• No results found

2 Een ambt in dienst van de vorst

5.1 Kwantitatieve analyses

In deze paragraaf worden de carrières van de gewestelijke ambtenaren geanaly-seerd. Wat voor een werkervaring had een ambtenaar opgedaan voordat hij een ambt bij één van de gewestelijke instellingen verwierf? Hoe lang bleef een ambte-naar in functie? Wat was de voornaamste reden voor het beëindigen van een dienst-verband? Welke ambten boden de beste carrièreperspectieven? Dankzij commis-sieboeken en salarisbetalingen van de vorst, de Staten en de steden zijn de carrières van de ambtenaren voor een groot deel te achterhalen. Het is moeilijker om de meer persoonlijke dienstverbanden als klerk van een ambtenaar te achterhalen, maar ook hier levert het rijke bronnenmateriaal genoeg rendement op.

Tabel 3.9 geeft een beeld van de werkervaring van de ambtenaren voordat zij werden aangesteld. Hierbij zijn alle voorgaande functies meegeteld. Rekenmeester Tielman van Dullekem had bijvoorbeeld voor zijn benoeming ervaring opgedaan in de Rekenkamer als auditeur en klerk (R), als rentmeester van de espargne (V), als rentmeester van de graaf van Nassau (E) en als klerk van verschillende rentmees-ters-generaal (A). Meerdere functies van één persoon die vallen onder dezelfde ca-tegorie zijn maar één keer meegeteld. Zo had rekenmeester Jan van Dam eerder er-varing opgedaan als secretaris en griffier, maar dit heeft geresulteerd in slechts één vermelding in de categorie ‘Kanselarij’ (K).98Het totaal (T) kan dus wel overschre-den woroverschre-den door het totaal van alle, maar niet door slechts één van de categorieën. Onder de categorie (O) vallen de mannen van wie geen enkele functie achterhaald is voordat ze in de gewestelijke instellingen opdoken. Dit kan betekenen dat ze nog geen enkele werkervaring hadden opgedaan, maar ook dat de geraadpleegde bron-nen zwijgen waar wel eerdere functies geweest zijn.

De bezoldigde raadsheren en de rekenmeesters hadden zonder uitzondering al ervaring opgedaan in andere functies. Voor de raadsheren was dit vooral in het ambt van onbezoldigd raadsheer, een andere functie in dienst van de vorst, of een betrekking bij de onderdanen. Niet minder dan drie kwart van de bezoldigde raadsheren, 27 van de 36, had eerst ervaring opgedaan in het onbezoldigde equiva-lent van de functie. Van de overige negen hadden acht zich al eerder verdienstelijk

5 Carrières

97 In de instructie voor de Raad van Brabant staat vermeld dat de procureurs-postulant minstens twintig jaar moeten zijn. ROPVII, 303 artikel 329. De zelfde leeftijdsgrens geldt waarschijnlijk voor andere functies waarvoor geen speciale universitaire scholing vereist was.

98 De term Kanselarij is hier gebruikt om de administratieve functies bij het Hof van Holland onder één cate-gorie te brengen.

gemaakt voor de vorst, van wie twee als procureur-generaal en één als griffier.99 Slechts één persoon verwierf het ambt van bezoldigd raadsheer zonder de vorst eerst in een andere functie gediend te hebben.100 In paragraaf vijf zal uitgebreid worden ingegaan op de dienstverbanden die de raadsheren tijdens hun carrière on-derhielden met de onderdanen in de Staten en steden van Holland. Hoofdstuk 6.2 gaat in op de al dan niet geformaliseerde dienstverbanden met andere hooggeplaat-sten dan de vorst.

