• No results found

2.4 De raadsheren .1 Taken

2.4.2 Samenstelling en aantallen

De Raad bestond naast de president uit een vast aantal bezoldigde raadsheren en een variërend gezelschap van onbezoldigde raadsheren en raadsheren met pensioen (zie tabel 1.2). Vanaf 1477 zaten in de Raad idealiter acht bezoldigde leden. De rent-meesters-generaal hadden vanaf 1480 ook (weer) toegang tot de Raad, maar maak-ten daar weinig gebruik van. In 1481 herintroduceerde Maximiliaan het fenomeen van de raadsheer-commissaris, of raadsheer met een wedde bij absentie van andere raadsheren, waardoor het aantal bezoldigde raadsheren feitelijk werd uitgebreid naar negen.127In de bronnen worden de raadsheren aangeduid met raad-ordinaris

123 Damen, De staat van dienst, 42.

124 Na de dood van Filips de Schone (1506) was Holland regelmatig het slachtoffer van Gelderse invallen, met als dieptepunt de plundering van Den Haag door Maarten van Rossum in 1528. Smit, ‘Het Geldersche gevaar’, 97-98; Van Zuiden, ‘De plundering van Den Haag’. De geldkist van rentmeester van Noordholland Dirk God-schalksz. werd bij deze gelegenheid geplunderd. RekRek, inv. nr. 362, f. 90r-94v.

125 In 1486 ging Gerrit van Abbenbroek naar Den Briel om de Staten over te halen tot het uitrusten van oorlogs-schepen. RekRek, inv. nr. 182, f. 69v. In 1505 gingen stadhouder Jan van Egmond en raadsheren Floris Oom van Wijngaarden Jansz. en Evert de Veer naar Dordrecht om daar manschappen op de been te brengen. RekRek, inv. nr. 339, f. 179v-180r. Onbezoldigd raadsheer Jan Benninck ging in 1511 naar Monnickendam om de stad te laten forti-ficeren. RekRek, inv. nr. 345, f. 168r. In 1547 ging raadsheer Willem Snouckaart naar Enkhuizen om daar te over-leggen over de uitrusting van oorlogsschepen. RekRek, inv. nr. 3446, f. 82v. In 1557 ging Geleyn Zegers naar Lei-den om de regeerders daar, zonder succes, te bevelen vijftig Franse krijgsgevangenen te onderhouLei-den. RekRek, inv. nr. 3456, f. 152r. Voor de reizen van de raadsheren tijdens de Jonker Frans-oorlogen: SvH, inv. nr. 1605, f. 284r-318v. 126 Zie bijvoorbeeld de vele reiskostenvergoedingen in 1511: RekRek, inv. nr. 345, f. 165v-176r.

127 Damen, De staat van dienst, 71. De raadsheer-commissaris is niet te verwarren met de in 1451 aangestelde raadsheer-commissarissen in Vlaanderen, die zich alleen bezighielden met de gerechtelijke onderzoeken.

Dumo-2.4 De raadsheren 61

(bezoldigd raadsheer) en raad-extraordinaris (onbezoldigd raadsheer), of met het meer algemene ‘raetsluyden’ of, een enkele keer, ‘raedtman’. De term ‘raed’ kan verwarrend zijn, omdat deze titel niet alleen gebruikt werd voor de heren die daad-werkelijk zitting in de Raad hadden, maar ook voor andere mannen die het grafelij-ke belang dienden. Thomas Beugrafelij-kelaar bijvoorbeeld, komt in 1486 voor als ‘raid ende rentmeester van onse bede in Hollant’, hoewel hij toen nog nooit zitting in de Raad had gehad.128Een ‘raed’ is alleen opgenomen in de populatie als hij ook daad-werkelijk toegang tot de raadkamer en stemrecht had, zoals blijkt uit de sententie-registers.

