• No results found

2 Een ambt in dienst van de vorst

2.2 Andere invloedrijke mannen

Voor de gang van zaken op dagvaarten aan het eind van de vijftiende en eerste kwart van de zestiende eeuw hebben we geen dagvaartverslagen tot onze beschik-king. We zijn voornamelijk aangewezen op notities in de rekeningen van de rent-meester-generaal en rekeningen en vroedschapsresoluties van de steden. Het beeld dat uit die bronnen te destilleren valt, is dat aan het eind van de vijftiende eeuw de dagvaarten bezocht werden door een vrij gevarieerd gezelschap van raadsheren. Na 1500 liet echter een veel beperkter aantal ambtenaren hun gezicht zien op de bijeen-komsten.52In de jaren twintig van de zestiende eeuw waren het bijna exclusief re-kenmeester Vincent Cornelisz., raadsheer en later president Gerrit van Assendelft en onbezoldigd raadsheer Frederik van Renesse, die stadhouder Anton van Lalaing bijstonden in de onderhandelingen met de Staten.53Vanaf ongeveer de jaren dertig

50 Jacobsz. II, 327. 51 Jacobsz. II, 407.

52 Van 1483 tot 1496 werd een gemêleerd gezelschap van raadsheren naar de diverse dagvaarten gezonden, zo-als Gerrit van Abbenbroek, Jan van Rietveld, Cornelis de Jonge, Jacob van Almonde, Jacob Ruysch, Jan van Schoonhoven, Gerrit van der Mije, Jan Boudijnsz. en Filips van Spangen. RekRek, inv. nr. 182, f. 71v; inv. nr. 186, f. 57v; inv. nr. 190, f. 74r; inv. nr. 191, f. 88v; inv. nr. 192, f. 97v; inv. nr. 192, f. 106r. Zie ook hoofdstuk 3.5.3.4. 53 Voor Vincent en Frederik bijvoorbeeld: Jacobsz., 53, 56, 84, 129, 138, 177-178, 257. Voor alleen Vincent:

Ja-cobsz., 53, 56, 84, 129, 136, 138, 177-178, 257; Jacobsz. II, 189, 193, 196, 259, 328, 338, 361; Van der Goes, 17 juni

1525. Voor alleen Frederik: Jacobsz., 132, 151, 200. Voor Gerrit: Jacobsz., 170, 177, 197, 200, 257, 304; Jacobsz. II, 153, 155, 192, 205, 412, 423-424. Voor Frederik, Vincent en Gerrit samen met een aantal centrale ambtenaren in Geertruidenberg: Jacobsz. II, 175. In 1526 gingen Vincent, Frederik en Gerrit naar de grote steden in Holland voor het zetten van de bede. Jacobsz., 267. In iets mindere mate was ook ontvanger van de bede Willem Goudt ac-tief bij de onderhandelingen betrokken.

begon ook raadsheer Joost Sasbout een belangrijke rol te spelen, terwijl Frederik van Renesse minder prominent aanwezig was.54

De president was naast de stadhouder de meest aangewezen persoon voor de on-derhandelingen met de Staten. Hoewel Nicolaas Everaerts niet bijzonder duidelijk naar voren komt in de verslagen, speelde zijn opvolger Gerrit van Assendelft (1528-1558) al voor zijn benoeming tot president een belangrijke rol op de dagvaarten. In zijn correspondentie komt de sleutelpositie van de boven genoemde ambtenaren dui-delijk naar voren. Reeds in 1526 schreef Gerrit aan stadhouder Anton van Lalaing dat hij zijn bedenkingen had bij het naar het centrale niveau roepen van Vincent Cor-nelisz.. Nicolaas Everaerts en Frederik van Renesse zouden rond die tijd namelijk ook afwezig zijn en aangezien nog een belangrijke zaak afgehandeld moest worden zou Gerrit het niet prettig vinden zich dan ‘alleene (te) vinden want ic van veele van den Raede nyet veel favoers (=bijstand) daer toe hebben en zoude’. Bovendien ging Gerrit binnenkort zelf op dienstreis en als Vincent Cornelisz. dan ook niet aanwe-zig was ‘sal der nyemant thuys wesen’.55In 1539 schreef Gerrit dat hij geen oplos-sing kon vinden voor problemen met de wet van een stad (Gouda?) zonder de hulp van de stadhouder, Vincent Cornelisz., Joost Sasbout of iemand van de Grote Raad.56 Frederik van Renesse kwam in 1515 in het kielzog van stadhouder Hendrik van Nassau naar Den Haag en verving hem in de leenzaken (als stadhouder van de le-nen). Vanaf die tijd had hij ook zitting in de Raad en bleef tot ongeveer 1530 de rech-terhand van stadhouder Anton van Lalaing tijdens diens onderhandelingen met de Staten.57Hoewel Frederik nooit een positie van bezoldigd raadsheer ontving, staat zijn naam bij de opsomming van aanwezigen in de Raad direct achter de edele raads-heren en voor de andere bezoldigde en onbezoldigde raadsraads-heren.58Daarnaast ver-richtte hij naar eigen zeggen onbezoldigd werk in de Rekenkamer van Holland.59

