• No results found

3 De Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730)

3.3 Vondels vertaling in druk en herdruk (1671, 1703, 1730)

De dichter Joost van den Vondel was al vierentachtig jaar toen in 1671 bij de weduwe van Abraham de Wees te Amsterdam zijn vertaling van Ovidius' Metamorphosen het licht zag, onder de titel Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge.7

Toen enkele decennia later aan David van Hoogstraten werd gevraagd een Nederlandstalige prachtuitgave te bezorgen van dit werk van Ovidius, versierd met prenten en uitgebreid met aantekeningen van Pieter du-Ryer, ‘Lidt der Fransche Academie’, nam hij de vertaling van Vondel als uitgangspunt. Andere vertalingen die hem voor een dergelijke uitgave ter beschikking stonden, werden door Van Hoogstraten verworpen8

2 Van deze vertaling zagen heruitgaven het licht in de jaren 1566, 1588, 1595, 1599, 1608, 1609, 1615, 1619, 1631, 1637, 1650 (Geerebaert 1924: 797-798, nrs. 1a-1l; vgl. Willems 1922: 1213-1215).

3 Geerebaert 1924: 804, nr. 24. Arens (1963: 221) merkt over deze vertaling van Vondel op dat ‘de slankgeleeste muze van Ovidius tot een matrone met overrijpe heupen uitgedijd’ is. Voor literatuur over de verhouding Vondel-Ovidius, zie Van Dijck 1958: 89, n. 50.

4 Zie onder andere Huydecoper 1730: 9, 38, 250. In het vervolg van dit boek zal ik bij verwijzingen naar de Proeve de naam Huydecoper vóór het jaartal weglaten; ik maak slechts gebruik van een jaartal en een paginanummer (bijvoorbeeld ‘1730: 10’).

5 Geerebaert 1924: 805, nr. 26, 26a, 26b.

6 Zie 1730: 6, 8, 9, 56, 101, 106, 115, 157, 227, 281, 356, 493, 547, 548 en 640. Het staat niet vast of Huydecoper op deze bladzijden steeds verwijst naar de derde druk met aantekeningen van Ludolf Smids, waarvan hij gewag maakt op bladzijde 9, 56, 157, 281, 356 en 493 van de Proeve.

7 Unger 1888: nr. 713; Schuytvlot 1987: nr. 803; Arpots 1987: nr. 271; Breeuwsma 1990: nr. 405.

als niet genoeg zwemende naer de gelukkige en krachtige uitdruxelen des dichters [t.w. Ovidius, RdB], die met eene algemeene toestemminge van alle eeuwen met den bynaem van Vernuftig vereert is, en liever Vondels rijm hier toe verkozen, als best voegende by de sieraden, waer mede dit boek ook tot nut van alle tekenaers, schilders, en beelthouwers is opgetoit, en door deze schakeringe

van rijm en onrijm [t.w. Vondels vertaling in rijm en de aantekeningen van Du-Ryer in proza, RdB] beter bequaem den lust des lezers wakker te houden.

(Van Hoogstraten 1703: *2r,v)

Wel zuiverde Van Hoogstraten de tweede druk van Vondels vertaling, die in 1703 in het licht werd gegeven,9

van ‘eenige misstallen in den eersten druk der

Herscheppinge gebleve’, zoals hij in de opdracht aan Jonas Witsen te kennen gaf (Van Hoogstraten 1703: *2v).

De derde editie van Vondels vertaling van de Metamorphosen verscheen in 1730. Deze was bezorgd door Balthazar Huydecoper, die toentertijd bekendheid had verworven als auteur van vier Frans-classicistische treurspelen en als vertaler van de Hekeldichten en brieven van Q. Horatius Flaccus (1726). Daar komt nog bij dat hij als regent van de Amsterdamse schouwburg met tal van literatoren in contact stond.

In de Proeve heeft Huydecoper meer dan eens expliciet vermeld dat hij bij het uitgeven van Vondels Herscheppinge wijzigingen in de tekst ervan heeft aangebracht.10

Niettemin streefde Huydecoper ernaar de tekst van Vondel zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat te bewaren. Dit ontlokte aan Michels (1934: 18) de opmerking dat Huydecoper in strijd met wat men zou verwachten ‘in de tekstbehandeling zeer conservatief te werk ging’.11

Huydecoper gaf niet alleen aan waar hij zelf had ingegrepen in de Herscheppinge van Vondel, maar hij noteerde ook in hoeverre de tweede, door Van Hoogstraten bezorgde druk uit 1703 afweek van de eerste druk, die tijdens Vondels leven was gepubliceerd. In de Proeve vermeldt Huydecoper voor zesentwintig plaatsen welke veranderingen Van Hoogstraten ten opzichte van de eerste druk van Vondels