Volgens de instructie van 1480 moesten er naast acht bezoldigde raadsheren ook twee raadsheren zonder wedde zijn.129Het is zeer de vraag of ooit aan dit aantal is vastgehouden, want in 1485 traden al vier onbezoldigde raadsheren op. Over de hele periode 1483-1558 tel ik gemiddeld ongeveer vier onbezoldigde raadsheren per jaar (zie ook bijlage 3). Wellicht moesten de twee onbezoldigde raadsheren van de instructie van 1480, net als hun bezoldigde collega’s, continu in Den Haag resi-deren, terwijl er ook onbezoldigde raadsheren met meer bewegingsvrijheid wa-ren.130Er zijn tot diep in de zestiende eeuw onbezoldigde raadsheren die zich niet permanent in Den Haag vestigden en ook met taken dichter bij hun woonplaats be-last werden.131Onbezoldigd raadsheer Andries van Bronkhorst was in de zestiende eeuw bijvoorbeeld weinig actief op het gebied van rechtspraak, maar maakte zich wel nuttig als baljuw in het strategisch gelegen Den Briel.132François Sonck hield de Raad op de hoogte van de situatie in Utrecht, waar hij als kanunnik resideerde.133 De raadsheren met pensioen tenslotte, werden bij gelegenheid aangesteld als

belo-lyn, De Raad van Vlaanderen, 66. Zie ook Van Peteghem, De Raad van Vlaanderen, 67-74. Zie voor de rent-meester-generaal paragraaf 3.

128 RekRek, inv. nr. 4429, f. 1v. Het Franse equivalent is ‘conseillier (du roy) et (son) rentmaistre general des demenes et ayde de Hollande’. adn, inv. nr. 2140, f. 23v. Andere mannen die vaak de titel ‘raed’ droegen, waren bijvoorbeeld de rentmeesters, procureur-generaal en bewaarder van de charters en registers. Zie ook: Bogatyrev,

The Sovereign, 26, 192, over de Russische term voor ‘raedt’ (‘boyar’) die soms als eretitel werd gebruikt en niet

noodzakelijkerwijs betekende dat iemand ook daadwerkelijk lid was van de vorstelijke Raad.

129 Instructie 1480, artikel 1. Het artikel ging terug op een bepaling in het Groot Privilege. Jongkees, Het Groot

Privilege, artikel 5.

130 De formulering dat acht plus twee raadsheren ‘in onser Camere van den Raide van Hollant’ moesten zijn, lijkt hier op te duiden. Bovendien heeft men het in de instructie ook over raadsheren ‘residencie houdende’ (in Den Haag) en ‘anderen raiden in den landen’. Instructie 1480, artikel 36.

131 Zoals bijvoorbeeld de Haarlemmer Simon Pietersz.: Ter Braake, ‘Meester Simon Pietersz.’. Verder waren bijvoorbeeld de edele onbezoldigde raadsheren Frederik van Renesse (met verantwoordelijkheden in en rond Breda), Gerrit van Renesse (baljuw van Woerden) en Andries van Bronkhorst (baljuw van Den Briel) vaak absent in Den Haag.

132 Andries van Bronkhorst arriveerde in 1536 in Den Haag, nadat president Gerrit van Assendelft hem al ver-scheidene keren had geschreven, om te praten over de verdediging van Goedereede en Den Briel. Audiëntie, inv. nr. 1532, f. 101v (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 11 juli 1536); inv. nr. 1530, f. 184r (Gerrit van As-sendelft aan Anton van Lalaing, 27 mei 1536). Ook in 1537 werd met Andries van Bronkhorst gepraat over de fortificatie van Den Briel en Goedereede. Audiëntie, inv. nr. 1532, f. 118r (Gerrit van Assendelft en Pieter van Sinte Pieters aan Anton van Lalaing, 4 juni 1537).

ning voor hun goede diensten. Hun aantal was niet vastgelegd, maar kwam nooit boven de drie uit.134 Alle raadsheren, ongeacht de vorm van hun dienstverband, hielden zich bezig met hetzelfde takenpakket.

