• No results found

2 Balthazar Huydecoper

2.1 Biografische schets

Centraal in het onderzoek waarvan in deze studie verslag wordt gedaan, staan de taalkundige ideeën die Balthazar Huydecoper heeft neergelegd in zijn Proeve van

Taal- en Dichtkunde (1730). Om deze reden acht ik het niet noodzakelijk een

uitvoerige beschrijving te geven van het leven van Huydecoper. Met deze paragraaf beoog ik slechts de achttiende-eeuwse taalgeleerde voor te stellen (vgl. Schaars 1988: 1).1

Uitgangspunt voor de onderstaande biografische schets vormden het boekje

Balthazar Huydecoper. Een Hollandsch geleerde uit de achttiende eeuw (1946) van

Henri A. Ett2

en de studie Balthazar Huydecoper. Een taalkundig, letterkundig en

geschiedkundig initiator (1962) van C.J.J. van Schaik. Beide auteurs hebben voor

hun respectieve levensbeschrijvingen gegevens ontleend aan het omvangrijke maar niet geheel complete archief van Balthazar Huydecoper, dat de zojuist genoemde Ett in september 1945 heeft teruggevonden.3

Het huwelijk dat Joan Huydecoper (1656-1703)4

en Maria Temminck (1662-1707) op 16 juli 1686 in Sloterdijk hadden gesloten, werd gezegend met ten minste tien kinderen.5

Balthazar, hun derde zoon, werd op 10 april 1695 in Amsterdam geboren.6

Drie dagen later werd hij in de Zuiderkerk gedoopt (Van Schaik 1962: 7). Nadat Huydecopers ouders overleden waren, heeft zijn grootmoeder Sophia Coymans (1636-1714) zich, samen met enkele voogden, ontfermd over de verdere opvoeding van haar kleinkind (Ett 1946: 8). De gedichten die Huydecoper heeft laten drukken ter gelegenheid van de zesenzeventigste en zevenenzevenstigste geboortedag van zijn grootmoeder - in 1712 respectievelijk 1713 -, leggen daar getuigenis van af.7

1 Aan de geschriften van Huydecoper wordt, voor zover ze van belang zijn voor de

tekstontwikkeling van de Proeve, aandacht geschonken in 4.1. Een beknopte, onvolledige, bibliografie van Huydecopers geschriften is te vinden in Van Schaik 1962: 196-197. 2 Ett heeft vanaf 1946 uit de schriftelijke nalatenschap van Huydecoper een groot aantal

(fragmenten van) brieven gepubliceerd (zie Ett 1948, Ett 1949, Ett 1950a, Ett 1950b, Ett 1956).

3 Ett trof dit archief aan in een kast op de zolder van Goudensteyn, het buitenverblijf van de familie Huydecoper aan de Vecht bij Maarssen. Het archief van Huydecoper is in 1945 overgebracht naar het rijksarchief in de provincie Utrecht. M.S. Polak stelde een catalogus van het familiearchief-Huydecoper samen (Polak 1987). De stukken die betrekking hebben op Balthazar Huydecoper, staan gecatalogiseerd onder de nummers 173-437.

4 Het geslacht Huydecoper was een aanzienlijk Nederlands regentengeslacht. Balthazars overgrootvader, Joan Huydecoper (1599-1661), behoorde tot de invloedrijkste regenten uit de zeventiende eeuw. Zijn rijkdom en zijn grote bewondering voor de schone kunsten maakten hem tot een van de royaalste mecenassen van zijn tijd (Ett 1946: 7). Uit het tweede huwelijk van Joan Huydecoper, met Maria Coymans (1603-1647), werd Balthazars grootvader Joan Huydecoper (1625-1704) geboren. Ook hij bekleedde aanzienlijke posities (Van Schaik 1962: 8-9).

5 Vaak werden zeer jong gestorven kinderen namelijk niet meegeteld.

6 Zijn geboortedatum heeft Huydecoper vermeld in een brief aan een tot nu toe onbekende persoon (Ett 1948: 94).

Rond zijn achtste verjaardag werd Huydecoper ingeschreven aan de Latijnse school in Amsterdam, waar hij onderricht kreeg van onder anderen conrector David van Hoogstraten (1658-1724), die we in het vorige hoofdstuk al hebben ontmoet als invloedrijk Nederlands taalkundige (zie 1.7). Huydecoper heeft zijn opleiding aan de Latijnse school op 1 april

1711 besloten met het uitspreken van een Latijnse redevoering onder de titel Oratio,

qua ostenditur literarum studia militiae et mercaturae longè esse praeferenda.

