• No results found

2 Een ambt in dienst van de vorst

2.1 Symbolische voordelen: prestige en eer

De prestigieuze positie van de ambtenaren als dienaren van de vorst was in Den Haag duidelijk zichtbaar door de aanwezigheid van twee juridische kringen. De

39 Volgens een rapport van de Rekenkamer van Rijsel uit 1480 was de Hollandse rekenkamer gevuld met onbe-kwame ambtenaren, die uiteindelijk ontslagen werden in 1495. Damen, De staat van dienst, 140-141, 144; Van de Pas, ‘Rekenkamer van Holland’, 634. Zie voor de werkervaring van de rekenmeesters hoofdstuk 3.5.1.

40 Zowel in Damen, De staat van dienst, als in Dumolyn, Het hogere personeel, worden de voordelen die vor-stelijke ambtenaren uit hun functie konden halen uitgebreid behandeld. Voor de hier genoemde voordelen kan je ook, in de termen van Bourdieu, spreken over respectievelijk economisch kapitaal, sociaal kapitaal, cultureel ka-pitaal, politiek kaka-pitaal, symbolisch kapitaal. Zie voor de verschillende vormen van ‘kapitaal’ bijvoorbeeld: Bour-dieu, ‘Economisch kapitaal’, 122; Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 6; Idem, ‘Investeren in so-ciaal kapitaal’, 434.

ene kring bestond uit de edelen en de ambtenaren die werkzaam waren in de vorste-lijke instellingen. De andere kring was de dorpsgemeenschap van gewone Hage-naars, de buurlieden, in het Haagambacht. De edelen en ambtenaren mochten in eerste aanleg voor het Hof van Holland procederen en hadden bepaalde vormen van belastingvrijdom. Er was wel degelijk interactie tussen de ambtenaren en de buurlieden, maar de scheidslijn bleef duidelijk aanwezig. De hogere status van de ambtenaren kwam naar voren bij de rouwstoet in Den Haag voor Jan II van Wasse-naar in 1524. De ambtenaren liepen voorop, daarna kwamen de afgevaardigden van de Staten en steden van Holland en de rij werd gesloten door de bestuurders van Den Haag. Ook in het Haagse Sint-Jorisschuttersgilde hadden de edelen en ambte-naren voorrang op de buurlieden. De meeste ambteambte-naren woonden bovendien bij elkaar in de buurt in het Hofgebied met het grafelijk kasteel en de naaste omgeving (Binnenhof, Buitenhof, Plaats, Kneuterdijk, Vijverberg en Voorhout).41

De persoonlijke band die een ambtenaar onderhield met de vorst was nog belang-rijker voor zijn eer en prestige dan de privileges en vooraanstaande positie in Den Haag. Van veel persoonlijk contact is in de onderzochte periode echter geen sprake. De Raad communiceerde in de zestiende eeuw voornamelijk via de correspondentie met de land-voogdes en centrale raden. Als de ambtenaren in direct contact traden met de vorst of landvoogdes dan was het vaak voor een gelegenheid van symbolische betekenis. In 1488 bijvoorbeeld, reisden de adellijke raadsheren Gerrit van Abbenbroek en Jan van Rietveld naar Maximiliaan om hem te feliciteren met zijn vrijlating uit handen van Brug-se opstandelingen.42Verschillende raadsheren begaven zich in 1494 naar Geertrui-denberg voor de huldiging van Filips de Schone.43In 1507 gingen minstens vijf raads-heren naar Dordrecht voor de inhuldiging van Margareta van Oostenrijk als landvoogdes.44In 1531 en waarschijnlijk ook in 1539 was echter alleen nog sprake van de president die de vorst uit naam van de Raad verwelkomde in Brussel, wat een dui-delijk teken is van een toenemende afstand tussen de vorst en zijn ambtenaren.45

Het verminderde contact tussen vorst en ambtenaar nam niet weg dat het dienst-verband persoonlijk bleef en dat de benoemingen van de vorst duurden voor zo-lang hij dat goed vond. Normaal gesproken kwam ontslag echter alleen voor als de functionaris zijn ambtseed schond.46 Als er toch gedwongen ontslagen vielen,

2 De voordelen van een functie in dienst van de vorst

41 Zie voor de verhouding tussen de Haagse ambtenaren en de buurlieden voornamelijk Van Kan, ‘De Haagse politieke elite’; idem, ‘Rondom Sint-Joris’. Voor de belastingvrijdom: Koopmans, De staten van Holland, 58, 65; Postma, Viglius van Aytta. De jaren met Granvelle, 74. Jan van der Mersche was als secretaris van het Hof ‘in per-sonele actie ter eerster instantie nergens iusticiabel [...] dan voor den zelfden Hove’. HvH, inv. nr. 515, sen. 255. Net als in het Sint-Jorisschuttersgilde kwamen in de Haagse rederijkerskamer ‘Met Gheneuchten’ ambtenaren en buurlieden samen, maar was er voor zover te achterhalen geen sprake van enige voorrang van de ambtenaren. Ter Braake en Van Dixhoorn, ‘Engagement’, 182.

