• No results found

2 Een ambt in dienst van de vorst

2.2 Materiële voordelen: salarissen en emolumenten

Oorspronkelijk beloonde de vorst zijn ambtenaren door in hun levensonderhoud aan zijn Hof te voorzien. De vorst ging in de vijftiende eeuw echter over tot het uit-betalen van jaarwedden omdat hij in toenemende mate afwezig was en verschillen-de instellingen met eigen specialisaties uit het Hof ontsproten.65In de vijftiende eeuw was er sprake van een ingewikkeld systeem van salariëring, onder andere om tegemoet te komen aan de uiteenlopende sociale status die de ambtenaren hadden. Een edelman kreeg meer omdat hij zijn ‘staet’ moest kunnen voeren. In de loop van de Bourgondische periode werd het salarissysteem steeds meer vereenvoudigd en werd minder rekening gehouden met de sociale verschillen van de ambtenaren.66 Het toenemende belang van juristen en een verdere institutionalisering van de Raad

2 De voordelen van een functie in dienst van de vorst

62 Blok, ‘Brief over de plundering’, 12 (Marcus van Weze aan Christoffel van Weze, 8 maart 1528).

63 De onbezoldigde raadsheren droegen blijkbaar een langere ‘tabbaert’ (overkleed) dan de bezoldigde raads-heren. In 1559 was er sprake van een hervorming van de Raad en de aantallen raadsraads-heren. ‘Ende dat den ghenen mitten cuorten tabbaert sal blijven alsoo hij es, ende den anderen extraordinaris metten langen tabbaert sal men presenteren te sijne raetsheer commissaris.’ HvH, inv. nr. 5963, 27 oktober 1559.

64 De rentmeesters van de exploten klaagden bijvoorbeeld lange tijd over hun karige inkomen. Ter Braake, ‘Zwaeren Arbeyden’, vnl. 57-60.

65 Damen, De staat van dienst, 217.

66 Damen, De staat van dienst, 223-227, 266-267. Voor de wedden die Maximiliaan in 1478 vaststelde: RekReg, inv. nr. 491, f. 11v.

hadden een salarisschaal tot gevolg waarin sociale status uiteindelijk geen rol meer speelde.67Voor zover mogelijk zal hier ook aandacht worden geschonken aan de andere inkomsten die de ambtenaren dankzij hun functie verkregen. Het is echter een ondoenlijke opgave om een totaalbeeld te krijgen van de inkomsten die de amb-tenaren op legale wijze uit hun ambt haalden.68

De stadhouder was zonder twijfel de best betaalde ambtenaar in Holland. Zijn salaris bedroeg 1700 rijders, of 2040 pond per jaar (zie tabel 2.1).69De stadhouder kreeg 1200 rijders voor zijn wedde, honderd voor zijn kleding en 400 voor zijn huisraad, turf en benodigdheden voor zijn paarden.70De beloning voor de stad-houder kwam ongeveer overeen met 8160 daglonen van een meester metselaar in Den Haag aan het eind van de vijftiende eeuw, of met het jaarloon van de rentmees-ter van Noordholland en alle ambtenaren van de Rekenkamer samen in het midden van de zestiende eeuw.71Desalniettemin beweerde stadhouder Hendrik van Nas-sau dat hij door het leveren van andere diensten aan de vorst veel meer had kunnen verdienen dan als stadhouder van Holland.72Het salaris was bovendien al hetzelfde sinds 1434, terwijl de prijzen stegen.73De president volgde op respectabele afstand met het bedrag van achthonderd pond per jaar, dat nog altijd meer dan drie keer zo-veel was als het jaarloon van de bezoldigde raadsheren.74De rentmeesters-generaal verdienden aanvankelijk 420 pond per jaar. Door de financiële hervormingen van 1492 ging het salaris van de rentmeester omhoog naar 1200 pond per jaar, waarvan hij nu een veel groter aantal klerken moest onderhouden.75

De raadsheren en secretarissen kregen vanaf 1463 per dag betaald om hun aanwe-zigheidsfrequentie te verbeteren. Hoewel ook de zon- en feestdagen werden meege-teld, betekende de nieuwe regeling een achteruitgang in salaris voor zelfs de actiefste raadsheren.76Aan het eind van de vijftiende eeuw verdienden de adellijke raadsheren

67 Voor de wedden in andere vorstelijke instellingen in het midden van de zestiende eeuw: Baelde, ‘De domein-goederen’, 56-63.