Traditiegetrouw vond deze plechtige gebeurtenis plaats in het koor van de Nieuwe Kerk in Amsterdam (Ett 1946: 9).

Men kan volgens Ett (1956: 6) gevoeglijk aannemen dat Huydecoper na de Latijnse school doorlopen te hebben, onderwijs heeft gevolgd aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam.8

Bewijzen hiervoor zijn er echter niet, aangezien we pas vanaf 1799 de beschikking hebben over collegelijsten en er pas sinds 1824 een album academicum is bijgehouden (Brugmans 1932a: 6).9

Professoren hielden voor zichzelf weliswaar lijsten bij van studenten die bij hen colleges liepen, maar afgezien van het exemplaar van de hoogleraar Hendrik Constantijn Cras (1739-1820) zijn deze alle verloren gegaan (De Roever 1882: ii).

In 1713 heeft Huydecoper zich aan de universiteit van Utrecht laten inschrijven als student in de rechten.10

Voor de meeste achttiende-eeuwse jongelui van goede komaf was de rechtenstudie een vanzelfsprekende keuze. De meesterstitel vergrootte namelijk sterk de kans op een betrekking binnen de magistratuur, al was dit geen noodzakelijke voorwaarde (Ett 1946: 8). Over Huydecopers studententijd zijn we, evenals over zijn vroege jeugd, summier ingelicht. Gegevens met betrekking tot het tijdstip waarop hij het studentenleven de rug heeft toegekeerd, ontbreken. Wel staat vast dat Huydecoper de meesterstitel nooit heeft behaald. Daarom heeft hij er in verscheidene brieven op gewezen dat hij niet gerechtigd was de titel ‘Meester’ te dragen.11

Op 5 maart 1723 wordt Huydecoper door burgemeester Egidius van der Bempden (1667-1737) benoemd tot regent van het burgerweeshuis.12

Naast Huydecoper hadden nog vijf andere regenten en vier regentessen zitting in het bestuur ervan. Door zijn benoeming werd Huydecoper vanaf de gemelde datum tevens belast met het bestuur van de Amsterdamse schouwburg. Na een tumultueuze periode in de geschiedenis van dit theater hadden de regenten van het burgerweeshuis en die van het

oude-mannengasthuis, twee instellingen waaraan de opbrengst van de schouwburg ten goede kwam, rond 1693 namelijk besloten de exploitatie van het theater zelf ter hand te nemen (Ett 1949: 28).

Per seizoen, dat liep van augustus tot mei, werden er minstens negentig

toneelstukken opgevoerd. Elke speeldag kwamen de regenten van de schouwburg

8 De Doorluchtige School van Amsterdam was in de zeventiende eeuw opgericht om leerlingen beter voor te bereiden op de universiteit. Het voornaamste verschil met de universiteiten bestond daaruit dat de Doorluchtige School het recht van promotie niet bezat; het niveau van het onderwijs was verder nagenoeg gelijk (Brugmans 1932b: 52).

9 Vgl. Ett 1956: 6 en Van Schaik 1962: 15. 10 Album Studiosorum 1886: 114.

11 Op 5 december 1730 schrijft hij aan Kornelis Boon van Engelant: ‘Myne Tytels hebben niet veel om 't lyf: ik ben Regent van het Burgerweeshuis; 't welk hier te Amsterdam niet onder de Tytels geteld wordt. Ook komen my niet toe de letteren Mr. die uw Ed. voor myn naam gezet heeft’ (RAU, inv. 67, inv.nr. 175). Aan Frans van Lelyveld merkt Huydecoper in een brief van 21 augustus 1766 ten aanzien van de titels bij zijn naam op: ‘Vooreerst dat achtergelaaten werden, de letter Mr voor, en de woorden Raad en Oud achter den zelven’ (UBL: BPL 1004).