Veel ambtenaren in de Rekenkamer doorliepen een vrij natuurlijke carrière van klerk tot auditeur tot rekenmeester. Een relatief groot aandeel, minstens negen van de 22, was voor de aanstelling in de Rekenkamer begonnen als privé-klerk van een vorstelijk ambtenaar.101De cijfers in tabel 3.9 geven echter aan dat er ook ruimte was voor andere rekruteringsmechanismen dan automatische opvolging. Van de 22 re-kenmeesters die tussen 1483 en 1558 werden aangesteld hadden tien, dus bijna de helft, nog nooit een functie in de Rekenkamer bekleed. Zes van hen hadden ervaring opgedaan in rentmeesterfuncties (van wie drie in dienst van de vorst),102drie waren griffier of secretaris103en Cornelis de Jonge (1493) verruilde zijn ambt van bezol-digd raadsheer voor dat van rekenmeester.104Cornelis was hiermee de enige die in de onderzochte periode zo duidelijk de overstap maakte van Raad naar Rekenka-mer.105Vijf rekenmeesters waren ook al eerder actief als rentmeester van de omsla-gen van de Staten van Holland.106Het opvolgingsverhaal gaat sterker op voor de au-diteurs. Slechts drie van de veertien auditeurs kwam van buiten de Rekenkamer.107 De rentmeesters van de exploten combineerden hun ambt vaak met een andere functie in dienst van de vorst. De meesten waren al rentmeester of secretaris. Het is weinig verbazingwekkend dat de procureurs-generaal en hun substituten

gedeelte-99 Het gaat om procureurs-generaal Jan van Rietveld en Reinier Brunt en griffier Floris Oom van Wijngaarden Florisz.. Arend Sandelijn en Albrecht van Loo waren ook griffier voordat zij bezoldigd raadsheer werden, maar waren tussen die twee functies ook voor korte tijd onbezoldigd raadsheer.

100 Het gaat om Floris Oom van Wijngaarden Jansz.. Bij toeval was hij degene die later problemen gaf met de bekleding van zijn ambt. Zie voor hem Ter Braake, ‘Korte biografie’.

101 Zie ook: Dumolyn, Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren, 61.

102 Thomas Beukelaar (1499), Klaas van Essche (1509) en Adriaan Stalpaert (1553) waren al eerder respectieve-lijk rentmeester-generaal, rentmeester van Noordholland en rentmeester van Kennemerland geweest. Zeger van Alveringen (1541) en Cornelis de Jonge (1553) waren in dienst van respectievelijk de graaf van Nassau en het huis Van Wassenaar. Jan Stalpaert had zich verdienstelijk gemaakt als klerk van verschillende rentmeesters, waaronder Thomas Beukelaar. Jean merkte op dat aan het eind van de Bourgondische periode het doorgaans rentmeesters waren die een functie in de Rekenkamer bemachtigden als bekroning van hun carrière. Van 1520-1560 waren het eerder de klerken van de verschillende rekenmeesters die de Rekenkamer binnenkwamen. Jean, La chambre des

comptes, 194-195.

103 Cornelis Boullin (1505) en Jan van Dam (1557) waren eerder griffier. Pieter van Sinte Pieters (1543) was eerder secretaris.

104 Zie Jean, ‘Aux marges’, 37, voor de rekrutering in de Rekenkamer van Rijsel.

105 Alleen Dirk van Rijswijk maakte de overstap van Rekenkamer naar Raad, als onbezoldigd raadsheer, toen hij zijn ambt van rekenmeester verloor.

106 Het gaat om Heijman van de Ketel, Jacob de Jonge en Thomas Beukelaar. Zeger van Alveringen en Jan Stal-paert waren klerk van de ontvanger van de omslagen.

lijk uit de procureurs en advocaten voor particuliere partijen gerekruteerd werden. Van de acht bezoldigde secretarissen begonnen er vijf als onbezoldigd secretaris.

Tabel 3.9 Dienstbetrekkingen van de ambtenaren vóór het aannemen van een functie in de gewestelijke instellingen.108 Functie T O H K R V A S E G AP U stadhouder 6 1 6 president 2 1 2 1 1 1 bezoldigd raadsheer 36 29 3 17 1 9 4 4 1 onbezoldigd raadsheer 55 16 7 3 1 18 1 14 7 5 7

raadsheer met pensioen 7 7 4 2 1 2

rentmeester-generaal 2 2 2 1

rentmeester van de exploten 12 5 5 2 5 3 1 1

procureur-generaal 10 6 2 2 1 4 2 5

advocaat-fiscaal 3 2 1 1

substituut-procureur-generaal 8 3 2 1 1 1 2

bewaarder van de charters 4 1 3 1 1 1

griffier 8 1 1 2 1 2 1 1 secretaris 8 5 1 2 2 1 onbezoldigd secretaris 33 8 7 1 4 15 2 2 rekenmeester 22 4 3 12 7 9 6 5 auditeur 14 1 11 2 8 2 1 totaal 230 31 72 24 25 72 46 46 27 9 21 3

