• No results found

3 De Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730)

3.5 De opdracht van de Proeve

([*1r]) Titelplaat ([*2r]) Titelpagina (*3r,v) Toeeigening ([*4r]-**2v) Voorrede tot den

bescheiden leezer 1-618 (Ar-4Iv) Aanmerkingen (96 pp.) 1-96 (Ar-[M4v]) Eerste Boek (95 pp.) 96-190 ([M4v]-2A3v) Tweede Boek (24 pp.) 190-213 (2A3v-2D3r) Derde Boek (24 pp.) 214-237 (2D3v-2G3r) Vierde Boek (29 pp.) 238-266 (2G3v-2Lv) Vyfde Boek (68 pp.) 266-333 (2Lv-2T3r) Zesde Boek (34 pp.) 333-366 (2T3r-2Z3v) Zevende Boek (38 pp.) 367-404 ([2Z4r]-3E2v) Achtste Boek (47 pp.) 404-450 (3E2v-3Lv) Negende Boek (25 pp.) 450-474 (3Lv-3Ov) Tiende Boek (24 pp.) 474-497 (3Ov-3Rr) Elfde Boek (18 pp.) 497-514 (3Rr-3Tv) Twalefde Boek (24 pp.) 515-538 (3T2r-3Yv) Dertiende Boek (30 pp.) 538-567 (3Yv-[4B4r]) Veertiende Boek (51 pp.) 567-618 ([4B4v]-4Iv) Vyftiende Boek 619-643 (4I2r-4M2r) Byvoegsels en verbeteringen 644 (4M2v) Bericht wegens de Letter Y 645-670 (4M3r-4P3v) Eerste Bladwijzer, van woorden en zaken

670-682 (4P3v-4R3v)

Tweede Bladwijzer,

der aangetoogen Schrijveren

zes, negen en vijftien in beslag neemt, valt grotendeels toe te schrijven aan een of meerdere omvangrijke aantekeningen. Bij het zesde boek zijn dat de aantekening bij vers 799 (10 pagina's) en vers 815 (29 pagina's), in het negende boek gaat het om de aantekening bij vers 420 (15 pagina's) en in het vijftiende boek is de aantekening bij vers 598 (13 pagina's) verantwoordelijk voor de grote omvang.52

3.5 De opdracht van de Proeve

Aan het hierna te bespreken voorwoord van de Proeve (zie 3.6) gaat een opdracht vooraf ‘aan de taalkundige53

en dichtlievende heeren, mijne bijzondere vrienden, mr.

vv.), B.II (1115 vv.), B.III (962 vv.), B.IV (1096 vv.), B.V (913 vv.), B.VI (982 vv.), B.VII (1203 vv.), B.VIII (1195 vv.), B.IX (1134 vv.), B.X (1038 vv.), B.XI (1023 vv.), B.XII (805 vv.), B.XIII (1336 vv.), B.XIV (1131 vv.), B.XV (1193 vv.).

52 In de boeken drie, vier, vijf, zeven, acht, tien, elf, twaalf, dertien en veertien komen geen aantekeningen voor die uit tien of meer pagina's bestaan.

53 ‘Kundig in één of meer talen, die taal of talen machtig’ (WNT XVI, 669, s.v. taalkundig (II)); de betekenis ‘In taalkunde bekwaam’ (WNT XVI, 668, s.v. taalkundig (I), A, 2) mag niet geheel uitgesloten worden, al zijn mij geen werken bekend waaruit blijkt dat Van der Lip

en/of Elias zich intensief met de taalkunde bezig hebben gehouden. Evenals Huydecoper hebben zij zich ingetekend voor Isaac le Longs uitgave van de Spieghel Historiael van Lodewijk van Velthem (zie Buijnsters 1984: 47-48).

54 De ‘huiszitten armen’ waren de inwonende armen van een stad, van een kerkgenootschap, enzovoort. Het woord huiszitten refereert aan de eis dat men - aanvankelijk - drie jaar burgerrechten moest bezitten dan wel vier of vijf jaar woonachtig diende te zijn in de stad Amsterdam (Van Manen 1913: 8). Door het groeiende aantal mensen dat aanspraak maakte op de hulp die toegekend werd in de vorm van voedsel, turf en onderdak, werd deze eis later met enkele jaren opgeschroefd. Zowel niet-gelovigen als zij die tot een bepaalde

geloofsgemeenschap behoorden, konden profiteren van deze voorzieningen (Van Manen 1913: 81). Het beschikbare geld werd van oudsher bijeengebracht uit collectes en verder uit schenkingen, waaronder ook land en huizen (Van Manen 1913: 9).