12 Aan Van der Bempden heeft Huydecoper drie jaar later - in 1726 - zijn vertaling van Horatius in proza opgedragen (Huydecoper 1726).

bijeen op de regentenkamer, zowel om toezicht te houden op de orde, als om het programma voor de volgende voorstelling vast te stellen (Wagenaar 1765: 403). Tegen het eind van het jaar 1730 geeft Huydecoper in zijn correspondentie geregeld te kennen dat de gang van zaken in de schouwburg hem allerminst aanstaat (Van Schaik 1962: 52). Ten langen leste bedankt hij

op 1 mei 1732 voor het regentschap.13

Enige maanden tevoren, op 14 maart 1732 om precies te zijn, was Huydecoper door de Staten van Holland en West-Friesland aangesteld tot schout en dijkgraaf van Texel en tot baljuw van Eierland.14

Met de bepaling dat hij zich metterwoon op het eiland Texel moest vestigen, zodat hij in geval van een noodweer in staat was snel handelend op te treden, kon hij zich slechts moeizaam verenigen. Het liefst wilde hij twee plaatsen hebben om te wonen: Den Burg op Texel én Amsterdam. Daarom zal hij zeer ingenomen zijn geweest met de op 6 juni 1732 gedateerde brief van de burgemeesters en regeerders van de stad Amsterdam, waarin zij Huydecoper te kennen geven dat - hoewel hij zich op Texel had gevestigd - zijn poorter- en burgerschap van Amsterdam toch wordt gecontinueerd (Van Schaik 1962: 63-64).

Elk jaar werd op 28 januari door de raden van Amsterdam bekend gemaakt welke personen er genomineerd waren om - voor de duur van één jaar - benoemd te worden tot schepen. Nadat de vier regerende burgemeesters de lijst met de namen van de kandidaten ondertekend hadden, werd dit zogenaamde ‘Biljet der Nominatie’ naar de stadhouder gezonden met het verzoek uit de genomineerden negen schepenen te kiezen. De burgemeesters, die nauw met de schepenen moesten samenwerken, waren gewoon hun voorkeur voor bepaalde personen kenbaar te maken door deze op de namenlijst ‘te poincteeren, of aan te stippen’. De plechtige bekendmaking van de keuze van de stadhouder en de beëdiging van de schepenen vond steeds enkele dagen later plaats (Wagenaar 1767: 308-309). Huydecoper kreeg op 2 februari 1740 officieel te horen dat hij tot de uitverkorenen behoorde. Dat zijn oom Jan Elias Huydecoper op dat moment een van de vier burgemeesters van Amsterdam was, zal - in een tijd waarin het nepotisme hoogtij vierde - vrijwel zeker van invloed zijn geweest op deze benoeming.

De voornaamste opdracht van dit ereambt was ‘het spreeken van regt over allerlei

Crimineele en Civile zaaken’ die zich binnen het rechtsgebied van de stad Amsterdam

afspeelden (Wagenaar 1767: 312). Daarnaast was een schepen onder meer belast met het beantwoorden van allerhande verzoeken, het verlenen van borgtochten en het taxeren van onroerende goederen (Wagenaar 1767: 326).

Huydecoper werd niet herkozen. Op 3 februari 1741, een dag na zijn aftreden als schepen, werd hij benoemd tot ‘Commissaris van de Huwlyksche Zaken’ (Ett 1946: 40-41). Deze commissarissen, ‘die aantekening hielden van de verloofde paaren, en tegen de ongeregeldheden, in 't stuk des Huwelyks, waakten’ (Wagenaar 1767: 425), behoorden tot de aanzienlijkste burgers van de stad. Velen van hen waren voorheen schepen geweest. Vanaf 1679 werd, om het gerechtelijk apparaat een weinig te ontlasten, hun takenpakket uitgebreid met kleine juridische geschillen (Wagenaar 1767: 427; vgl. Ett 1946: 40-42).

Uit het feit dat Huydecoper zich gedurende zijn ambtsperiode als schout en dijkgraaf van Texel en baljuw van Eierland veelvuldig in Amsterdam ophield, mogen we niet concluderen dat Huydecoper zich niet serieus van zijn taken kweet. Verbleef

13 GAA, inv. 5031, inv.nr. 55, p. 138. Een andere bron zegt dat Huydecoper de functie heeft neergelegd op 24 september 1732 (GAA, inv. 503, inv.nr. 60).

14 Een jaar later breidt zijn bevoegdheid zich verder uit: op 23 maart 1733 wordt hij door de hoofdingelanden van het waterschap benoemd tot schout en dijkgraaf van de heerlijkheid en de polder Walenburg, een polder op het eiland Texel ten noorden van de hoofdstad Den Burg. Dertien jaar later, in 1746, wordt hij gekozen tot hoofdingeland van Walenburg (Van Schaik 1962: 66, 127).

hij in Amsterdam, dan droeg hij schriftelijk zorg voor het bestuur op het eiland. Omstreeks 1748 echter lijkt bij

Huydecoper de belangstelling voor Texelse aangelegenheden tanende. Steeds vaker laat hij verstek gaan bij rechtszittingen en naar alle waarschijnlijkheid heeft hij er vanaf 1755 geen meer bijgewoond (Van Schaik 1962: 61-64). Op 30 september 1769 werd Huydecoper ‘om sijn toeneemende swakheid’ bij resolutie van de Staten van Holland ontheven van zijn functies (Van Schaik 1962: 132).