De samenstelling van de Raad met acht bezoldigde raadsheren, één raadsheer met een wedde bij absentie en een onbepaald aantal onbezoldigde raadsheren bleef in grote lijnen intact tot 1510. Na de hervorming in dat jaar bestond de Raad uit zes bezoldigde raadsheren, een president en zes onbezoldigde raadsheren.135 In de praktijk werden de onbezoldigde raadsheren ook na 1510 naar behoefte aangesteld, waardoor het aantal varieerde.136

Toen de latere Karel V in 1515 werd ingehuldigd, veranderde hij de samenstelling van de Raad ingrijpend. Hij continueerde Nicolaas Everaerts als president, maar ver-ving vier van de bezoldigde raadsheren. Van de nieuwe raadsheren was Gerrit van Assendelft een nieuwkomer, terwijl de drie anderen al voor korte tijd als digd raadsheer of raadsheer bij absentie dienst hadden gedaan. Het aantal onbezol-digde raadsheren werd uitgebreid naar tien. De vier niet gecontinueerde bezolonbezol-digde raadsheren zagen zich gedegradeerd tot deze groep. Drie van hen protesteerden in een gezamenlijke brief tegen deze gang van zaken en herwonnen binnen een jaar hun bezoldigde aanstelling. Om te voorkomen dat de vorst er financieel op achteruit ging werden de wedden van de zes al eerder aangestelde raadsheren nu door negen gedeeld. Door natuurlijk verloop of resignaties moest het college weer worden teruggebracht tot zes raadsheren, wat uiteindelijk het geval was in 1525.137De vierde gedupeerde raadsheer, François Coebel, werd een aantal maanden na het herstel van zijn drie col-lega’s bevorderd tot raadsheer met pensioen, met als extra bepaling dat ook zijn func-tie niet ‘impetrabel’ was en dus uiteindelijk met hem zou verdwijnen.138

Na het samenvoegen van de ambten van procureur-generaal en advocaat-fiscaal in 1520 had ook deze functionaris toegang tot de raadszittingen. Hij had stemrecht in zaken waarbij hij niet persoonlijk of ambtshalve betrokken was, of was een van de raadsheren bij audiëntie van de rol.139Verdere ingrijpende veranderingen in de samenstelling van de Raad waren er tot 1559 niet. Er kan alleen nog vermeld wor-den dat in 1536 en 1546 twee raadsheren met halve wedde werwor-den aangesteld totdat

134 Raadsheren met pensioen waren bijvoorbeeld Jacob Ruysch, François Coebel en Jan Benninck. RekRek, inv. nr. 351, f. 116r-118v; inv. nr. 353, f. 91v; inv. nr. 354, f. 98v. Zie ook bijlage 3 en Damen, De staat van dienst, 70. 135 RekRek, inv. nr. 344, f. 160r-v; Instructie 1510, inleiding en artikels 1 en 7. Op 9 augustus 1510 kwam de kersverse president Nicolaas Everaerts in Den Haag en werd de nieuwe instructie gepubliceerd. RekReg, inv. nr. 30, f. 67v.

136 Zo wilde Margareta van Oostenrijk in 1514 een onbezoldigd raadsheer aanstellen, omdat ze had gehoord dat de rechtspraak achterstand opliep door absentie van veel van de zittende raadsheren. Van den Bergh,

Corre-spondance, nr. 213 (=adn, inv. nr. 18865.31386) (Jan van Egmond aan Margareta van Oostenrijk, 13 mei 1514).

137 HvH, inv. nr. 26, f. 71v-74v, f. 349v-350r; RekRek, inv. nr. 350, f. 123r-124v. In tegenstelling tot zijn vader continueerde Filips II bij zijn aantreden in 1555 al het personeel van het Hof van Holland. HvH, inv. nr. 36, f. 70r-77v; inv. nr. 5963, 25 oktober 1555.

138 RekRek, inv. nr. 353, f. 91r-v.

139 HvH, inv. nr. 495, passim. Willem Willemsz. van Alkmaar was bijvoorbeeld in 1541-1542 een aantal keer raadsheer bij audiëntie van de rol: HvH, inv. nr. 1887, 1892.

2.4 De raadsheren 63

beide heren een volledig salaris kregen bij een nieuwe vacature.140De constructie was in 1536 in het leven geroepen op advies van de stadhouder en Raad, om span-ningen tussen de solliciterende onbezoldigde raadsheren te voorkomen.141