68 Zie voor dit probleem ook: Van Uytven, ‘Vorst’, 106.

69 Alle ponden die in het vervolg genoemd worden zijn van veertig groten, tenzij anders vermeld. 70 RekRek, inv. nr. 180, f. 50v; inv. nr. 356, f. 87r; inv. nr. 385, f. 132v.

71 Een meester metselaar die in Den Haag aan het Hof werkte verdiende vijf stuivers per dag in 1475, vijf (win-ter) of zes (zomer) stuivers in 1525 en zes of zeven stuivers in 1555. Noordegraaf, Daglonen, 112. Ik ga hier uit van vijf stuivers per dag.

72 sah, inv. nr. 2, f. 169v. Hendrik meldde dat hij als stadhouder van Holland veel onkosten had gemaakt en dat hij had bedankt voor ‘’t goivernuerscip van Lutsenborch ende anderen diensten van den prince die hem veel prof-fijtelicker wesen zouden dan ’t stedehouderscip van Hollant’ (11 maart 1516).

73 Zie voor het salaris en kleedgeld van de stadhouder: Damen, De staat van dienst, 225, 232.

74 RekRek, inv. nr. 345, f. 258v. Gerrit van Assendelft verdiende oorspronkelijk, als eerste raadsheer preside-rende, slechts 500 pond per jaar, maar hij kreeg al snel een extra pensioen van 300 pond. HvH, inv. nr. 28, f. 223v-224r (de aanstelling), f. 245v-246r (het pensioen); RekRek, inv. nr. 363, f. 81r-v.

75 RekRek, inv. nr. 185, f. 48r; inv. nr. 186, f. 45v; inv. nr. 190, f. 52v; inv. nr. 195, f. 96r.

76 Damen, De staat van dienst, 222. In de Raad van Vlaanderen kregen de ambtenaren hun wedde al vanaf 1427 per dag betaald. Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 79. Als de raadsheren belast werden met speciale opdrachten werden ze niet op hun salaris gekort. Toen Floris Oom van Wijngaarden Florisz. in 1514 en 1515 in totaal 172 dagen had gewerkt als commissaris voor de ‘informacie’, kreeg hij 32 stuivers per dag ‘mits dat hij gereekent zal weesen present’. Inderdaad kreeg Floris in 1514 voor 337 dagen uitbetaald en 366 dagen in 1515.

meer dan hun collega’s die minder hoog op de sociale ladder stonden. De edelen ver-dienden zestien stuivers per dag (maximaal 292 pond per jaar), terwijl de niet-adel-lijke heren tevreden moesten zijn met twaalf stuivers (maximaal 219 pond per jaar).77 Bij de hervorming van 1510 werd het salaris van alle raadsheren gelijk getrokken tot veertien stuivers per dag (maximaal 255, 5 pond per jaar), wat een belangrijke stap was in de professionalisering van de Raad.78De sociale status van een raadsheer speel-de voor het eerst geen rol meer bij zijn beloning. Door een espeel-delman hoger te salarië-ren was voorheen ook zijn hogere positie in de hiërarchie in de Raad duidelijk ge-maakt.79De gelijkschakeling van de wedden verminderde nu het symbolisch kapitaal dat het raadsheerambt voor een edelman met zich meebracht, wat één van de rede-nen was dat een zetel in de Raad minder aantrekkelijk werd voor de edelen. Pas in 1556 verhoogde de vorst het salaris van de raadsheren tot zestien stuivers.80