Over de laatste jaren van Huydecopers leven zijn we slecht geïnformeerd. Hij overleed 23 september 1778 op 83-jarige leeftijd. Zes dagen later werd hij begraven in de Nieuwe Kerk in Amsterdam (Van Schaik 1962: 135).

2.2 De veilingcatalogus

Een half jaar na het overlijden van Balthazar Huydecoper werd de kostbare bibliotheek van de geleerde door de Amsterdamse veilinghouder en boekhandelaar Petrus Schouten (1723-1788) onder de hamer gebracht.15

De titelpagina van de bijbehorende catalogus bevat de volgende Latijnse tekst:16

Bibliotheca Huydecoperiana sive catalogus librorum. in omni scientiarum genere et variis linguis praestantium. Quibus, dum viveret, usus fuit Vir Nobilissimus & Amplissimus Balthazar Huydecoper, Urbis

Amstelaedamensis Judex, qui de patria lingua excolenda meritus fuit. Auctio publica fiet in aedibus defuncti (Op de Keizersgraft by de

geweezene Schouwurg [sic]) Die Lunae 29 Martii & seqq. 1779. Diebus Veneris & Saturni 26 & 27 ejusdem Mensis Bibliotheca patebit. [vignet]. Amstelodami, Ex Officina Schouteniana, Ubi Catalogi Distribuuntur. <Bibliotheek-Huydecoper of catalogus van uitnemende boeken over wetenschappen van allerlei soort en in allerlei talen. Die, bij zijn leven, in gebruik geweest zijn bij de zeer beroemde en edelachtbare Balthazar Huydecoper, schepen van de stad Amsterdam, die zich wat betreft de noodzakelijke beschaving van de moedertaal verdienstelijk heeft gemaakt. De openbare veiling zal plaatsvinden ten huize van de overledene (op de Keizersgracht bij de voormalige schouwburg) op maandag 29 maart 1779 en de daaropvolgende dagen. Op vrijdag 26 en zaterdag 27 van die maand zijn de kijkdagen. Te Amsterdam, in de winkel van Schouten, waar catalogi te verkrijgen zijn>

Tijdens de kijkdagen op vrijdag 26 en zaterdag 27 maart 1779 werd potentiële kopers de mogelijkheid geboden een blik te werpen in één of meer van de in totaal 2900 kavels met gedrukte boeken.17

Daarvan bestonden 559 nummers uit folianten (pp.

15 Over boekenveilingen, zie Van Eeghen 1960-1978, Vi

: 237-274.

16 Zie Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, 1599-1800. Ed. by B. van Selm & J.A. Gruys, nr. 415, microfiches 678-680. Met het oog op bronnenonderzoek en lezerspubliek kunnen veilingcatalogi een waardevolle bijdrage leveren aan de historiografie van de taalkunde, zoals onder anderen Noordegraaf (1989), Dongelmans (1991) en Dibbets (1995b) hebben laten zien.

17 Daarmee was Huydecopers verzameling hoogstwaarschijnlijk groter dan die van Arnold Moonen: 1694 loten, maar kleiner dan die van bijvoorbeeld Gisbert Cuper (1644-1716): 4315 loten of Gerard Dumbar (1680-1744): 3485 loten (Dibbets 1995b: 5).

1-27) en 1070 uit kwartijnen (pp. 27-67). De afdeling boeken in octavo omvatte 1007 kavels (pp. 67-106), terwijl die in duodecimo slechts 84 loten telde (pp. 107-110).

Naast gedrukte boeken kwamen er op de veiling van de bibliotheek-Huydecoper eveneens honderdtachtig manuscripten18

onder de hamer, waarvan er 106 in folio, 55 in quarto en 19 in octavo waren geschreven.19

Daar zal door menig liefhebber van oudheid-, taal- en

18 De prenten, oraties, gedichten, schotschriften, globes, boekenkasten en dergelijke, die op de bladzijden 111-112 van de veilingcatalogus aangeboden werden, laat ik hier buiten beschouwing.