Het aantal onbezoldigde raadsheren nam vanaf het tweede kwart van de zestien-de eeuw iets af, maar bleef iezestien-der jaar wisselen. In 1559 werd zestien-de omvang van zestien-de Raad sterk uitgebreid, naar het voorbeeld van de Raad van Vlaanderen. De onbezoldigde raadsheren, nu ook raadsheer-commissarissen genoemd, werden net als in 1510 specifiek belast met de ‘enquesten’ die binnen de normale werkdagen vielen, zodat de bezoldigde raadsheren zich geheel konden toeleggen op de rechtspraak. De toe-voeging dat er extra op gelet moest worden dat de bezoldigde raadsheren geen ‘en-questen’ hielden tijdens reguliere werkdagen bevestigt dat ze zich daar voorheen nog wel mee bezighielden en dat de taakverdeling tussen onbezoldigd en bezoldigd raadsheer, zoals geordonneerd in 1510 en herhaald in 1530, in de praktijk niet door-gevoerd was.142De hervorming van 1559 kwam op aandringen van de Staten die daar reeds in juli 1557 overleg over hadden gepleegd.143

Tabel 1.2 Aantallen raadsheren 1480-1559144

Jaar Aantallen raadsheren

1480 8+2O+RG 1481 8+1A+XO+RG 1490 8+1A+XP+XO+RG 1501 8+1A+XP+XO 1510 6+1A+XP+6 O 1515 6+XP+10 O 1516 9145+XP+XO 1520 9+XP+XO+PG 1525 6+XP+XO+PG 1536 5+2H+XO+XP+PG 1540 6+XO+PG 1546 5+2H+XO+PG 1548 6+XO+PG 1559 9+6O+PG

O=onbezoldigd; A=met een wedde bij absentie van andere raadsheren; P=met pensioen; H=voor een halve wedde; RG=rentmeester-generaal PG=procureur-generaal; X=een niet vastgelegd aantal

140 Zoals bijvoorbeeld in 1546 voor Willem Snouckaart en Cornelis van Weldam. RekRek, inv. nr. 381, f. 108r. 141 De stadhouder en de Raad hadden aanbevolen om onbezoldigde raadsheren Willem Pijnsen en Geleyn Ze-gers te laten delen in de wedde. HvH, inv. nr. 30, f. 70r. Zie voor de interne spanningen die speelden bij de benoe-mingen hoofdstuk 2.1.

142 HvH, inv. nr. 5963, 27 oktober en 7 december 1559. Vanaf 1559 bestond het Hof uit een president, negen ordinaris raadsheren en zes extraordinaris raadsheren. Vermij, Gewestelijke regering, 19-20.

143 Sandelijn II, 544; Van der Goes, 4-5 en 23 juli 1557.

144 De rentmeester-generaal en procureur-generaal waren geen raadsheren, maar hadden alleen zitting in de Raad uit hoofde van hun functie.

145 Aanstelling van drie extra bezoldigde raadsheren (voor een totaal van negen), wier plaatsen door natuurlijk verloop moeten verdwijnen (wat geschiedt in 1525).

3 De rentmeester-generaal

De rentmeester-generaal was in de vijftiende eeuw de belangrijkste financiële amb-tenaar van de vorst. Hij was bovendien actief in de Raad waarin hij uit hoofde van zijn functie zitting had. Het rentmeester-generaalschap werd in 1469 afgeschaft, maar in 1480 weer opgericht.146 De rentmeesters-generaal na 1480 waren echter lang niet zo actief in de Raad als hun voorgangers. Na 1495 waren ze zelfs compleet afwezig in de Raad.147De voornaamste taak van de rentmeester-generaal was het centraliseren van de inkomsten uit de domeinen, de justitie en (meestal) de beden. Hij was verantwoordelijk voor het betalen van de salarissen en reiskostenvergoe-dingen van het personeel van het Hof en de Rekenkamer.148Omdat de rentmeester bij de uitoefening van zijn ambt op onwil van de onderdanen kon stuiten, stond hij onder speciale bescherming van de vorst.149Met enige regelmaat gingen de rent-meesters-generaal naar het centrale niveau om de staat van de rekeningen op te ma-ken en voor overleg over geldzama-ken in het algemeen.150

Op 15 juni 1492 werden alle kleinere rentmeesterschappen in Holland en West-Friesland opgeheven en in de functie van de rentmeester-generaal verenigd. De rentmeester-generaal kreeg nu meer verantwoordelijkheden en een hoger salaris, waarvan hij echter wel meer klerken moest betalen. In 1500 schafte Filips de Scho-ne het rentmeester-geScho-neraalschap weer af toen hij in navolging van Karel de Stoute de rentmeesterschappen in Holland in drie grote kwartieren verenigde: Noordhol-land, Zuidholland en Kennemerland-Westfriesland.151Aangezien de rentmeesters van deze kwartieren geen taken hadden die direct zijn te verbinden met het Hof of de Rekenkamer, zijn zij niet opgenomen in de populatie. Na het verdwijnen van de rentmeester-generaal was de ontvanger van de bede de belangrijkste financiële functionaris in Holland. Hoewel deze ambtenaar niet verbonden was aan de ge-westelijke instellingen, zal hij regelmatig de revue passeren.