De onbezoldigde raadsheren kregen niet betaald voor hun aanwezigheid in Den Haag. Zij konden echter net als de bezoldigde raadsheren andere inkomsten uit het ambt genereren.81 Met name het verrichten van gerechtelijke onderzoeken voor partijen voor het Hof was een lucratieve bezigheid van de raadsheren. Volgens de ordonnantie van 1531 kreeg een raadsheer 48 stuivers per dag en zijn ‘adjoinct’, vaak een secretaris, 32 stuivers. Als de commissaris en ‘adjoinct’ een reis onderna-men voor de vorst dan kregen ze respectievelijk 32 en 22 stuivers. In 1480 ontvin-gen de raadsheer en ‘adjoinct’ vergelijkbare bedraontvin-gen.82Voor een raadsheer bete-kende dit dat hij veel meer kon verdienen op een dag door een ‘enqueste’ of ‘informacie’ te doen dan door in Den Haag te blijven, hoewel hij natuurlijk ook zijn onkosten had.83De raadsheren ondernamen de lucratieve dienstreizen in ieder geval graag.84Daarnaast ontvingen de raadsheren rapportgeld als ze als rapporteur in een zaak optraden. Het rapportgeld kon variëren van vier tot 24 stuivers,

afhan-2 De voordelen van een functie in dienst van de vorst

RekRek, inv. nr. 348, f. 117v; inv. nr. 349, f. 124r en f. 126v. Hetzelfde gold voor rekenmeester Vincent Cornelisz.. RekRek, inv. nr. 3414, f. 44v-45r. Zie ook: Fruin, Informacie, 6.

77 RekRek, inv. nr. 180, f. 52-53v. Zo kreeg Floris Oom van Wijngaarden Jansz. zestien stuivers omdat hij ‘van den getaille van den eedelen’ was. RekRek, inv. nr. 341, f. 144r-v.

78 RekRek, inv. nr. 344, f. 158r-159r; Instructie 1510, artikel 1. In de Raad van Vlaanderen was de gelijkschake-ling al in 1451 doorgevoerd. Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 79-80.

79 Zie ook Paravicini, ‘Soziale schichtung’, 130.

80 RekRek, inv. nr. 391, f. 131r; RekReg, inv. nr. 10, f. 73r-v.

81 Zie bijvoorbeeld Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 70-72.

82 Instructie 1531, artikel 135; Instructie 1480, artikels 23-24, 33-34. Zie ook Dumolyn, Staatsvorming en

vor-stelijke ambtenaren, 90-92. In de aanvullende instructie voor de Raad van Vlaanderen van 1510 wordt gesproken

over ‘conseillers commissaires qui n’ont nuls gaiges, mais en lieu de gaiges ont et auront la charge de faire toutes les enquestes des causess et procès pendans en ladite chambre’.ROPI, 136-139, artikel 6.

83 In Vlaanderen werden de financieel aantrekkelijke ‘enquesten’ bij loting onder de raadsheer-commissarissen verdeeld. Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 19, 194. In 1518 klaagden de raadsheren van de Raad van Vlaanderen echter, dat hun reiskostenvergoedingen niet hoog genoeg waren. Ze kregen 32 stuivers per dag, maar omdat hun normale dagwedde van twaalf stuivers werd ingehouden hielden ze nog maar twintig stui-vers over, waarmee ze niet al hun onkosten konden dekken. Nu werd bepaald dat ze hun normale wedden ge-woon zouden houden als ze op dienstreis gingen. ROPI, 654-655.

84 Raadsheer Willem Snouckaart klaagde er over dat hij niet genoeg dienstreizen toegewezen kreeg.Verdedi-ging Assendelft, artikel 118.

kelijk van de zwaarte die de stadhouder of president toekende aan de zaak. De ove-rige raadsheren deelden per gerapporteerde zaak een ander bedrag.85

Rond het midden van de zestiende eeuw waren er mannen die bedankten voor het ambt van raadsheer omdat ze de verdiensten niet hoog genoeg vonden. Ook de andere voordelen die het ambt met zich meebracht, zoals het prestige, konden een weinig riante wedde blijkbaar niet meer compenseren. Toen er in 1547 sprake was van een uitbreiding van de Raad, was advocaat Cornelis van Alkmaar niet van plan om raadsheer te worden ‘doer dien dat hij veel practijcks heeft ende groote pennin-gen jairlicx es winnende’. Adriaan Sandelijn bedankte voor de post van onbezol-digd raadsheer, met als één van de redenen dat hij als pensionaris van Amsterdam maar liefst 400 pond per jaar zou gaan verdienen.86De steden behielden zo onder andere door concurrerende salarisbetalingen de bekwame juristen in hun dienst, die voorheen vaak de neiging hadden in dienst van de vorst over te gaan.87