T=totaal aantal ambtenaren; O=onbekend. Geen andere functie voor de aanstelling in dit ambt aangetroffen; H=bij Hof van Holland,109tenzij bij K; K=bij de ‘Kanselarij’, als griffier, secretaris of bewaarder van de charters; R=bij de Rekenkamer; V=bij de vorst, maar niet bij het Hof van Holland of de Haagse Rekenkamer; A=in dienst bij een vorstelijke ambtenaar;110S=bij een Hollandse of Zeeuwse stad, of de Staten van Holland; E=bij een hoog-geplaatst persoon buiten de vorst of zijn Raden; G=bij een geestelijke instelling; AP=advocaat of procureur voor particulieren; U=bij een universiteit

Vooral de onbezoldigde ambten waren starterfuncties. Het relatief grote aantal on-bezoldigde raadsheren dat zonder werkervaring werd aangesteld is misschien niet zo verwonderlijk gezien de jonge leeftijd waarop een aantal van hen, soms direct na de studie, actief werd in de Raad. Vanaf de jaren vijftig van de zestiende eeuw zien we echter dat een toenemend aantal onbezoldigde raadsheren eerst ervaring had opgedaan als advocaat voor het Hof.111Ook onder de onbezoldigde secretarissen

5 Carrières

108 Een aantal heren verwierf meerdere keren hetzelfde ambt. Jan van Duivenvoorde, Abel van Coulster en Ja-cob Mouwerysz. waren bijvoorbeeld eerst onbezoldigd raadsheer, vervolgens bezoldigd raadsheer, werden gede-gradeerd tot onbezoldigd raadsheer, maar werden snel weer in ere hersteld als bezoldigd raadsheer. Voor derge-lijke uitzonderderge-lijke gevallen is in deze tabel alleen de eerste keer dat een bepaald ambt verworven werd meegeteld. 109 Advocaten en procureurs van particuliere partijen zijn hier niet opgenomen, maar onder de categorie (AP) geschaard. Lagere functies als deurwaarders en exploiteurs zijn wel opgenomen.

110 De substituten van de procureurs-generaal zijn opgenomen bij de ambtenaren van het Hof van Holland, hoewel zij pas vanaf 1526 bezoldigd werden door de vorst en nog altijd geselecteerd werden door de procureurs-generaal.

111 Hoewel de advocaten ook in eerdere periodes een verhoogde kans hadden om benoemd te worden, was er

waren relatief veel starters, hoewel hierbij moet worden opgemerkt dat de kans dat zij eerder een onopgemerkte functie bekleedden een stuk groter is dan bij de onbe-zoldigde raadsheren. Van maar liefst dertien onbeonbe-zoldigde secretarissen was een eerder dienstverband bij een vorstelijke ambtenaar te achterhalen, doorgaans als klerk.112In hoeverre zij geprofiteerd hebben van de voorspraak van hun meesters om het ambt van onbezoldigd secretaris te verwerven zal in hoofdstuk 6 ter sprake komen.

Meer dan de helft van de benoemde ambtenaren was reeds eerder actief geweest bij de gewestelijke instellingen. Bijna een derde was al op een andere manier in dienst geweest van de vorst. Ook veel mannen, een vijfde van het totaal, deden er-varing op in dienst van een vorstelijk ambtenaar, wat gezien kan worden als het indirect verrichten van werk voor de vorst. Het waren echter vooral de rekenmees-ters en onbezoldigde secretarissen, die een ambt uitoefenden waarvoor praktijker-varing het meest van belang was, die zo een carrière begonnen. De raadsheren wa-ren weer vaker eerder in dienst van de onderdanen. Hun expertise op juridisch gebied maakte ze voor zowel de vorst als voor de onderdanen populaire functiona-rissen (zie paragraaf 5.3). In totaal was één van de vijf benoemde ambtenaren eerder in dienst geweest van de onderdanen. Ook had nog meer dan één negende van de ambtenaren een dienstbetrekking met een andere hooggeplaatste dan de vorst of zijn ambtenaren. Mannen met ervaring in een geestelijke of universitaire functie be-machtigden relatief weinig ambten.

