in de Rekenkamer heeft gespeeld.