• No results found

3 De Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730)

3.6 Het voorwoord van de Proeve

Na de opdracht volgt een ‘Voorrede tot den bescheiden <verstandige, oordeel hebbende>73

leezer’, die Huydecoper op 10 oktober 1729 heeft gedateerd. Deze zes pagina's tellende voorrede verschaft onder meer nadere gegevens over de oorsprong van het werk. Het voorwoord verhaalt ook over de weg die de kopij is gegaan van de schrijver naar de drukker.

In de hierboven geciteerde versregels uit de opdracht van de Proeve heeft

Huydecoper te kennen gegeven dat het schrijven van dit boek ‘bij toeval opgekomen’ is. Dat het geenszins een vooropgezet plan was om de Proeve te vervaardigen, deelt Huydecoper ook mee in de tweede alinea van de voorrede:

Noit zouden wij 'er aan gedacht hebben, zo de Boekverkooper, die nu allang onder de dooden gerust heeft <begraven is>, niet was te raade geworden <had besloten>, om een' nieuwen druk van VONDELS Ovidius aan te leggen <ter perse te brengen>.

(1730: *4r)

De vraag werpt zich op wie deze niet met name genoemde boekverkoper is. In elk geval kan noch Evert Visscher noch Isaac Tirion het zijn geweest, aangezien zij beiden in leven waren toen de Proeve het licht zag: de eerste stierf in 1734, zijn compagnon kwam in 1765 te overlijden.

73 Op pagina 4 van de Proeve merkt Huydecoper bij de bespreking van het zelfstandig naamwoord bescheidenheid het volgende op: ‘Inwendig betekent zy een' VOORZIGTIGHEID, waardoormen het goede wysselyk weet te onderscheiden van het kwaade. Uitwendig, een' BILLYKHEID, waardoormen aan yder, wie hy zy, onderscheidelyk geeft wat hem toekomt’. Verderop stelt Huydecoper: ‘dat een Schryver niet te veel moet vertrouwen op de

bescheidenheid en goedwilligheid des Leezers, alsof die altyd zyne waare meening of kost, of wilde, naarspooren uit den saamenhang der redeneeringe: is eene waarheid, waarvan veelen door ondervindinge overtuigd zyn. Alle Leezers zyn geen Bescheiden Leezers; maar die Schryver is eerst voorzigtig, die ook den Onbescheidenen alle handvatsels van

verdraayingen, door de zuiverheid van zyn' styl, weet te ontwringen: een geheim, 't welk ik voor my zelven lang gezocht, maar noch niet gevonden heb’ (1730: 378).

in het uit 1782 daterende eerste deel van de tweede druk van de Proeve.74

In de voorrede tot dit eerste

74 Het tweede deel werd evenals het eerste deel bezorgd door Frans van Lelyveld (1740-1785) en verscheen in 1784. Het derde en het vierde deel zagen na de dood van Van Lelyveld in 1788 respectievelijk in 1791 het licht door de zorg van Nicolaas Hinlópen. Over de tweede druk van de Proeve, zie De Bonth 1996a.

43

deel is achter het woord ‘Boekverkooper’ tussen ronde haken de naam ‘Willem Barents’ toegevoegd. De Proeve zou niet het eerste werk van Huydecoper zijn dat bij Barents, die leefde van 1698 tot 1728, zou verschijnen:75

deze Amsterdamse boekverkoper en -drukker had korte tijd tevoren de door Huydecoper vertaalde

Hekeldichten en brieven van Q. Horatius Flaccus uitgegeven.76

Nadat Huydecoper in het voorwoord tot de eerste druk van de Proeve zijn lezers op de hoogte heeft gebracht van het voornemen om een nieuwe uitgave te maken van Vondels Herscheppinge, merkt hij het volgende op:

Uit veele Aanmerkingen, die wij voorlang, over onze Moederlijke Taale en Vaderlijke Dichtkunst, bij ons zelfs gemaakt, doch voor 't grootste gedeelte noch noit op 't papier gebragt hadden, dachten wij 'er eenige weinigen77

te voegen achter deez' nieuwen druk.78

(1730: *4r)

De woorden ‘achter deez' nieuwen druk’ in het bovenstaande citaat wijzen erop dat het Huydecopers oorspronkelijke opzet was de door hem op papier gebrachte taal-en dichtkundige aantektaal-eningtaal-en als bijlage achter de derde druk van Vondels

Herscheppinge te plaatsen en niet, ze op te nemen in een afzonderlijk uit te geven

deel. Dit commentaar breidde zich van lieverlee echter zozeer uit dat Huydecoper zich genoodzaakt zag, van deze opzet af te zien.

Na veel geschreeven en herschreeven, en de ruimte der stoffe ten ruwsten afgemeeten <globaal vastgesteld> te hebben, beslooten wij, om ons zelfs eenigerwijze te bepaalen <beperken>, onze Aantekeningen niet verder te doen uitweiden dan over de twee eerste boeken van VONDELS vertaalinge. Met dat inzigt zonden wij het Eerste boek onzer Aanmerkingen ter drukpersse op den zelfden tijd dat wij het Tweede begonnen te schrijven. Dit bestek door ons voldaan, en den voortgang des druks door sommige toevallen gestremd zijnde, noodigde ons de ledige tijd, en te gelijk onze eigen lust, om verder te gaan: zodatwe eindelijk over de gestelde paalen

75 Willem Barents was van 1720 tot 1727 - in Amsterdam - werkzaam als drukker (Gruys & De Wolf 1989: 9). Over Willem Barents, zie Van Eeghen 1960-1978, III: 17; vgl. Kleerkooper & Van Stockum 1914-1916, II: 1144-1147.

76 Zie ook 4.1.6. Deze prozavertaling werd in 1737 gevolgd door een berijmde versie, waarbij ook een vertaling van Horatius' Ad Pisones - beter bekend onder de titel Ars poetica - is gevoegd: Hekeldichten[,] brieven en dichtkunst van Q. Horatius Flaccus.

77 Dat Huydecoper lang niet alle door hem gemaakte aantekeningen heeft opgenomen in de Proeve, blijkt op pagina 643: ‘wisch deeze woorden uit, alzo de Aantek. betreffende het woord passeeren, benevens veele anderen, omdat zich het Werk zo wyd uitstrekte, niet gedrukt is’; op pagina 328: ‘Wien ondertusschen deeze Aantekening te lang viel, die trooste zich, datze hem in 't vervolg van 't leezen van veele anderen, die wy plaats hebben doen maaken voor deeze, zal bevryden’; op pagina 638: ‘gy zoudt vruchteloos in dit werk zoeken naar eene Aantek. omtrent het woord Vader. zy rust onder die, welken wy bewaard hebben tot ruimer gelegenheid’.

78 De eerste aantekening die Huydecoper heeft geschreven naar aanleiding van Vondels

Herscheppinge, is te vinden bij vers 484 van het tiende boek, waar hij schrijft: ‘Dit

viel ons uit de pen, toenwe den druk van dit werk van Vondel bezorgden: en voegen 't hier in, omdat het de eerste Aanmerking is, die wy op deeze Vertaaling, gemaakt, of liever geschreeven hebben’ (1730: 462).

van onzen tijd te blijven, tot wij, die ons eerst bepaald hadden met <beperkt hadden tot> het Tweede boek, ook het Vijftiende hadden ten einde gebragt. (1730: *4r,v)