2 De rol van de ambtenaren op dagvaarten

54 Een aantal vermeldingen van Joost: Jacobsz. II, 161, 174, 192, 205, 224, 412, 423-424; sal, inv. nr. 1218, f. 57v, f. 62r; Van der Goes, 12-13 oktober 1538. Een dagvaart in Den Haag met Gerrit, Joost en Vincent in 1530.

Ja-cobsz. II, 192. Bedeonderhandeling met Willem Goudt, Gerrit, Joost en Vincent in 1531. JaJa-cobsz. II, 205.

Onder-handelingen samen met onder anderen Frederik en Vincent. Jacobsz. II, 174. Optreden in Amsterdam samen met stadhouder Anton van Lalaing, Gerrit, Vincent en procureur-generaal Reinier Brunt, om het gerecht daar aan de tand te voelen over hun slappe optreden. Mellink,DANV, doc. 36. Onderhandeling over de bede met Gerrit, Vin-cent, Joost, Reinier Brunt en Willem Goudt in 1538: Jacobsz. II, 412, 423-424. Verder voor de rol van Joost: Au-diëntie, inv. nr. 1525, f. 20r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 1 augustus 1531), f. 22r (Gerrit van As-sendelft, Vincent Cornelisz. en Joost Sasbout aan Anton van Lalaing, 30 augutus 1531); Jacobsz. II, 161, 224, 412. Reeds in 1520 deden Nicolaas Everaerts, Frederik van Renesse, Joost Sasbout en Vincent Cornelisz. onderzoek naar de financiële situatie van Den Haag, omdat het dorp beweerde in grote geldnood te zitten. Zij werden in een stuk hierover, uitgaand van Karel V, vermeld als ‘de welcken de principaelste zijn van onsen Raede ende Rekenin-gen van Hollant’. RekReg, inv. nr. 853, onRekenin-genummerd stuk.

55 Audiëntie, inv. nr. 1524, f. 87r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 26 maart 1526). 56 Audiëntie, inv. nr. 1532, f. 192r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 20 december 1539). 57 Zie voor dit laatste bijvoorbeeld: Jacobsz., 53, 56, 84, 129, 132, 138, 151, 177-178, 200, 257, 267; Jacobsz. II, 153, 155, 174-175; Van der Goes, 25-26 mei en 17 juni 1525.

58 In 1516 was de volgorde: stadhouder, president, Gerrit van Assendelft, Floris Oom van Wijngaarden, Frede-rik van Renesse (en dan de rest). In 1526 wordt FredeFrede-rik ook voor Floris Oom van Wijngaarden genoemd. HvH, inv. nr. 490 en 500 passim.

59 rkz, inv. nr. 1747, f.8r-9bis.