De volgende vraag is hoe lang de ambtenaren een functie in één van de gewestelij-ke instellingen bekleedden en welgewestelij-ke ambten een eindpunt vormden in hun carrière (zie tabellen 3.10 en 3.11). De vraag naar de lengte van de ambtstermijn is met name interessant omdat elites die lang in dienst van de vorst de hoogste functies uitoefe-nen de kans krijgen om uitgebreide netwerken op te bouwen en de neiging hebben steeds zelfstandiger op te treden.113Jan van Egmond was de eerste stadhouder in de onderzochte periode en was meer dan drie decennia aan de macht. Stadhouders Anton van Lalaing en Maximiliaan van Bourgondië volgen op respectabele afstand met respectievelijk achttien en elf jaar. Zij waren ook de drie stadhouders die het ambt tot aan hun dood bekleedden. Jan van Egmond trad aan het eind van zijn ambtsperiode in dusdanige manier zelfstandig op dat hij soms teruggefloten moest worden. Hetzelfde gold uiteindelijk voor Gerrit van Assendelft, die na dertien jaar raadsheerschap het ambt van president voor dertig jaar bekleedde. Beide heren bouwden een sterke machtspositie op en hun netwerken zullen in hoofdstuk 6 dan ook uitgebreid aan bod komen.

in de tweede helft van de zestiende eeuw een trend om meer advocaten te benoemen in de Raad. Dominicus Boot, Dammas van Droogendijk en Frank van den Berge waren alledrie begonnen als advocaat en aangesteld als onbe-zoldigd raadsheer in respectievelijk 1549, 1554 en 1557.

112 Zie ook: Knevel, Het Haagse bureau, 103; Van Rompaey, De Grote Raad, 185. 113 Molas Ribalta, ‘The impact of central institutions’, 20.

Decennia lange bekleding van een topfunctie was niet uitzonderlijk in de gewes-telijke instellingen, wat zeker ook gold voor een aantal raadsheren. Voor de mees-ten was een aanstelling in dit ambt het eindstation, wat resulteerde in gemiddeld lange ambtstermijnen. Hoge mortaliteit was een meer drukkende factor op het aan-tal dienstjaren dan promotie, resignatie of ontslag. Jan van Duivenvoorde was de dertig net gepasseerd toen hij onbezoldigd raadsheer werd. Pas na 43 jaar dienst als raadsheer overleed hij. Abel van Coulster was 44 jaar actief in de Raad, waarvan 41 als bezoldigd raadsheer. Hij begon als een jonge man van 27 en stierf in het harnas toen hij de zeventig was gepasseerd.

Tegenover de ambtenaren die hun hele leven in dienst in Den Haag waren, ston-den ook mannen die al heel snel weer vertrokken. Frank van ston-den Berge presteerde het om in 1557 onbezoldigd raadsheer te worden, bijna meteen te promoveren tot bezoldigd raadsheer en nog hetzelfde jaar een aanstelling in de Grote Raad te ver-werven. Voor achttien van de 45 bezoldigde raadsheren was hun ambt niet het eindpunt van de carrière. Tien van hen promoveerden naar hogere functies in de vorstelijke instellingen, zeven werden ontslagen en één resigneerde zijn ambt, ver-moedelijk vanwege ouderdom. Veel van de onbezoldigde raadsheren kregen uit-eindelijk een bezoldigde aanstelling. De wachttijd kon echter tot grote frustraties leiden. De vele sollicitaties van Geleyn Zegers, die negen jaar moest wachten, in het tweede kwart van de zestiende eeuw zijn in hoofdstuk 2.1 al aan de orde geweest.114 De onbezoldigde raadsheren die niet promoveerden waren vaak actief in neven-functies, zoals baljuw van Den Briel Andries van Bronkhorst, en ambieerden waar-schijnlijk geen bezoldigde aanstelling. Een aantal van hen kon door werkzaamhe-den buiten Holland zelwerkzaamhe-den raadszittingen bijwonen.115