42 Ze gingen Maximiliaan ‘congratuleeren van zijnre genaden vangenisse te Brugge daer hij bij der hulpe gods vuytgecommen was’. RekRek, inv. nr. 184, f. 62r.

43 RekRek, inv. nr. 190, f. 131r. 44 RekRek, inv. nr. 341, f. 158r-159v.

45 Audiëntie, inv. nr. 1532, f. 192v (Gerrit van Assendelft aan Anton van Lalaing, 20 december 1539). 46 De Schepper, ‘Vorstelijke ambtenarij’, 367.

klaagden de gedupeerde ambtenaren hier vaak over door te schrijven dat er geen re-den was ze op een dergelijke manier te schande te zetten omdat ze niets misdaan hadden, of dat kwaadwillende personen ten onrechte slechte dingen hadden gezegd over hun functioneren.47In de inleiding van dit hoofdstuk is al ingegaan op de pro-testen van Tielman Oom van Wijngaarden toen hij in 1495 ontslagen werd als re-kenmeester. De nadruk die hij legt op de diensten die hij de vorst had gedaan in za-ken die werkelijk niets te maza-ken hadden met de uitoefening van zijn ambt is opmerkelijk. Zijn dienstbaarheid aan de vorst had er toe geleid dat hij ‘in de rebelli-cheyden ende andere commocien die’r geweest zijn in den lande van Hollant48 mit-ten zijnen altoes die eerste geweest zijn die men heeft willen overvallen ende van lij-ven ende van goeden verderlij-ven’. Tielman begreep daarom niet hoe de vorst een ‘heerlijck oudt dienaer’ die nooit iets fout had gedaan aan de kant kon zetten. De vorst besloot toen dat Tielman als rekenmeester op onbezoldigde basis mocht gaan werken ‘in consideracien van den persoen van den suppliant’.49Vanwege de eerbare diensten van Tielman, vanwege zijn persoon, mocht hij dus alsnog zijn plaats in de Rekenkamer, en daardoor een deel van het prestige, behouden.

Een functie in dienst van de vorst bracht prestige met zich mee vanwege het per-soonlijke karakter van het dienstverband. Dat betekende wel dat zodra een vorst overleed of aftrad alle functies in theorie weer vacant waren. Doorgaans continu-eerde de nieuwe vorst de ambtenaren in hun ambt, maar dit was niet altijd het ge-val.50Bij het overlijden van Filips de Schone in 1506 ging secretaris Bartout van As-sendelft naar Mechelen om de kanselier te verzoeken iedereen in Holland in zijn ambt te handhaven. Bartout kreeg echter van de kanselier te horen dat hij daar niets over kon zeggen, omdat ook ‘zijn autoriteyt geextinquert was’.51Uiteindelijk con-tinueerde Maximiliaan alle ambtenaren bij provisie, nadat hij door de Staten-Gene-raal was erkend als voogd van de latere Karel V. Eind 1508 liet hij echter weten dat alle commissies ingetrokken zouden worden en dat hij, en in naam ook de achtjari-ge Karel, over een aantal maanden anders zou beslissen over de invulling van de ambten. In Holland leidde dit niet tot een verandering in de samenstelling van de Raad of de Rekenkamer.52

47 Zie de reacties van Tielman Oom van Wijngaarden en Thomas Beukelaar op hun (mogelijk) ontslag als re-kenmeester (respectievelijk 1495 en 1504), de reacties van Floris Oom van Wijngaarden Jansz. (1510), Abel van Coulster, Jan van Duivenvoorde en Jacob Mouwerysz. (1515) op hun ontslag als bezoldigd raadsheer, en de reac-tie van secretaris Willem van Dam (1515) op zijn ontslag. Alleen de laatste vier werden in ere hersteld. RekReg, inv. nr. 29, f. 16r (Tielman Oom van Wijngaarden), f. 74r (Thomas Beukelaar); Ter Braake, ‘Korte biografie’ (Flo-ris Oom van Wijngaarden Jansz.); HvH, inv. nr. 26, f. 72r (Jan van Duivenvoorde, Abel van Coulster en Jacob Mouwerysz.), f. 103v (Willem van Dam).