40

(1730: *3r).55

Het staat vast dat Huydecoper de eerste versie van deze opdracht uiterlijk heeft voltooid op 4 oktober 1729. In een lang gedicht van die datum bedankt Jacob Elias hem namelijk voor de eer die hem door deze opdracht te beurt is gevallen.56

Wie waren precies de twee heren aan wie Huydecoper zijn omvangrijke en - zo blijkt uit de tekst van de opdracht - moeizaam tot stand gebrachte boek heeft opgedragen? Daniel van der Lip (?-1758) liet zich, evenals Balthazar Huydecoper, in het jaar 1713 aan de universiteit van Utrecht inschrijven als student in de rechten.57

Van der Lip was goed bevriend met Huydecoper, die ter gelegenheid van Van der Lips promotie in de rechten op 23 juli 171458

een gedicht schreef.59

Van der Lip vervulde van 1721 tot aan zijn dood het ambt van regent van het Amsterdamse Oudezijds Huiszittenhuis.60

Op bladzijde 47 van de Proeve merkt Huydecoper eerst op dat Vondel aan het woord antwoord in vers 474 van het eerste boek van zijn Herscheppinge en op talrijke andere plaatsen in zijn oeuvre het vrouwelijk geslacht toekent. Vervolgens geeft hij te kennen dat Van Hoogstraten deze bewijsplaatsen heeft aangetekend ‘in eene met eige hand geschreeven vermeerdering van dien Geslachtlyst,61

waarvan ik 't gebruik verschuldigd ben aan de beleefdheid <welwillendheid> van den Heere DANIEL VAN DER LIP’.62

Met Van der Lip heeft Huydecoper urenlang gesproken over onderwerpen op het gebied van de taal- en dichtkunde. In een brief van 8 december 1738 aan Van der Lip denkt Huydecoper met weemoed terug aan deze gesprekken en aan het genot dat hij ervoer, ‘wanneer wij uuren lang onvermoeid zaten te kouten over zulke stoffen, daar de liefhebbers van taale en dichtkunde doorgaands van overvloeyen’.63

Behalve aan Van der Lip heeft Huydecoper de Proeve opgedragen aan de Amsterdamse advocaat Jacob Elias Michielsz (1698-1750), die van 1726 tot 1745

55 Van der Lip en Elias werden tezamen met de andere twee regenten van het Oudezijds Huiszittenhuis, Jan van Marselis en Wijbrand Wiltens, en de binnenvader De Somville, in 1740 door Cornelis Troost op een schilderij vereeuwigd (Ett 1946: 25; Niemeijer 1973: 211, inv.nr. 149).

56 RAU, inv. 67, inv.nr. 187. 57 Album studiosorum 1886: 115. 58 Album promotorum 1936: 103.

59 Dit gelegenheidsvers droeg als titel ‘Ad Dan. van der Lip, Iuris utriusque Doctorem renunciatum’ (Van Schaik 1962: 17). Enige jaren later schrijft Huydecoper nogmaals een Latijns gedicht aan Van der Lip: ‘Ad D. vander Lip’ (Van Schaik 1962: 18).

60 Ett 1956: 142. Voor een overzicht van Amsterdamse kerkmeesters en regenten sedert 1682, zie Veder 1906.

61 Hiermee refereert Huydecoper aan Van Hoogstratens Aenmerkingen over de geslachten der

zelfstandige naemwoorden (1700, 1710/11), waarvan de titel vanaf de derde druk uit 1723 Lyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden betekent door hunne geslachten luidt.

62 Het is mogelijk dat Van der Lip de door Van Hoogstraten vermeerderde uitgave van de geslachtlijst in 1725 heeft weten te verwerven op de veiling van de bibliotheek van Van Hoogstraten (vgl. Dongelmans 1982: 17).

63 Geciteerd naar Van Schaik 1962: 106-107. In het Rijksarchief in de provincie Utrecht worden zeven brieven van Van der Lip aan Huydecoper en vijf brieven van Huydecoper aan Van der Lip bewaard uit de jaren 1735-1740 (RAU, inv. 67, inv.nr. 194 respectievelijk inv.nr. 176).

64 Nadere gegevens over de ambten die Elias heeft bekleed, zijn te vinden bij Elias (1903-1905, II: 596, 598-599).

41

roemde spectatoriale tijdschrift Hollandsche Spectator hij zijn medewerking verleende.65

Van de hand van Elias zagen anoniem enkele toneelstukken het licht, veelal vertalingen van Franse treur- en blijspelen: De spookende boer, kluchtspel (1715), De onverwachte wedervinding, blyspel (1716),66

De starrekyker by geval, blyspel (1721), Jonker Windbuyl of de driedubbele minnaer, kluchtspel naer Dancourt

(1730), Het verliefde huysgezin, kluchtspel naer Legrand (1730) en De schipbreuk

of de lykstaetie van Krispyn, kluchtspel naar de la Font (1730).67

De drie uit 1730 daterende kluchtspelen worden alle voorafgegaan door een vers ‘aen den lezer’ dat is ondertekend met de lettercombinatie A.P.S.