De rekenmeesters verdienden een jaarsalaris dat 200 pond per jaar bedroeg, naast nog veertig pond voor de winterkleding en achttien pond voor de brandstof. De auditeurs kregen de helft aan salaris en andere vergoedingen.88Daarnaast ontvingen de heren van de Rekenkamer jaarlijks ‘leghgelt’, dat meestal achttien pond per jaar was voor de rekenmeesters en twaalf pond voor de auditeurs.89Dit geld diende ter bekostiging van respectievelijk anderhalf en één mark zilvergeld, dat oorspronke-lijk als hulpmiddel diende bij het afhoren van de rekeningen, maar vanaf de late vijf-tiende eeuw vooral beschouwd kan worden als deel van de emolumenten.90Hoewel de ambtenaren in de Rekenkamer niet per dag werden betaald, betekende dit niet dat ze ongelimiteerd afwezig mochten zijn. In 1513 was er sprake van royering van de wedde van auditeur Jacob de Jonge in verband met zijn absentie.91

De procureur-generaal en de advocaat-fiscaal ontvingen aanvankelijk acht stui-vers per dag (maximaal 146 pond per jaar).92Vanaf 1489 kreeg de

procureur-gene-85 Instructie 1531, artikels 149, 153, 161. Volgens Dumolyn deelden de Vlaamse raadsheren die niet als rappor-teur optraden hetzelfde bedrag dat de rapporrappor-teur alleen kreeg. Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke

ambtena-ren, 87. Hoe de situatie voor Holland was, wordt niet helemaal duidelijk. In de ‘quaetclap’ van 1557-1559 staat

opgetekend hoeveel de rapporteur ontving en hoeveel de anderen. Enige regelmaat heb ik niet kunnen ontdekken en het lijkt per geval vastgesteld te zijn. De verhouding tussen het loon van de rapporteur en dat van de andere raadsheren stond in ieder geval niet vast. HvH, inv. nr. 5687.

86 Audiëntie, inv. nr. 1646:1, Raad van Holland aan Maria van Hongarije (1 augustus 1547). 87 Zie hoofdstuk 3.5.3.2.

88 Bijvoorbeeld: RekRek, inv. nr. 180, f. 54r-v; inv. nr. 341, f. 148r-v. Vanaf 1561 kregen de leden van de Reken-kamer ook per dag betaald. De meesters kregen zestien stuivers per dag en de auditeurs acht stuivers. Als ze actief genoeg waren gingen ze er hierdoor op vooruit. RekReg, inv. nr. 10, f. 145v.

89 Bijvoorbeeld: RekRek, inv. nr. 5244, f. 5v; inv. nr. 5247, f. 13r; inv. nr. 5248, f. 11v-12r; inv. nr. 5257, f. 9r; inv. nr. 5259, f. 18r-v; inv. nr. 5260, f. 25v.

90 Van Beek, ‘Rekenpenningen’, 57. Een legpenning met daarop de wapens van Vincent Cornelisz. en zijn schoonzoon Vincent Dammasz. is bewaard gebleven. Beelaerts van Blokland, ‘Een legpenning’.

91 RekReg, inv. nr. 30, f. 94v.

92 RekRek, inv. nr. 180, f. 63v. In 1483 ontving de advocaat-fiscaal nog honderd pond per jaar, maar dit veran-derde het jaar daarop vanwege de goede diensten die Jan Boudijnsz. in het ambt gedaan had. RekRek, inv. nr. 181, f. 68r; inv. nr. 182, f. 60r.

raal het vaste bedrag van 180 pond per jaar.93Het salaris was beduidend minder dan dat van de raadsheren, maar de procureur-generaal mocht zich nog inzetten voor particuliere partijen, wat vermoedelijk een niet onaanzienlijk extra bedrag gene-reerde. Bij de nieuwe instructie van 1510 kregen zowel de procureur-generaal als de advocaat-fiscaal 240 pond per jaar op voorwaarde dat ze zich niet meer zouden in-zetten voor andere partijen. Door middel van een hogere wedde werden ze dus be-perkt tot alleen de vertegenwoordiging van de vorst. In 1515 werd deze maatregel voor de advocaat-fiscaal teruggedraaid, tot het ambt in 1520 met dat van de procu-reur-generaal werd samengevoegd.94De eerste bekleder die beide functies in zich verenigde verdiende 384 pond per jaar, maar zijn opvolgers moesten zich met 330 pond tevreden stellen.95In 1557 kreeg de procureur-generaal nog eens twee stuivers per dag extra.96Oorspronkelijk werd de substituut-procureur-generaal onderhou-den door de procureur-generaal zelf, maar vanaf 1526 ontving hij een wedde van 150 pond van de vorst.97