Ovidiusvertaling in zijn editie had doorgevoerd.12

Slechts twee veranderingen van

9 Unger 1888: nr. 714; Schuytvlot 1987: nr. 804; Arpots 1987: nr. 272; Breeuwsma 1990: nr. 406.

10 Zie bijvoorbeeld B[oek].I. v. 315 (p. 38), B.I. v. 500 (p. 48), B.I. v. 760 (p. 70), B.I. v. 865 (p. 80), B.II. v. 66 (p. 102), B.II. v. 116 (p. 105), B.II. v. 331 (p. 118), B.II. v. 508 (p. 124), B.II. v. 546 (p. 126), B.IV. v. 30 (p. 214), B.IV. v. 284 (p. 221), B.IV. v. 517 (p. 229), B.IV. v. 557 (p. 230), B.IV. v. 820 (p. 235), B.V. v. 128 (p. 243), B.V. v. 329 (p. 247), B.V. v. 463 (p. 252), B.V. v. 646 (p. 257), B.V. v. 873 (p. 264), B.VI. INHOUD (p. 266), B.VI. v. 150 (p. 270), B.VI. v. 159 (p. 271), B.VI. v. 525 (p. 280), B.VII. v. 358 (p. 352), B.VII. v. 755 (p. 359), B.VIII. v. 1040 (p. 397), B.IX. v. 1072 (p. 447), B.XV. v. 1074 (p. 609).

11 Vgl. 1730: 102: ‘drukfouten, meer dan eens voorkomende, [worden] veiliger aangeweezen, dan veranderd’; 1730: 271: ‘Nu zie ik, dat ik ook 't eerste hadt moeten laaten, omdat fouten, die tweemaal voorkomen, veiligst niet veranderd worden, volgens onze eige stelling, boven II. 66.’; 1730: 278: ‘daar hebben wy de fout verbeterd: eene vryheid, die ik, toen het werk gedrukt werdt, hier niet heb durven naarvolgen, my vergenoegende dezelve aante wyzen’. 12 Het betreft de navolgende plaatsen: B.I. v. 92 (p. 9), B.I. v. 315 (p. 38), B.I. v. 633 (p. 57), B.I. v. 760 (p. 70), B.I. v. 865 (p. 80), B.III. v. 37 (p. 190), B.IV. v. 328 (p. 224), B.V. v. 59 (p. 239), B.V. v. 137 (p. 243), B.V. v. 258 (p. 246), B.V. v. 371 (p. 247), B.V. v. 373 (p. 248), B.V. v. 378 (p. 248), B.V. v. 411 (p. 250), B.V. v. 441 (p. 252), B.V. v. 588 (p. 255), B.VI. v. 89 (p. 267), B.VI. v. 124 (p. 269), B.VI. v. 269 (p. 274), B.VI. v. 448 (p. 279), B.VI. v. 516 (p. 280), B.VI. v. 536 (p. 280), B.VI. v. 649 (p. 289), B.VII. v. 643 (p. 355), B.IX. v. 313 (p. 413), B.XI. v. 113 (p. 476).

Van Hoogstraten neemt Huydecoper over in zijn eigen uitgave.13

Daarentegen laat hij de overige wijzigingen voor wat ze zijn, omdat ze naar zijn mening onjuist zijn of niet overeenstemmen met Vondels gewoonte. De uitspraak dat een taaluiting in strijd was met het gebruik van Vondel, kon Huydecoper doen omdat hij consciëntieus geschriften van diens hand had geëxcerpeerd. Er zijn in het Huydecoperarchief in Utrecht talrijke fiches bewaard gebleven waarop Huydecoper aan de hand van voorbeelden uit het oeuvre van Vondel uitspraken doet over onder meer spelling, stijl en woordkeus. Soortgelijke gegevens heeft Huydecoper ook aangetekend in enige klappers

13 Het gaat om veranderingen die Huydecoper bespreekt in de aantekeningen bij B.I. v. 92 (p. 9) en bij B.I. v. 633 (p. 57).

op Vondels geschriften.14

In een enkel geval leed het volgens Huydecoper geen enkele twijfel dat in de eerste gedrukte uitgave van Vondels Herscheppinge fouten stonden die er ingeslopen waren door de schuld van de ‘Drukkers en de Letterzetters’. Op basis van zijn verzameling gegevens over de taal van Vondel wist Huydecoper aan te tonen, dat de taal die de tekst op de betreffende plaatsen te zien gaf, beslist in strijd was met het taalgebruik van Vondel. Dit vormde voor Huydecoper de rechtvaardiging om in zijn editie de uit 1671 daterende eerste druk te emenderen.