De rentmeesters-generaal kwamen in de onderzochte periode zonder uitzonde-ring in de problemen door de tekorten op de rekening. Hierdoor konden ze

som-146 Damen, De staat van dienst, 86-88. Vanaf som-1463 had de rentmeester-generaal geen toegang meer tot de Raad. De nieuwe rentmeester-generaal in 1480 had dat voorrecht weer wel.

147 Zie voor de activiteiten van rentmeesters-generaal Jan van Essche (1480-1489) en Thomas Beukelaar (1490-1498) in de Raad: HvH, inv. nr. 477-479, passim; inv. nr. 1028, passim. Jan van Oudheusden (1499-1500) liet zich nooit in de Raad zien, hoewel in zijn commissiebrief nog vermeld wordt dat de Raad hem moest ‘assisteren, con-sulteren ende opinie geven’ zoals de rentmeesters voor hem. RekRek, inv. nr. 195, f. 1v.

148 Desnoods moest de rentmeester de onderdanen dwingen tot betaling door het gijzelen van personen. Zie bijvoorbeeld voor het gijzelen van Leidse burgemeesters door Thomas Beukelaar in 1494: sal, inv. nr. 382, f. 387r. Zie Ward, Cities and States, 283-293, voor het gijzelen in het algemeen.

149 Zie de commissiebrieven van Jan van Essche, Thomas Beukelaar en Jan van Oudheusden aan het begin van respectievelijk: RekRek, inv. nr. 175, 186, 195.

150 Voor Jan van Essche: RekRek, inv. nr. 181, f. 75v; inv. nr. 185, f. 61v. Voor Thomas Beukelaar: RekRek, inv. nr. 187, f. 58r; inv. nr. 193, f. 168r-v. Thomas Beukelaar was bijvoorbeeld nauw betrokken bij het overleg om de Hol-landse Rekenkamer in 1498 weer te laten zetelen in Den Haag. RekRek, inv. nr. 194, f. 123v, f. 126r. Zie paragraaf 9.2. 151 RekReg, inv. nr. 5, f. 95r-96r; RekRek, inv. nr. 190, f. 1r, f. 52v; inv. nr. 195, f. 3r; Van Dam, Vissen in

3 De rentmeester-generaal 65

mige betalingen niet verrichten of moesten die zelf voorschieten. In 1501 ontving een aantal raadsheren bijvoorbeeld nog altijd wedden uit de tijd dat Jan van Essche rentmeester-generaal was (1480-1489).152Aan de andere kant was er door de grote sommen die de rentmeester in beheer kreeg ook kans voor verrijking in het officie door goed te beleggen. In een sententie voor het Hof van Holland lezen we bij-voorbeeld dat ‘de voirs. (Thomas) Bueckelair him zulcs bedrouch in ’t bedienen van zijn officie dat hij scheen ten tijde van den overlijden van zijn voirs. eerste huysvrouwe rijck te wesen wel vier duysent rijns guldens tsjiaers alle vercregen goeden’. De rijkdom was echter schijn omdat hij door alle crediteurs die bij hem aanklopten gedwongen was steeds nieuwe obligaties te geven (leningen te sluiten) ‘up dat ymmers zijn last ende sculden alle de werlt niet openbaer en soude wor-den’.153Ook zijn er gevallen van frauderende rentmeesters bekend. Zo had rent-meester-generaal Jan van Essche 1408 pond achterover gedrukt en zijn (voormali-ge) klerk en latere rekenmeester Jan Stalpaert 1779 pond. De fraude had geen negatieve gevolgen voor hun carrières.154