De rekenmeesters waren vaak al op hogere leeftijd toen zij in functie kwamen, maar bleven net als de raadsheren gemiddeld vijftien jaar in dienst. Van de 26 re-kenmeesters wisten er nog drie te promoveren, twee werden ontslagen en één stop-te om onbekende redenen.116 Als de auditeurs geen rekenmeester werden dan kwam dit doorgaans door bijzondere omstandigheden.117Voor meer dan de helft van de onbezoldigde secretarissen was dit ambt het hoogtepunt van hun carrière, dat ze voor een gemiddeld vrij lange tijd bekleedden. Er was nu eenmaal een be-perkt aantal bezoldigde secretarissen tegenover een grote groep onbezoldigde

he-5 Carrières

114 Willem Pijnsen moest zelfs veertien jaar wachten.

115 Dit gold voor François Sonck en Cornelis van Mierop die geestelijke ambten bekleedden in Utrecht en Fre-derik van Renesse die zich waarschijnlijk terugtrok in Breda waar hij drossaard was. François Sonck klaagde in 1527 bij Karel V dat hij vanwege zijn absentie werd gekort op zijn kanunniksprebende in Utrecht. uad, inv. nr. 152. Na 1527 was hij niet meer in Den Haag actief, maar lijkt zijn schreden definitief naar Utrecht verplaatst te hebben.

116 De rekenmeester die om onbekende redenen stopte was Brunink van Boshuizen. Hij bediende het ambt sa-men met dat van bewaarder van de charters. Alleen voor de laatste functie ontving hij salaris. Voor de Rekenka-mer als eindpunt van de carrière zie ook: Jean, La chambre des comptes, 210.

117 Jacob Splinter kwam te overlijden. Pieter van Teilingen werd verschillende malen gepasseerd, vermoedelijk omdat zijn vader nog in functie was als rekenmeester. Pieter Bol vluchtte voor zijn schuldeisers.

ren. Het toeval wilde bovendien dat de mortaliteit onder de bezoldigde secretaris-sen erg laag was in de eerste helft van de zestiende eeuw. Voor onbezoldigd secre-taris Filips van Uuytwijck duurde het 21 jaar voordat hij een bezoldigde functie verwierf. Otto van Malsen zat 24 jaar in de wachtkamer. Als een ambtenaar het eenmaal tot bezoldigd secretaris had gebracht dan behield hij dit ambt in negen van de tien gevallen tot zijn dood. Bartout van Assendelft was van alle ambtenaren het langst actief in dezelfde functie. Hij was rond de dertig toen hij in 1499 bij het Hof van Holland aantrad als onbezoldigd secretaris en het jaar daarop promoveerde in het bezoldigde equivalent van die functie. Na een dienstperiode van vijftig jaar overleed hij.

Tabel 3.10 De verschillende functies als eindpunt van de carrières van de ambtenaren

Functie totaal ja nee

stadhouder 6 4 2

president 2 1 1

bezoldigd raadsheer 45 27 18

onbezoldigd raadsheer 54 12 42

raadsheer met pensioen 7 5 2

rentmeester-generaal 3 0 3

rentmeester van de exploten 13 4 9

procureur-generaal 11 2 9

advocaat-fiscaal 4 0 4

substituut-procureur-generaal 8 3 5

bewaarder van de charters 5 4 1

griffier 9 3 6

secretaris 10 9 1

onbezoldigd secretaris 33 18 15

rekenmeester 26 20 6

auditeur 15 3 12

Weinig mannen eindigden hun carrière als procureur-generaal, hoewel dit zeker geen onaanzienlijk ambt was. Vijf van de elf procureurs wisten te promoveren, één werd ontslagen en drie stopten ermee om onbekende redenen. De ambtstermijn van de pro-cureurs-generaal was in vergelijking met de andere functies ook relatief kort. Karel Grenier was met zijn 26 jaar lange ambtsperiode de grote uitzondering. De verkla-ring voor dit verschil met de ambten van raadsheer en rekenmeester is dat de procu-reur-generaal fysiek zware, om niet te zeggen levensgevaarlijke, taken had door het maken van dienstreizen en verrichten van arrestaties. Het is niet verwonderlijk dat Karel Grenier op zijn oude dag de reistaken grotendeels aan substituten delegeerde. De substituten van de procureur-generaal hadden geen bijzonder goede carrière-perspectieven. Drie van hen gingen na het substituutschap verder als procureur-postulant. Slechts twee substituten wisten dankzij het ambt hogerop te komen.118