19 Enkele manuscripten uit Huydecopers kostbare verzameling zijn uitgebreid beschreven door Deschamps (1970) en door Lieftinck (1948: passim); vgl. Middelnederlandse handschriften 1994: nr. 6, 7, 13, 38.

dichtkunde reikhalzend naar zijn uitgekeken. Klap op de vuurpijl zal voor hen het moment zijn geweest waarop de kavels 48 en 49 van de manuscripten in folio werden geveild. Het betrof hier namelijk twee handschriften van de befaamde rijmkroniek van Melis Stoke, die Huydecoper op 12 september 1750 had verworven op de veiling van Jacob Marcus' (?-?) bibliotheek20

en gebruikt had voor zijn driedelige, kritische editie ervan uit 1772. Nummer 48 (‘Melis Stoke Rymchronyk, bekend voor het oudste Handschrift dat van hem gevonden word, zeer schoon bewaard, op pergament.’) werd op de veiling voor f130,- toegewezen aan Matthias Röver (1719-1803).21

Deze Delftse verzamelaar werd voor f52,- tevens de nieuwe eigenaar van het andere afschrift (‘-- 't zelfde Boek, mede op pergament; gekomen zoo gezegt word uit het klooster van Egmond.’). Later wist Röver op de veiling van de nalatenschap van de Leidse hoogleraar theologie Johannes Alberti (1698-1762) nog een derde manuscript van de rijmkroniek van Melis Stoke te bemachtigen. Ten behoeve van de heruitgave van de Proeve heeft eerst Van Lelyveld deze drie handschriften te leen ontvangen (Van Lelyveld 1782: **3v). Na diens dood mocht ook Hinlópen dat genoegen smaken (Hinlópen 1788: *3v). De voorwaarden waaronder Röver de manuscripten ten gebruike afgestaan heeft, zijn vastgelegd in een door Hinlópen op 13 juli 1785 opgesteld ontvangstbewijs:22

Ik ondergeschreven Nikolaes Hinlópen bekenne ter leen ontvangen te hebben van den WelEd Gestrengen Heere Matthias Röver te Delf drie Handschriften van Melis Stoke, door zyn W Ed Gestr gekocht uit de boeken van wylen den Wel Ed Gestr Hre B. Huydecoper; en belove ik voorm. drie Handschriften aen zyn WelEd Gestr. zoodra ik de uitgave der proeve van tael en dichtkunde van den Hre B. Huydecoper afhebbe laten drukken of zoo veel eer zyn Wel Ed Gestr. zulks van my eischen zal, te rugge te zullen zenden. Actum Hoorn 13 July 1785. NHinlópen

Hinlópen heeft zich keurig aan de afspraak gehouden en de drie manuscripten van de rijmkroniek na voltooiing van het derde deel van de Proeve aan Röver

teruggezonden. Dit blijkt uit een brief die een zekere M. s'Gravesande (?-?) op 3 juni 1789 vanuit Delft naar Hinlópen gestuurd heeft en waarin hij te verstaan gegeven heeft de Stokehandschriften in goede orde te hebben ontvangen.23

In het exemplaar van de veilingcatalogus van de Bibliotheca Huydecoperiana dat bewaard wordt in het Amsterdamse gemeentearchief (signatuur: F Huy 1984), is de rubriek manuscripten met wit doorschoten. Op de tussengevoegde pagina's zijn de achternamen van de kopers en de prijzen waarvoor de handschriften verkocht zijn, aangetekend. In sporadische gevallen heeft degene die de aantekeningen vervaardigd heeft, een voorletter of een beroepsaanduiding (schepen, advocaat, dokter) vermeld. Daardoor is het mogelijk geweest de identiteit vast te stellen van enkele succesvolle bieders. Onder hen bevinden zich Zacharias Henric Alewijn (1742-1788), Hendrik

20 Ett 1948: 151; vgl. Deschamps 1970: 105.

21 Op de veiling-Röver in 1806 werd het manuscript aangekocht door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (Deschamps 1970: 104-106, nr. 31).

22 Dit zogenaamde ‘recepis’ bevindt zich in de UB Leiden (signatuur BPL 2236I

).

23 Deze brief van s'Gravesande wordt evenals het zojuist aangehaalde recepis bewaard in de UB Leiden onder signatuur BPL 2236I.

Calkoen (1742-1818), Nicolaas Calkoen (1753-1817), Petrus Bernardus van Damme (1727-1806), Nicolaas George Oosterdijk (1740-1817), Joachim Rendorp (1728-1792) en Henricus of (Jan) Hendrik Verheyk (?-1784).