De Staten van Holland respecteerden Frederik en waren zich ervan bewust dat hij invloed kon uitoefenen bij de stadhouder.60In 1530 besloten de zes grote steden af-gevaardigden te sturen naar Mechelen om daar met de stadhouder te praten over de tolrechten en de ‘congie’.61Ze hadden bij Anton echter weinig succes omdat deze weer eens ‘heet’ werd en ‘veele woorden gebuerden’. Op de terugweg kwamen de afgevaardigden Frederik van Renesse tegen en deden bij hem hun beklag over de woorden die de stadhouder tot hen gesproken had. Vervolgens sprak Frederik met Anton, ‘seggende hem dat die van Hollant malcontens van daer (Mechelen) gereyst waeren ende dat zij geseyt souden hebben dat zij wel ongheluckich waeren te heb-ben een stadthouder die oeck ’t hooft van der financie is gemerct dat die van Hol-lant by alsulcken stadthouder nyet veel gehulpen en waeren’. Anton beloofde ver-volgens zijn invloed ten bate van de Hollanders aan te wenden.62 Toen de afgevaardigden van de Staten van Holland hetzelfde jaar naar Mechelen gingen voor overleg met Anton, wachtten de partijen eerst op de komst van Frederik.63

Rekenmeester Vincent Cornelisz. speelde, vaak in samenwerking met Frederik van Renesse, een grote rol. Hij gaf bij gelegenheid zelfs advies aan de landsadvocaat over onderhandelingstactieken met het centrale niveau.64Toen hij in 1531 promo-veerde tot gecommitteerde in de Raad van Financiën, bleef hij actief bij de onder-handelingen met de Staten van Holland. Zijn optreden werd vereenvoudigd omdat hij tot 1541 ook de functie van rekenmeester in Holland bleef uitoefenen. Hij be-moeide zich vooral met de bedeonderhandelingen in Holland.65Vincent vertelde de afgevaardigden van de onderdanen vaak dat ze het helemaal niet zo slecht getroffen hadden. Als hij vorst was, zou hij een stuk minder mildheid tonen dan Karel V.66

De persoonlijkheden van bovengenoemde heren waren van grotere invloed op hun rol bij de statenvergaderingen dan het ambt dat ze bekleedden. Het waren de mannen met informele invloed die de relaties tussen centraal niveau en de onderda-nen stroomlijnden. Net als bij de stadhouders was het respect dat ze op de verschil-lende niveaus genoten belangrijker dan hun vakbekwaamheid. Voor Frederik van Renesse is het zelfs de vraag of hij ooit een officiële benoeming tot raadsheer heeft gekregen. Gerrit van Assendelft was ook als raadsheer al actief bij de

onderhande-60 In 1523 reisde hij bijvoorbeeld samen met de afgevaardigden van de Staten van Holland naar de landvoogdes en stadhouder, om te communiceren over de Gelderse oorlog. sah, inv. nr. 3, f. 134r.

61 Jacobsz. II, 162-163.

62 Jacobsz. II, 167 (citaat); Van der Goes, 11 mei 1530.

63 Jacobsz. II, 170. Zie verder voor de rol van Frederik bijvoorbeeld: Jacobsz. II, 148-149.

64 ‘Als van den voirsz twintich duysent guldens en heeft haer Majesteyt myn (=de landsadvocaat) geen ant-woirt geeyscht, waeromme ick by advys ende raedt van Mr. Vincent tresorier, dat verswegen ende geen antant-woirt afgedaen en hebbe, om nyet te beletten de voirsz Articulen, ende docht hem dat men wel sal mogen antwoirt scry-ven by besloten Briescry-ven, indien haer Majesteyt antwoirt begeert.’ Van der Goes, 8 augustus 1536.

65 Zie bijvoorbeeld: Audiëntie, inv. nr. 1525, f. 3r-4r (Gerrit van Assendelft, Vincent Cornelisz. en Willem Goudt aan Anton van Lalaing, 9 september 1530); inv. nr. 1527, f. 62r (Gerrit van Assendelft aan Anton van La-laing, 7 oktober 1538). ‘Mijn heere die tresorier meester Vincent ende ick zijn al desen dach besich geweest metten Staten beroerende de extraordinaris beede mer en hebben tot noch toe bysonder metten eedelen nyet veel vruchts gedaen. Wij sullen morgen continueren ende uwer edele van als in ’t lange adverteren.’