48 Verwijzend naar de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1477-1480), de Utrechtse oorlog (1480-1483), De Jon-ker-Fransenoorlog (1488-1490) en de opstand van het Kaas- en Broodvolk (1491-1492).

49 RekReg, inv. nr. 29, f. 15r.

50 Brand, ‘Appointment strategies’, 87; Damen, De staat van dienst, 48-49. Karel de Stoute hervormde de Raad in 1462 en 1463. Damen, De staat van dienst, hoofdstuk 7.3; Idem, ‘Nerve Centre’, 74.

51 Ward, Cities and States, 115; Dagvaarten VI, 1c. 52 ROPI, 64-65.

In hoofdstuk één is al gewezen op de personeelsveranderingen bij het Hof van Holland toen de toekomstige Karel V op 23 oktober 1515 werd ingehuldigd. Vier raadsheren werden gedegradeerd tot een onbezoldigde status, terwijl advocaat-fis-caal Jacob Pijnsen geheel het veld moest ruimen. Ook secretaris Willem van Dam moest op onbezoldigde basis gaan werken, terwijl een jaar later een oude onderwij-zer van de nieuwe vorst werd benoemd tot extra secretaris.53 Bewaarder van de charters Jan van Oudheusden werd aan de kant gezet voor Nicasius Hackenay, de Duitse hofmeester van de vorst.54De gedegradeerde raadsheren protesteerden met succes tegen deze gang van zaken. Door middel van een ordonnantie van 8 juli 1516 herkregen Abel van Coulster, Jan van Duivenvoorde en Jacob Mouwerysz. hun be-zoldigde aanstelling. De protesten van de drie raadsheren, voor zover dat blijkt uit de motivatie voor hun herstel in de oude positie, laten mooi zien waarom zij het on-eens waren met de degradatie. Ze meldden niets over de lagere inkomsten uit hun ambt, maar wel dat ze zonder ‘yet misbruyct ofte misdaen’ te hebben waren gede-gradeerd ‘tot hueren ende van hueren vrienden ende magen groite oneer ende scan-de’.55Het prestige dat het ambt met zich meebracht achtten ze ogenschijnlijk be-langrijker dan het materiële gewin. Ook secretaris Willem van Dam noemde zijn degradatie tot zijn ‘grooten oneere, schanden, schaden ende achterdeelen’, waarbij we de schade misschien ook in de financiële hoek moeten zoeken.56

In het licht van het lozen van een deel van de oude garde was het geen toeval dat Jan van Egmond, een vertrouweling van Maximiliaan, bijna gelijktijdig zijn functie van stadhouder resigneerde aan Hendrik van Nassau, een favoriet van de nieuwe vorst. Hendrik gaf later aan dat hij behoorlijk wat geld had moeten geven aan iemand die recht zou menen te hebben op het stadhouderschap om zijn aanstelling vriendschappelijk te laten verlopen.57Hendrik doelde hier op Floris van Egmond, die al enige jaren substituut-stadhouder was. Er is een kwitantie overgeleverd van een betaling van 6000 pond van Hendrik aan Floris.58

De bezoldigde raadsheren stonden normaal gesproken in de hiërarchie boven de

2 De voordelen van een functie in dienst van de vorst

53 RekRek, inv. nr. 349, f. 125v-126r (voor Willem van Dam); inv. nr. 350, f. 129v (voor extra secretaris Adriaan van der Wiele). Ook op centraal niveau werd de Raad opnieuw samengesteld: Walther, Die burgundischen

Zentr-albehörden, 101.

54 RekRek, inv. nr. 349, f. 129v. Jan had het ambt in 1498 gekregen van Filips de Schone ter compensatie van het verlies van het ambt van muntmeester in 1495. Het was nu de derde keer dat Jan het slachtoffer werd van een her-vorming, want toen in 1500 het rentmeester-generaalschap werd afgeschaft verloor hij ook deze functie. 55 HvH, inv. nr. 26, f. 72r. De vierde gedegradeerde raadsheer, François Coebel, werd niet lang daarna be-noemd tot raadsheer met pensioen.