Voor Huydecoper waren er verschillende redenen om wijzigingen aan te brengen in Vondels tekst. Op de eerste plaats zijn er in de eerste uitgave drukfouten geslopen. Zo heeft Huydecoper in vers 331 van het tweede boek de eigennaam Menander veranderd in Meander, want ‘Menander was een Grieksch Blyspeldichter, Meander een vermaarde rivier in Frygien’ (1730: 118).15

Huydecoper heeft in de tekst van de eerste druk tevens fouten verbeterd die de drukkers en de letterzetters opzettelijk gemaakt hadden. Zo hadden zij in versregels bij enkele woorden één of meer letters weggelaten om ervoor te zorgen dat het bewuste vers precies op één regel zou passen (B.II. v. 546). Tot zijn spijt heeft Huydecoper moeten vaststellen dat hij in zijn editie van Vondels Herscheppinge niet slechts enige drukfouten uit de oude uitgave heeft verwijderd, maar er ook enkele heeft laten staan. Deze heeft hij overigens wel aangewezen in de Proeve,16

waaruit blijkt dat de teksteditie dus al gedrukt was voordat de Proeve ter perse ging. Dat de derde druk op zijn beurt niet geheel verschoond is gebleven van drukfouten, heeft Huydecoper op verschillende plaatsen in de Proeve ruiterlijk toegegeven.17

Zoals gezegd, werd pas met het drukken van de Proeve begonnen toen de door Huydecoper bezorgde derde druk van Vondels Herscheppinge van de pers was gekomen. Deze gang van zaken bood hem de gelegenheid om wijzigingen waar hij later niet meer achter stond, te herroepen. Zo geeft Huydecoper in de aantekening bij vers 500 van het eerste boek te kennen dat hij ‘meer dan een jaar geleden’ de vierde naamval de steen heeft veranderd in den steen, omdat steen van het mannelijk geslacht is. Later is hij tot het inzicht gekomen dat deze verandering beter ongedaan kan worden gemaakt: Vondel heeft mogelijkerwijs bewust voor de steen gekozen omdat een steen ‘die van de vrouw gesmeeten werdt, en in eene vrouw verkeerde, een vrouwelyke steen kan geheeten worden’ (1730: 48). Hoewel Vondel volgens Huydecoper eigenlijk zondigt tegen de regels van de grammatica, wordt hem de in de onderhavige dichtregel genomen vrijheid toegestaan. Vondel wordt in het gebruik van dichterlijke vrijheden gesteund door de beste Romeinse dichters, die meer dan eens afweken van de grammaticaregels ‘waardoor zy te gelyk hunne schriften eenen doorstraalenden luister bygezet, en de spitsvondigheid der hairkloovende Letterwyzen te leur gesteld hebben’ (1730: 49; vgl. 1730: 397).

14 RAU, inv. 67, inv.nr. 241-242.

15 Andere voorbeelden van plaatsen waar volgens Huydecoper sprake is van drukfouten, zijn te vinden in de aantekeningen bij B.I. v. 760 (p. 70), B.IV. v. 284 (p. 221), B.IV. v. 820 (p. 235), B.V. v. 463 (p. 252).

16 Zie bijvoorbeeld: B.I. v. 610 (p. 55), B.II. v. 205 (p. 113) en B.VII. v. 68 (p. 335).

17 Zie bijvoorbeeld: B.V. v. 441 (p. 252), B.V. v. 873 (p. 264), B.VII. v. 358 (p. 352) en B.XII. v. 574 (p. 511). In de aantekening bij B.II. v. 744 (p. 154) beschuldigt Huydecoper de letterzetters ervan een drukfout veroorzaakt te hebben, omdat zij ‘den eersten druk voor zich hebbende, dien moesten gevolgd zyn’.