lingen met de Staten van Holland. Zijn benoeming tot president was eerder het ge-volg van zijn belangrijke positie dan andersom. Vincent Cornelisz. was de enige re-kenmeester in de onderzochte periode die zich zo nadrukkelijk bezighield met de Staten van Holland. Nadat Frederik van Renesse, Vincent Cornelisz. en Joost Sas-bout grotendeels van het podium verdwenen (respectievelijk na ca. 1530, 1540 en 1543) werden de onderhandelingen vooral gevoerd door Gerrit van Assendelft en, vanaf 1547, stadhouder Maximiliaan van Bourgondië.67Verder komt alleen raads-heer Cornelis Suys vanaf de late jaren veertig met enige regelmaat individueel voor in de verslagen. Hij was de rechterhand van Gerrit van Assendelft en volgde hem later op als president.68Het is echter zeer de vraag in hoeverre Cornelis de leemte die Gerrit na zijn dood in 1558 achter liet heeft kunnen opvullen.69

3 Geschenken van de Staten van Holland70

De mogelijkheid van de gewestelijke ambtenaren om de belangen van bepaalde in-dividuen of groeperingen te behartigen, zorgde er voor dat de onderdanen hen graag te vriend hielden. Giften waren in de late Middeleeuwen de gebruikelijke ma-nier om invloedrijke ambtenaren gunstig te stemmen. Een hoofsheid, of

‘huessche-3 Geschenken van de Staten van Holland

67 Sandelijn, o.a.: 56, 112, 246, 248, 253, 307, 316, 365. Sandelijn II, o.a.: 8, 58. In 1555 vroegen de Staten aan Maximiliaan van Bourgondië of hij zo vriendelijk wilde zijn de voorwaarden die ze stelden aan hun bedeconsent door te sturen aan Maria van Hongarije ‘ende aen haere majesteit favoraebelycke te scrijven ten eynde die zelve geaccordeert zouden moegen worden’. Maximiliaan stemde toe en gaf de gedeputeerden later advies over de ti-ming van het presenteren van hun rekwest. Sandelijn II, 99-100, 174.

68 Van der Goes, 16 februari, 2 maart en 2 mei 1547, 15 maart 1548, 24 augustus 1550, 12 januari 1552, 3-4 okto-ber 1552, 31 maart 1555, 19 juni 1556; Sandelijn, 73, 199, 230, 252; Sandelijn II, 322, 494; Audiëntie, inv. nr. 1646:2, Maria van Hongarije aan Cornelis Suys (21 december 1551 en 15 december 1552).

69 Zie ook: Tracy, Holland under Habsburg rule, 191-192.

70 Zeeland is vanwege een bronnenprobleem buiten beschouwing gelaten. In de rekeningen van de Zeeuwse bede staan alleen aan het begin van de onderzochte periode schenkingen opgetekend aan vorstelijke ambtenaren. Het ging om voornamelijk centrale ambtenaren en vertrouwelingen van Maximiliaan. Daarna verdwijnen deze posten. Zie bijvoorbeeld: rkz, inv. nr. 327, f. 96r-99v. ‘Ander vuytgheven van ghiften gedaen in huescheden zeke-re officiers ende dienaers mijns voirs. genaden heezeke-ren bij den pzeke-relaet, ridderscepe ende edele van Zeelant bij con-sent ende beliefte van mijne voirs. genaden heere.’

195

Afb. 16 Een brief aan stadhou-der Anton van Lalaing onstadhou-derte- onderte-kend door drie van de meest in-vloedrijke ambtenaren van hun tijd: Gerrit van Assendelft (1487-1558), Joost Sasbout (1487-1546) en Vincent Cornelisz. (1469-1550).

de’, ook wel ‘propine’, was een gebaar, of smeermiddel, waarmee de onderdanen in de vijftiende eeuw dankbaarheid, erkentelijkheid en beleefdheid wilden uitdruk-ken. In de rekeningen van de Staten van Holland wordt in de onderzochte periode voornamelijk het begrip ‘gratuiteyt’ gebruikt om schenkingen aan te duiden en ook in andere bronnen komt dit begrip het meeste voor. Een ‘gratuiteyt’ wordt door-gaans in verband gebracht met dankbaarheid, waar altijd een bepaalde dienst tegen-over stond en niet zo zeer met hoffelijkheid of beleefdheid.71