De hoge wedde voor de procureur-generaal was nodig om de beste mensen voor dit ambt te rekruteren. Anders kon net als bij de raadsheren het probleem spelen dat advocaten voor particuliere partijen meer verdienden. In 1536 was er sprake van een advocaat die het procureur-generaalschap van Utrecht wel wilde accepteren voor twaalf stuivers per dag. Zijn voornaamste reden om het ambt te accepteren was echter de hoop ‘den keyser soe te dienen dat hij in meerder saicken sal worden gerecommandeert ende indien hy dair geen hoep toe en hadde en soude om zulcke cleijne wedden zijn practijck alhier niet willen verlaten’.98Het salaris werd dus als laag beschouwd, maar de mogelijkheid om op andere manieren begunstigd te wor-den door de vorst, op voorspraak van anderen, was wel een goede rewor-den het ambt te accepteren. Toen echter in 1558 een nieuwe procureur-generaal gekozen moest worden, bedankte een secretaris van Delft om onbekende redenen voor de post.99

De secretarissen en bewaarder van de charters en registers verdienden zes stui-vers per dag, of maximaal 109, 5 pond per jaar.100Voor de bewaarder van de

char-2 De voordelen van een functie in dienst van de vorst

93 Vermeld als 30 pond Vlaams. RekRek, inv. nr. 185, f. 53v.

94 RekRek, inv. nr. 345, f. 158r-v; Instructie 1510, artikel 14. In Vlaanderen was een dergelijke salarisverhoging met dezelfde voorwaarde al in 1440-1441 doorgevoerd. Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 80-81. Voor het salaris van de advocaat-fiscaal in 1515: RekRek, inv. nr. 354, f. 102r. De bepaling dat hij zich (weer) mocht inzetten voor particuliere partijen was opgenomen in artikel 21 van de Instructie van 1515.

95 RekRek, inv. nr. 356, f. 91v (de eerste procureur-generaal na 1520); inv. nr. 364, f. 95r; inv. nr. 371, f. 94r-v; inv. nr. 384, f. 142r (de overige procureurs-generaal).

96 RekReg, inv. nr. 10, f. 73r-v; RekRek, inv. nr. 392, f. 130v. 97 RekRek, inv. nr. 361, f. 88r.

98 Audiëntie, inv. nr. 1530, f. 198r (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 4 juli 1536). Het gaat hier ver-moedelijk om Cornelis van Weldam, die dat jaar inderdaad procureur-generaal in Utrecht werd en later raadsheer in Holland.

99 HvH, inv. nr. 381, f. 36v-37r (Raad van Holland aan Filips II, 21 oktober 1558).

100 Zie voor de secretarissen bijvoorbeeld: RekRek, inv. nr. 180, f. 55r. Toen er bij wijze van uitzondering een derde bezoldigde secretaris werd aangesteld kregen de drie heren slechts vier stuivers per dag (waardoor de vorst alsnog slechts twaalf stuivers per dag aan secretarissen kwijt was). RekRek, inv. nr. 347, f. 131v-132r; inv. nr. 350,

ters kon daar echter nog een groot bedrag aan emolumenten bijkomen, tot wel vier-honderd pond per jaar.101De griffier haalde zijn salaris uit het schrijfwerk dat hij verrichtte voor particulieren. Het is niet vast te stellen hoe hoog deze inkomsten onder normale omstandigheden waren en in welke verhouding ze stonden tot de pachtsom die hij voor zijn ambt moest betalen. Het inkomen van de rentmeester van de exploten bestond uit het twintigste, vanaf 1520 uit het vijftiende, deel van zijn opbrengsten. Vaak kreeg de rentmeester op die manier minder dan honderd pond per jaar, maar vanaf 1525 kon het bedrag sterk oplopen door de opbrengsten uit geconfisqueerde goederen van ketters. De relatief lage inkomsten hebben tot de jaren van de ketterbestrijding grote problemen veroorzaakt om bekleders voor het ambt te vinden. Zeker als de vorst een boete kwijtschold en de rentmeester daar-door een deel van zijn inkomsten verloor, kon de onvrede groot zijn.102