Huydecoper verantwoordt de door hem aangebrachte veranderingen door bewijsplaatsen aan te halen uit de Herscheppinge of enig ander werk van Vondel, waar deze het volgens

Huydecoper beter heeft gedaan: ‘Vondel mocht toch met Vondel in overeenstemming gebracht worden!’ (Van Dijck 1958: 101).18

Kon Huydecoper geen bewijsplaatsen bijbrengen uit Vondels oeuvre dan greep hij terug op de zogenoemde Ouden, bij wie volgens hem de zuiverste vorm van het Nederlands te vinden was (zie 4.3.4). Af en toe heeft Huydecoper zich het recht aangemeten om de tekst van de eerste druk te wijzigen zonder dat er sprake was van een drukfout of van een fout die in strijd was met grammaticale regels. Hij deed dit dan ofwel uit esthetisch oogpunt of omwille van de duidelijkheid. Om dezelfde redenen had ook Van Hoogstraten zich bij het uitgeven van Vondels vertaalde Metamorphosen dergelijke veranderingen

gepermitteerd.19

Een enkele maal heeft Huydecoper besloten om grondig in te grijpen in Vondels vertaling. Het betrof in dergelijke gevallen onder meer onjuistheden of te grote vrijheden ten opzichte van het Latijnse origineel van Ovidius.20

Op minieme aanpassingen in de tekst is Huydecoper niet uitvoerig ingegaan; hij volstaat met ervan melding te maken.21

Het handschrift van Vondel dat ten grondslag heeft gelegen aan de editio princeps van de Herscheppinge, heeft Huydecoper zo goed als zeker nooit onder ogen gehad. Pas na de verschijning van de Proeve bezorgde de dichter Philip Zweerts Huydecoper ‘een afdruk van VONDELSHerscheppinge, waar in sommige plaaten noch niet

afgedrukt waaren, en VONDEL met eigen hand eenige veranderingen gemaakt heeft’.22

Tijdens het lezen daarvan zal Huydecoper tot zijn voldoening hebben vastgesteld dat zijn - over het algemeen goed beargumenteerde - gissingen werden gesteund door Vondels eigenhandige wijzigingen.23

Frans van Lelyveld, tot wie Huydecoper zich enige maanden voor zijn overlijden gericht had met het verzoek een tweede druk van de reeds uitverkochte en nog immer zeer gewilde Proeve te vervaardigen, heeft tijdens het vervaardigen van die tweede druk wèl gebruik kunnen maken van Vondels handschrift. Dit manuscript had hij in bruikleen ontvangen van Cornelis van Lennep, ‘Raad in de Vroedschap en Schepen der stad Amsterdam’.24

Voor Van Lelyveld heeft dit handschrift ‘verscheidenen malen gediend om gissingen van den Heer HUYDECOPER tot zekerheden te maken’.25

Dat Huydecoper de plank af en toe missloeg,26

laat Van Lelyveld daarbij onvermeld. Evenmin vermeldt hij op deze plaats dat het origineel van Vondel liet zien dat

18 Zie bijvoorbeeld B.I. v. 865 (p. 80), B.II. v. 66 (p. 102) en B.V. v. 128 (p. 243). 19 Zie bijvoorbeeld B.V. v. 646 (p. 257), B.II. v. 508 (p. 124), vgl. B.I. v. 633 (p. 57).

20 Zie bijvoorbeeld B.IV. v. 214 (p. 30), B.IV. v. 557 (p. 230), B.IX. v. 1072 (p. 447) en B.XV. v. 1074 (p. 609).

21 Zie bijvoorbeeld B.V. v. 329 (p. 247), B.VI. Inhoud (2 ×) (p. 266), B.VI. v. 150 (p. 270), B.VI. v. 525 (p. 280) en B.VII. v. 755 (p. 359).

22 Huydecoper 1782-1791, II: 544, noot q; vgl. I: 271-272. Voor nadere informatie over dit handschrift, zie Michels 1933.

23 Van Dijck (1958: 91) beweert ten onrechte dat Huydecoper Vondels manuscript van de

Herscheppinge ter inzage heeft gehad. Vermoedelijk heeft hij de afdruk met handschriftelijke

aantekeningen van Vondel vereenzelvigd met het originele handschrift van de vertaalde

Metamorphosen.

24 Zie over dit handschrift Michels 1934a.

25 Van Lelyveld 1784, I: xxiii. Vergelijk ook WB VII: 427, vs. 610 en noot, en VII: 459, vs. 546 en noot.

Huydecoper door zijn tekstkritiek een eerdere lezing van het handschrift wist te herstellen, die het niet tot de uiteindelijke versie had weten te brengen.27

Voor de tekstkritische opmerkingen die Huydecoper heeft geplaatst bij versregels uit Vondels vertaling van de Metamorphosen, heeft hij zich bediend van verschillende edities van

dit werk van Ovidius en van een aantal commentaren daarop.28

Tijdens het schrijven van de commentaar kwam ook Carel van Manders ‘Wtleggingh op den

Metamorphosis’ Huydecoper van pas.29

Deze interpretatie was opgenomen in Van Manders Schilder-Boeck (1603-1604), waarvan in de periode 1616-1618 een tweede editie verscheen.30