In de bronnen wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten diensten die aan een ‘gratuiteyt’ verbonden konden zijn.72Een ‘gratuiteyt’ aan een griffier voor het schrijfwerk dat hij heeft verricht of aan een raadsheer en reken-meester voor het afhoren van de rekeningen of het verrichten van dienstreizen,73 kan echter moeilijk op dezelfde lijn worden geplaatst als een teken van dank voor hulp bij de voorkoming van de ‘congie’ op het graan. Helaas zijn de bronnen dik-wijls vaag over de reden van een gift, waardoor het moeilijk is te zien of een ambte-naar ver buiten zijn functieomschrijving heeft moeten gaan om een geschenk in ontvangst te mogen nemen.74

In de rekeningen van de ontvangers van de omslagen op de schildtalen, waarin de huishoudelijke uitgaven van de Staten van Holland staan verantwoord, zijn ook schenkingen aan de gewestelijke ambtenaren genoteerd.75 De dagvaartverslagen van de landsadvocaat en de Amsterdamse pensionarissen geven aanvullende infor-matie. In tabel 4.1 zijn de giften aan de gewestelijke ambtenaren opgenomen die niet direct in verband kunnen worden gebracht met het takenpakket van de begun-stigde. Uit de tabel wordt duidelijk dat alleen de mannen die ook daadwerkelijk veel invloed hadden geschenken ontvingen. In de eerste plaats waren dat de stad-houders, maar ook het in de vorige paragraaf genoemde selecte gezelschap van Vin-cent Cornelisz., Frederik van Renesse, Gerrit van Assendelft en Joost Sasbout. Zij waren degenen die de belangrijkste opdrachten kregen, het meest met de Staten in

71 Damen, De staat van dienst, 405; Idem, ‘Corrupt of hoofs gedrag?’, 78, 89.

72 In 1540 ontving griffier Jan de Jonge bijvoorbeeld driehonderd pond voor ‘recompensie ende gratuiteyt van den diensten by hem gedaen ’t gemeen landt van Hollant soe in den saicken van den admiralite tegens den heer van Beveren, als anders’. SvH, inv. nr. 1783, f. 16r. Er staat niet bij of Jan de Staten alleen hielp met het schrijven van stukken, wat als griffier nou eenmaal zijn beroep was, of dat hij ook op een andere manier meehielp aan een voor de Staten gelukkige afloop. De hoogte van het bedrag lijkt aan te geven dat het hier om meer dan alleen een betaling voor schrijfwerk gaat, maar het was niet ongewoon dat zulke bedragen voor het werk van een aantal ja-ren aan de griffiers werd uitgekeerd. De zaak tussen de admiraal en Staten van Holland bleef uiteindelijk min of meer onbeslist. Zie voor deze episode: Sicking, Zeemacht en onmacht, 61-71.

73 Een gift in 1533 aan griffier Jan de Jonge voor verricht schrijfwerk: Van der Goes, 5-6 november 1533. Gift aan Jan van Dam voor divers schrijfwerk: SvH, inv. nr. 1787, f. 26r; inv. nr. 1789, f. 26v. Raadsheer Abel van Coulster en rekenmeester Jacob de Jonge kregen in 1537 100 pond van de Staten, omdat ze jaren geleden door de vorst gecommitteerd waren tot het horen en sluiten van de rekeningen van de Staten van Holland. SvH, inv. nr. 1778, f. 16v-17r. Voor ‘gratuiteyten’ in verband met het doen van dienstreizen: GVR, 16 augustus 1532.

74 Zie ook: Groebner, Liquid assets, 53; Van Steensel, ‘Giften aan vrienden’, 3.

75 Het bedrag dat iedere landerij of ieder huis moest betalen in een belasting werd oorspronkelijk uitgedrukt in schilden, waar het zetten op de schildtalen vandaan komt. Later werd de zetting op de schildtalen ook wel ‘ver-ponding’ genoemd. Bos-Rops, ‘De kohieren’, 20.

onderhandeling traden en de grootste invloed op centraal niveau hadden. Het is voor de meeste gevallen moeilijk te achterhalen of het initiatief voor dergelijke gif-ten van de onderdanen kwam, of dat de ambgif-tenaren zelf een hint gaven dat ze be-loond wilden worden voor een bepaalde (nog te verrichten) dienst. Beide gevallen kwamen in ieder geval voor.