De salarissen van de ambtenaren bleven vrij stabiel en waren zelfs grotendeels van hetzelfde niveau als in de Bourgondische periode (zie tabel 2.1).103De prijzen van levensmiddelen stegen echter continu in de periode 1465-1540.104Behalve dat het salaris van de ambtenaren steeds minder waard werd, kregen ze niet altijd op tijd of geheel betaald. In financieel moeilijke tijden kon de vorst overgaan tot het ‘achopperen’, meestal het maar voor de helft uitbetalen, van de salarissen. Karel de Stoute introduceerde dit fenomeen waarbij alleen de salarissen van de stadhouder en leden van de Rekenkamer niet werden aangetast.105In de onderzochte periode werd niemand gespaard, hoewel de geachoppeerde wedden vaak later alsnog wer-den uitbetaald.106 Toen er in 1533 sprake was van het achopperen van wedden schreef president Gerrit van Assendelft een mooie protestbrief aan de stadhouder. Het zou onredelijk zijn om de salarissen van de Hollandse raadsheren niet uit te be-talen omdat zij meer ‘lasten’ hadden dan de raadsheren in andere provincies. Bo-vendien waren de wedden in Holland ‘zoe zeer weynich’ dat het de vorst weinig zou helpen om daar op te bezuinigen. Daarnaast kon de stadhouder zich volgens

f. 129v; inv. nr. 351, f. 120v-121v. Zie voor de bewaarders van de charters bijvoorbeeld: RekRek, inv nr. 182, f. 59r; inv. nr. 344, f. 169v, inv. nr. 347, f. 131v.

101 Audiëntie, inv. nr. 1661:1, f. 1r (Vincent Dammasz. aan Viglius van Aytta, 5 januari 1551), f. 3r (Vincent Dammasz. aan Viglius van Aytta, 4 juli 1550).

102 Zie voor een uitgebreide behandeling: Ter Braake, ‘Zwaeren Arbeyden’. In de zestiende eeuw werd het ambt van de rentmeester van de exploten in Vlaanderen verpacht. Van Peteghem, De Raad van Vlaanderen, 87. 103 Zie voor de cijfers in de Bourgondische periode: Damen, De staat van dienst, 225, 232.

104 Noordegraaf, Hollands Welvaren, 169-170.

105 Damen, De staat van dienst, 220-221. Zie ook: Brokken en De Schepper, ‘Beheer en controle’, 42. 106 In 1484 en 1494 werden bijvoorbeeld de wedden van de leden van het Hof van Holland geachoppeerd. Rek-Rek, inv. nr. 181, f. 60v-61r; inv. nr. 190, f. 55r. In 1500 werden alle wedden geachoppeerd, zelfs die van de stad-houder en de heren van de Rekenkamer. RekRek, inv. nr. 196, f. 112r-119v. De rekenmeesters kregen later alsnog via de rekening van de behoeften van de Rekenkamer de rest van hun salaris uitbetaald. RekRek, inv. nr. 5249, f. 5r-v. Stadhouder Jan van Egmond kreeg nog in 1514 zijn geachoppeerde wedden van het jaar 1500 uitbetaald uit de rekening van de rentmeester van Zuidholland. RekRek, inv. nr. 611, f. 57v-58r. Ook de raadsheren kregen hun achterstallige wedden van 1504 en 1505 betaald. RekRek, inv. nr. 5250, f. 4v. In 1521 werden de wedden van het personeel van het Hof van Holland geachoppeerd, terwijl de Rekenkamer buiten schot bleef. RekRek, inv. nr. 356, f. 87r-91v.

Gerrit wel voorstellen dat de inzet van de ambtenaren er niet bepaald op vooruit zou gaan met een dergelijke maatregel.107Hoewel Gerrit van Assendelft de salaris-sen de moeite niet waard vond om op te bezuinigen, bedroegen ze jaarlijks