Vanwege de grote verantwoordelijkheden die het rentmeesterschap met zich meebracht, leende de rentmeester-generaal een bedrag aan de vorst bij zijn aanstel-ling. Hoewel het geleende bedrag in het verleden wel eens niet terugbetaald was, kregen Jan van Essche en Thomas Beukelaar in ieder geval een gedeelte van het be-drag terug. 155De lening gaf ook rechten op het ambt zolang zij nog niet was terug-betaald. Jan van Oudheusden liet het er daarom niet bij zitten toen het rentmeester-generaalschap in 1500 werd afgeschaft. Hij stuurde zijn klerk naar de Rekenkamer om daar bij voorbaat te protesteren tegen de eedaflegging van eenieder die met een commissiebrief zou aankomen voor een rentmeesterschap dat voorheen onder zijn verantwoordelijkheid viel.156Of Jan van Oudheusden inderdaad zijn lening terug kreeg is niet bekend. Hij was hoe dan ook de laatste rentmeester-generaal.

152 RekRek, inv. nr. 335, ongenummerde folio’s achterin.

153 HvH, inv. nr. 500, sen. 158. Ook de klerken van rentmeesters hadden soms de mogelijkheid om sommen geld te beleggen. Arend van der Does, klerk van Gerrit van Loo als rentmeester van Friesland, had in 1531 niet minder dan 236 pond genomen uit de ontvangsten ‘tot zijn eijgen behouff in zijns selfs zaicken’. Audiëntie, inv. nr. 1646:1, Maria van Hongarije aan de Raad van Holland (13 maart 1540).

154 Voor Jan van Essche: Damen, De staat van dienst, 92; GRM, inv. nr. 799.27, f. 105v. Voor Jan Stalpaert: SvH, inv. nr. 1605, f. 492r-493r. Jan van Essche beweerde dat hij onopzettelijk een fout in de rekening had ge-maakt omdat zijn bekwame klerk, niemand minder dan Jan Stalpaert, circa 1483 bij hem wegging. Of Van Essche werkelijk zo onbekwaam was als hij zelf voorhield is moeilijk te bepalen, maar het is misschien geen toeval dat juist de rekening van het jaar 1485, kort nadat de wegen van de beide Jannen scheidden, ontbreekt in het archief van de grafelijkheidsrekenkamer. Het bedrog van Stalpaert kwam alleen uit omdat hij dit aan het eind van zijn le-ven had opgebiecht uit angst voor zijn zielenheil.

155 Zowel Jan als Thomas leende de graaf een bedrag van 2000 pond. Het bedrag was nog bescheiden in verge-lijking met de bedragen die hun voorgangers aan de graaf leenden. Voor Jan: Damen, De staat van dienst, 91. Voor Thomas: RekRek, inv. nr. 188, f. 53r; inv. nr. 190, f. 8v.

156 RekReg, inv. nr. 29, f. 53r. De klerk die Jan naar de Rekenkamer stuurde was de latere rekenmeester Tiel-man van Dullekem.

4 De rentmeester van de exploten

In 1463 ontstond het ambt van rentmeester, of ontvanger, van de exploten als af-splitsing van het rentmeester-generaalambt. In 1469 werd het ambt van de rent-meester van de exploten, samen met dat van de rentrent-meester-generaal, opgeheven en gingen de taken over naar de rentmeester van Noordholland.157In 1480 was de rentmeester van Noordholland bij de officiële heroprichting van het ambt de eerste bekleder.158De inkomsten van de rentmeester van de exploten bestonden vooral uit boetes, de opbrengsten van geconfisqueerde goederen van verbannen en geëxecu-teerde personen en gerechtskosten. Als uitgaven had de rentmeester voornamelijk reiskostenvergoedingen, het betalen van de beul en de cipier en het onderhouden van de gevangenis. Vanaf 1484 tot voornamelijk het einde van de vijftiende eeuw zien we dat hij ook regelmatig, op bevel van de Rekenkamer, een derde deel van de betaling van de wedden van de raadsheren, secretarissen, advocaat-fiscaal en procu-reur-generaal voor zijn rekening neemt.159

De rentmeester ondernam soms reizen voor het taxeren, in beslag nemen of ver-kopen van de inboedel van een ter dood veroordeelde.160Als hij op reis ging moest hij een substituut in Den Haag achterlaten om alle gerechtskosten te betalen.161Net