56 HvH, inv. nr. 26, f. 103v.

57 RekRek, inv. nr. 350, f. 123r. Soms gebeurde de ‘resignatio in favorem’ op verzoek van de vorst. Brand, ‘Ap-pointment strategies’, 92. Hendrik van Nassau had de Van Egmonds, of in eigen woorden ‘yemant die enich recht zouden willen pretenderen tot ’t voirs. stedehouderscip’, tevreden moeten stellen met een geldsom. Hendrik zei tegen de Staten van Holland dat hij het stadhouderschap graag had willen accepteren, ‘mer en heeft ’t selve niet willen accepteren ten onwille ofte ondancke van yemant die enich recht zouden willen pretenderen tot ’t voirs. stedehouderscip [...] ende om alle saecken met vrientscepe te beleiden [...] dese zaeken (?) veel gecost hebben eer hij heeft connen comen tot volcominge van ’t voirs. stedehouderscip’. sal, inv. nr. 383, f. 194r (6 maart 1516). 58 Bos-Rops e.a. ed., Holland bestuurd, 399. Met dank aan Hans Smit die mij hier op de valreep op attent maakte.

onbezoldigde raadsheren, ongeacht de tijd die ze in het college zaten. De hiërarchie kwam tot uiting in de zitplaats in de raadkamer en de volgorde van het stemmen.59 De raadsheren hechtten sterk aan hun plaats in de Raad. In 1558 weigerde Maarten van Naarden nog in de Raad te zetelen door een conflict dat hij had met collega Ge-leyn Zegers over het ‘voorgaen ende ’t voorzitten’.60Het is dus niet verwonderlijk dat de in 1515 gedegradeerde heren zich bezwaard en beschaamd voelden toen (re-latieve) nieuwkomers hun plaats innamen en zij letterlijk naar achteren werden ge-schoven. Een verschil in ambtskleding heeft vermoedelijk ook tot het gevoel van schan-de van schan-de raadsheren bijgedragen. De kleding van schan-de ambtenaren droeg in grote mate bij aan het aanzien, het symbolische kapitaal, dat hun ambt met zich meebracht, om-dat zij immers op die manier voor iedereen herkenbaar waren.61Toen Maarten van

59 Zoals onder andere blijkt uit de volgorde die wordt aangehouden in het optekenen van de namen van de aan-wezige raadsheren in de sententieregisters.

60 HvH, inv. nr. 381, f. 13v-14r (Raad van Holland aan Viglius van Aytta, 16 januari 1558).

61 Damen, De staat van dienst, 232-234; Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 86-87; Paravici-ni, ‘Soziale schichtung’, 136, 152.

Afb. 9 Advocaat-fiscaal Jacob Pijnsen (ca. 1453-1519) was in 1515 bij de meerderjarigverkla-ring van de latere Karel V één van de ambtenaren die niet in zijn ambt werd gecontinueerd. Hier staat hij afgebeeld met zijn echtgenote Gerarda Corf op een tekening die waarschijnlijk als concept heeft gediend voor een glasraam.

Rossum in 1528 Den Haag plunderde, keerden de Geldersen dan ook in triomf te-rug met de tabbaarden van de advocaten, procureurs en raadsheren.62Er is niet veel bekend over de kleding die de ambtenaren droegen, maar belangrijk hier is dat de be-zoldigde raadsheren een andere, kortere, tabbaard droegen dan hun onbebe-zoldigde collega’s. De schande van degradatie tot de laatste categorie was daardoor extra groot, omdat het immers duidelijk zichtbaar was voor de hele buitenwereld.63

Natuurlijk is het mogelijk dat de protesterende ambtenaren uit tactische overwe-gingen wel over de schande klaagden en niet over de vermindering van de inkom-sten. Meestal schroomden de ambtenaren echter niet om te klagen over een te laag of niet uitbetaald salaris, of arbeid die niet opwoog tegen de baten als ze meenden daar goede gronden voor te hebben.64Het prestige behoorde zeker tot één van de factoren die een ambt aantrekkelijk maakte om te bedienen. Hoewel ook in de zes-tiende eeuw nog druk gesolliciteerd werd bij vacatures in de gewestelijke instellin-gen zijn er aanwijzininstellin-gen dat bij een aantal ambten het prestige niet altijd opwoog tegen de relatief kleine inkomsten. Juist door de verambtelijking en professionalise-ring van de functies in dienst van de vorst, nam de vanzelfsprekende populariteit van een vorstelijk ambt af. De vorst kon voorheen als geen ander sociaal en symbo-lisch kapitaal aan zijn ambtenaren bieden. Toen het gewicht van deze voordelen verminderde, werd de concurrentiepositie van andere carrières sterker.