De manuscripten uit de verzameling-Huydecoper, die op vrijdagmiddag 2 april 1779 geveild werden, brachten in totaal 4457 gulden en 3 stuivers op. Meer dan een kwart van de

opbrengst werd behaald uit de verkoop van twee manuscripten in folio, elk goed voor een bedrag van maar liefst 601 gulden, te weten: nr. 20 (p. 115): ‘Stukken, rakende de Werving van 16000 Man, 1684. Brieven van Stads Gedeputeerden in den Haag, 1684. Concept om Pampus te verdiepen. Brieven aan den Heere N. Witsen, en andre rare Tractaten, 1 band.’ en nr. 29 (p. 115): ‘Notulen van de Resolutien, gehouden in haar Gr. Mog. Vergad. zedert 9 Febr. 1666 tot 21 Xber 1669.’. Beide kavels werden aangekocht door ‘ten Hove’,24

die voor 200 gulden ook eigenaar werd van de ‘Notulen van de Dachvaert in Holland, 1590 tot 1598.’ (nr. 27, p. 115). De vierde kavel die meer geld opbracht dan het duurste van de hierboven genoemde rijmkronieken van Melis Stoke, bestond uit de ‘Nederduitsche Bybel, in den Jare 1270. op rym geschreven, door Jacob van M--land, (Maerland) deze Bybel op pergament is zeer raer en van grote waerdy, zie le Long Boekzaal, pag. 214’ (nr. 2, p. 113). Voor 171 gulden kwam Zacharias Henric Alewijn in het bezit van dit handschrift.

Voor de veiling van de 3080 kavels gedrukte boeken en handschriften die te samen de Bibliotheca Huydecoperiana uitmaakten, had Schouten een week uitgetrokken. Op de versozijde van het titelblad van de catalogus heeft hij in een zogeheten ‘orde van verkooping’ kenbaar gemaakt welke nummers er 's morgens en 's middags in de week van maandag 29 maart tot en met 2 april 1779 te koop aangeboden zullen worden. De inhoud van de ‘orde van verkooping’ laat zich als volgt weergeven:

Onderwerp Formaat Nummers Dagdeel ‘Theologici, duodecimo nrs. 1-67 maandag a.m. Juridici octavo nrs. 1-80 & quarto nrs. 1-100 Philosophici.’ folio nrs. 1-70 ‘Historici & octavo nrs. 81-231 maandag p.m. Antiquarii.’ quarto nrs. 101-321

‘Hist. & Antiq.’ folio nrs. 71-272 dinsdag a.m. ‘Oratores & quarto nrs. 322-594 dinsdag p.m. Poëtae.’ folio nrs. 273-392 ‘Nederd. God-duodecimo nrs. 68-84 woensdag a.m. geleerde.’ octavo nrs. 570-670 idem quarto nrs. 595-723 idem folio nrs. 393-430

‘Orat: & Poëtae.’ octavo nrs. 232-569 woensdag p.m. ‘Regtsgel. octavo nrs. 671-806 donderdag a.m. Natuurk. en quarto nrs. 724-870 Historische.’ folio nrs. 431-458 ‘Poëtische.’ octavo nrs. 807-981 donderdag p.m. idem quarto nrs. 871-1061 ‘Historische octavo nrs. 982-1007 vrijdag a.m. en Mengel-quarto nrs. 1062-1070 werken.’ folio nrs. 459-559 Prenten, &c. A-Y Boekekassen, Globen

folio, Alle vrijdag p.m. quarto de octavo manuscripten

Wie deze ‘orde van verkooping’ in ogenschouw neemt of de veilingcatalogus van Huydecopers bibliotheek doorbladert, zal bemerken dat de geleerde Amsterdammer een brede wetenschappelijke belangstelling had. Zo bezat hij onder meer boeken op het terrein van theologie, kerkgeschiedenis, rechten, filosofie en numismatiek. Grote interesse heeft hij aan de dag gelegd voor werken van geschiedkundige aard. Ook poëtische en poëticale geschriften waren in zijn boekenkasten ruimschoots vertegenwoordigd. De mededeling op het titelblad van de veilingcatalogus dat de Bibliotheca Huydecoperiana bestond uit boeken ‘in omni scientiarum genere [...]’ <over wetenschappen van allerlei soort>, was dan ook niet uit de lucht gegrepen. Hiernaast probeerde de veilinghouder Schouten door middel van de woorden ‘in variis linguis’ <in allerlei talen> boekenliefhebbers naar zijn auctie te lokken. Het