Ook de door Zacharias Heyns vervaardigde Nederlandse vertaling - uit 1616 - van het scheppingsgedicht La sepmaine ou la création du monde (1578) van de Franse dichter Du Bartas, een gedicht waarin geregeld aan passages uit Ovidius'

Metamorphosen wordt gerefereerd, voorzag Huydecoper van interessant

vergelijkingsmateriaal.31

Huydecoper vermoedde dat Vondel zich bij het overzetten van Ovidius' Metamorphosen onder meer heeft bediend van het scheppingsgedicht van Du Bartas of van de vertaling ervan door Zacharias Heyns (1730: 4).32

Voor de beschrijving van de inhoud van het zesde en van het negende boek heeft Vondel zich naar de mening van Huydecoper gebaseerd op het Latijn van Guilelmus Canterus.33

Huydecoper heeft op diverse plaatsen in de Proeve een oordeel uitgesproken over Vondels vertaling van de Metamorphosen. Vergeleken met andere geschriften van Vondel bevatten de Herscheppinge betrekkelijk veel fouten. Naar de mening van Huydecoper zijn deze voornamelijk toe te schrijven aan de ‘onachtsaamheid’ waarmee Vondel het Latijnse origineel heeft vertaald (1730: 106).34

Wie een vertaling maakt, moet volgens Huydecoper zo dicht mogelijk bij de brontekst blijven.35

Het is in dit verband begrijpelijk waarom hij er niet bijzonder mee ingenomen is dat Vondel van ‘vier Latynsche worden, vier Duitsche vaarzen’ maakt (1730: 66).36

Komt Vondels vertaling niet overeen met de inhoud die Ovidius in het Latijn tot uitdrukking heeft willen brengen, dan wordt daar door Huydecoper de aandacht op gevestigd.37

28 Vgl. 1730: 80: ‘Doch de woorden, die Pan hier zegt, worden nu niet meer in 't Latyn geleezen: dewylze van de geleerden voorlang verdacht gehouden, en eindelyk, met eenpaarigheid van stemmen, uitgeworpen zyn’ en 1730: 356: ‘wyzende den Hollandschen Leezer naar de Vertaaling van Valentyn, en de Aantek. van Smids: terwyl de taalkundigen [t.w. zij die de taal machtig zijn, RdB] de Latynsche Uitleggers mogen raadvraagen’.

29 Zie 1730: 19 en 282. 30 Zie Miedema 1972: 19. 31 Zie 1730: 4-5, 38.

32 Vgl. Hendriks 1892, Beekman 1912 en Von Albrecht 1979.

33 Vgl. 1730: 266: ‘uit het Latyn van Guil. Canterus’; vgl. 1730: 421: ‘Vondel, die hier 't Latyn van Canterus anders wel uitdrukt’.

34 Vgl. 1730: 69: ‘in dit werk zyn zy [t.w. bepalende lidwoorden, RdB] zeer achteloos, nu kwaalyk uitgelaaten, dan weder kwaalyk uitgedrukt’; vgl. 1730: 212: ‘om recht uit te spreeken moet ik zeggen, dat ik hierin eenen zeer grooten misstand bespeur: en een klaar bewys van 's Dichters armoede, of onachtsaamheid; welk laatste hier plaats heeft’; vgl. 1730: 235: ‘deeze vertaaling van de fabel van Kadmus, heeft Vondel zeer onachtzaam, en waarschynelyk zeer schielyk behandeld’; vgl. 1730: 476: ‘Een onwederspreekelyk merk van de onachtsaamheid, waarmede deeze vertaaling berymd is’.

35 Vgl. 1730: 22: ‘Echter zouden wy het kortste, witheid, hier verkiezen [t.w. boven wittigheid, RdB], als beter overeenkomende met het Latyn van Ovidius, ipso Candore’.

36 Vgl. 1730: 462: ‘welk vaars geheel buiten 't Latyn is: en de Tien volgenden zyn 'er daar maar Vyf’.

37 Vgl. 1730: 98: ‘Wy zullen hier tusschen beide, tot nader verstand, zeggen, dat Vondel 't Latyn niet wel uitdrukt in deeze drie vaarzen’. Vgl. 1730: 443: ‘Ik twyffel of Vondel den zin deezer Latynsche vaarzen gevat hebbe: want zyne uitdrukkingen [...] geeven ons dat denkbeeld niet, het welk ons de Latynsche woorden geeven’. Vgl. 1730: 608: ‘Uit onze

vertaaling van het Latynsche vaars kuntge zien, dat die van onzen Dichter niet overeenkomt met de meening van Ovidius’.