Onder dit pseudoniem schreef Jacob Elias samen met Theodoor van Snakenburg, die zich verschool achter de letters A.L.F., de dichtbundel Proeve van dichtoefening (Leiden, 1731).68

Deze verzameling verzen droegen de auteurs op aan Balthazar Huydecoper, die aanvankelijk niet wist wie er achter A.P.S. en A.L.F. schuilgingen. In een brief van 12 maart 1732 onthulde Elias aan Huydecoper dat híj zich achter A.P.S. verschool en dat de drie letters stonden voor Artis Poëticae Studiosus69

(Ett 1956: 140).

Met Elias heeft Huydecoper lange tijd een openhartige briefwisseling gevoerd over allerhande onderwerpen, waaronder de Nederlandse dichtkunst en taalkunde.70

Een blijk van de vriendschap tussen Huydecoper en Elias treffen we aan in het album amicorum van Elias.71

Op 6 mei 1744 schreef Huydecoper daarin het volgende tweeregelige vers:

Van al de schatten deezer aard Is my een Vriend het meeste waard.

De aanhef van de opdracht van de Proeve aan Van der Lip en Elias wordt gevolgd door een veertigregelig gedicht, waarin Huydecoper op poëtische wijze een idee geeft van de tekstontwikkeling van de Proeve. De erin aanwezige beeldspraak ontleent hij - geheel in de geest van de tijd72

- aan de zeevaart. Het schrijven van de Proeve vergelijkt Huydecoper met een langdurige zwerftocht over zee, het uiteindelijk in druk verschijnen van het resultaat van jarenlange inspanningen stelt hij gelijk aan het veilig aanmeren aan de kade:

Die lang gezworven heeft op de ongestuime baaren, En eindelijk zijn kiel mag meeren aan de ree, Begroot zijn blijschap naar de grootte der gevaaren, 65 Buijnsters 1992: passim

66 In de Proeve citeert Huydecoper driemaal uit dit toneelstuk (1730: 355, 465, 570). Op bladzijde 355 zegt hij dat Elias ‘zeer wel’ in plaats van ‘om uwent wil’ heeft geschreven ‘om uwen wil’.

67 NNBW I, 800.

68 Zie over deze Proeve van dichtoefening, Van Schaik 1962: 54-57 en vooral Van Strien 1991; vgl. Buijnsters 1992: 195-196.

69 RAU, inv. 67, inv.nr. 347.

70 In het Huydecoperarchief worden uit de periode 1729-1745 in totaal 52 brieven van Elias aan Huydecoper en 35 brieven van Huydecoper aan Elias bewaard (RAU, inv. 67, inv.nr. 193, 347 respectievelijk inv.nr. 175, 176.

71 Dit album amicorum wordt bewaard in de UB Leiden onder signatuur BPL 1529. 72 Een op zee varend schip was een beproefd dichterlijk cliché (Tot lering en vermaak 1976:

Zich langer rekte dan hij hoopte of hadt gedacht. (1730: *3r)

Met vreugde kijkt hij nu terug op de nood die hij heeft uitgestaan, toen hij zich op de woelige baren bevond. Zijn ‘bijzondere vrienden’ Daniel vander Lip en Jacob Elias Michielsz bedankt hij, omdat zij er mede voor hebben gezorgd dat hij veilig de haven heeft kunnen binnenvaren:

42

'k Gedenk met blijschap ook aan uwe hulp, mijn Vrinden, Die gij mij toondet, bij het barnen van het strand.

Het geen men scherssend zegt, deedt gij mij waar bevinden: De beste Stuurlui staan gemeenelijk aan land.

Wel nu dan, staat my toe, dat ik mijn vreugdeklanken Uitstorte in uwen schoot; en, met een blijden toon Na zo veel sukkelings, uw heuscheid moog' bedanken, Van wederzijde mij zo gunstig aangeboôn.

(1730: *3v)

Over het aandeel van Van der Lip en Elias in de vervaardiging van de Proeve zijn weinig aanwijzingen te vinden. Afgezien van de mededeling dat Van der Lip aan Huydecoper een met handschriftelijke aantekeningen van de auteur voorzien exemplaar van Van Hoogstratens geslachtslijst te leen heeft gegeven, heb ik in het Huydecoperarchief slechts een oordeel van Elias over de door Jan Caspar Philips vervaardigde titelprent van de Proeve aangetroffen (zie 3.8.2.2).