De Hollanders zagen de stadhouder als de voornaamste belangenbehartiger van het gewest. Ze gaven daarom zelfs liever kleine bedragen aan dienaren van de stad-houders, dan aan de minder invloedrijke ambtenaren.76Stadhouder Jan van Eg-mond ondervond desalniettemin in de jaren negentig van de vijftiende eeuw pro-blemen om een ‘gratuiteyt’ van de Staten van Holland los te krijgen. In 1494 wenste Jan 12600 pond (9000 gouden rijnsgulden) voor zijn ‘dienste, costen ende arbeyt’. Ondanks een gebrek aan toezeggingen bleef de stadhouder hardnekkig volhouden. In 1497 besloot de vroedschap van Leiden dat Jan wat hen betreft een som van dui-zend pond mocht ontvangen.77Of het bedrag uiteindelijk ook is toegekend is niet bekend. In de rekeningen is het bedrag in ieder geval niet terug te vinden.

Hendrik van Nassau vroeg kort na zijn aantreden om een gift van 30.000 pond (bijna vijftien jaarsalarissen als stadhouder!), met als motivatie dat hij veel onkosten voor het stadhouderschap had gemaakt. Hij had plaatsvervangers in zijn eigen do-meinen moeten aanstellen en anderen die meenden recht te hebben op het stadhou-derschap (lees: de Van Egmonds) met een afkoopsom te vriend moeten houden. Bo-vendien zou Hendrik in andere functies meer hebben kunnen verdienen. Haarlem stemde ondanks de heersende armoede met de gift in, met als argument dat het be-ter was om de ‘gracie ende gunste’ dan de ‘indignacie ende wangunste’ van Hendrik te krijgen. De Leidse vroedschapsleden besloten in te stemmen als Zeeland een der-de van het bedrag betaalder-de en als der-de stadhouder-der (voor langere tijd) in Holland bleef. Ze vreesden namelijk dat toekenning van deze ‘gratuiteyt’ een precedent zou schep-pen voor de toekomst en dat zijn opvolgers een zelfde geschenk zouden eisen.78

De vrees van het scheppen van een precedent bleek terecht, want Anton van La-laing wilde inderdaad niet achterblijven bij Hendrik van Nassau. Hij vroeg in 1524 om 30.000 pond voor de goede diensten die hij en zijn vader (als stadhouder 1480-1483) het land geleverd hadden. Bovendien had Anton zijn voorganger een bedrag van 16.000 pond betaald voordat hij het ambt kon aanvaarden.79Net als bij de aan-stelling van Hendrik van Nassau in 1515 was er dus sprake geweest van onderhan-deling over de overdracht van het stadhouderschap tussen de oude en de nieuwe bekleder. Antons verzoek om de ‘gratuiteyt’ werd uiteindelijk gehonoreerd. Een

3 Geschenken van de Staten van Holland

76 Lenaert Herdinck, secretaris van Anton van Lalaing, kreeg in 1529 200 pond voor zijn diensten. Later trad hij op als een van de executeurs-testamentair van Anton. Sloet, ‘De testamenten’, 226. De hofmeester van Anton van Lalaing, Jehan de Bouvais, kreeg zestig pond in hetzelfde jaar. SvH, inv. nr. 1771, f. 16v-17r. In 1557 ontving een kamerling van Maximiliaan van Bourgondië vijftig gulden. Van der Goes, 5 maart 1557; Sandelijn II, 442, 449. 77 sal, inv. nr. 382, f. 324v, f. 389r, f. 430r, f. 434r, f. 442r, f. 463r.

78 sah, inv. nr. 2, f. 169v-170r; sal, inv. nr. 383, f. 194r (6 maart 1516). 79 Jacobsz., 160; sal, inv. nr. 384, f. 53r-v.

jaar later probeerde Anton een gift te verkrijgen voor zijn plaatsvervanger, de heer van Caestre, waarvoor de onderdanen echter niet warm liepen.80In 1550 verkreeg Gerrit van Assendelft een ‘gratuiteyt’ van 30.000 pond voor stadhouder Maximili-aan van Bourgondië, met als argument dat Hendrik van Nassau en Anton van La-laing hetzelfde bedrag toegekend hadden gekregen.81In 1556 eiste Maximiliaan een ‘gratuiteyt’ van 10.000 pond, die hij zonder veel moeite toegewezen kreeg.82

De gift aan de stadhouder bij zijn aantreden geschiedde volgens oude traditie en