Tabel 3.11 Voornaamste reden tot voortijdige beëindiging van een functie 119

Functie totaal promotie bezigheden discontinu- verzocht dienstbe- onbekend

120 in ambten atie dienst- ontslag trekking-buiten verband

onder-Holland danen stadhouder 2 2 president 1 1 bezoldigd 18 11 6 1 raadsheer onbezoldigd 42 34 3 5 raadsheer raadsheer 2 2 met pensioen rentmeester- 3 1 1 1 generaal rentmeester van 9 2 6 1 de exploten procureur- 9 5 1 3 generaal121 advocaat-fiscaal 4 1 3 substituut-pro- 5 2 3 cureur-generaal bewaarder van de 1 1 charters griffier 6 4 1 1 secretaris 1 1 onbezoldigd 15 11 1 3 secretaris rekenmeester 6 3 2 1 auditeur 13 12 1 5 Carrières

119 In een aantal uitzonderlijke gevallen werd een dienstverband van een ambtenaar voor dezelfde functie twee maal beëindigd. In dit geval is alleen het laatste einde meegeteld. De ontslagen van raadsheren Abel van Coulster, Jan van Duivenvoorde en Jacob Mouwerysz. in 1515 zijn niet terug te vinden in de tabel omdat ze later hun posi-tie terugkregen en het ambt tot aan hun dood bekleedden.

120 Iedere functie in dienst van de vorst die vrijwillig werd aangenomen in plaats van een ander ambt, wordt als een promotie beschouwd. Dit geldt dus bijvoorbeeld ook voor raadsheer Cornelis de Jonge die overstapte naar de Rekenkamer en voor Jacob Ruysch die zijn ambt van bezoldigd raadsheer aan Abel van Coulster resigneerde en in plaats daarvan raadsheer met pensioen werd.

121 Vanaf 1520 procureur-generaal en advocaat-fiscaal. De ambten werden alleen nog tijdelijk gescheiden in 1522-1523.

Tabel 3.12 Ambtstermijnen van de gewestelijke ambtenaren benoemd in de periode 1483-1558122

Ambt Gemiddeld Hoogste aantal Laagste aantal aantal dienstjaren dienstjaren dienstjaren

stadhouder 13 Jan van Egmond: 32 Lodewijk van Praat: 3

president 24 Gerrit van Assendelft: 30 Nicolaas Everaarts: 18

bezoldigd raadsheer123 15 Abel van Coulster: 41 Frank van den Berge: 0 onbezoldigd raadsheer124 5 Andries van Bronkhorst: 27 Frank van den Berge: 0

rentmeester-generaal 5 Thomas Beukelaar: 8 Jan van Oudheusden: 1

rentmeester van de 7 Klaas van Persijn: 25 Dirk Pelle van Watselaar: 0 exploten

procureur-generaal 7 Karel Grenier: 26 Klaas van Dam: 1

substituut-procureur- 6 Cornelis van der Wolf: 15 Jan Spierinck: 1 generaal

advocaat-fiscaal 10 Jacob Pijnsen: 25 Willem van Alkmaar: 1

bewaarder van de charters 20 Vincent Cornelisz.: 32 Nicasius Hackenay: 3

griffier 10 Bartout Ernst: 26 Albrecht van Loo: 1

bezoldigd secretaris 20 Bartout van Assendelft: 49 Dirk Pelle van Watselaar: 6 onbezoldigd secretaris 13 Willem van Berendrecht: 46 Pieter van Sinte Pieters: 0

rekenmeester 15 Klaas van Essche: 34 Frans Cruesinck: 1

auditeur 8 Willem Schouten: 14 Tielman van Dullekem: 2