• No results found

Al voor 1953 was er bij Rijkswaterstaat opgemerkt dat de dijken die Zeeland en Holland moesten beschermen veel te laag waren. Het was de ingenieur Johan van Veen die in de jaren ’30 tot de conclusie kwam dat een watersnoodramp zich in het Deltagebied kon voordoen. Hoewel Van Veen niet de enige was die dit gevaar inzag, was hij wel de ingenieur die het meest op handelen heeft

134 Willem van der Ham, Heersen en Beheersen: Rijkswaterstaat in de twintigste eeuw, (Zaltbommel 1999), 216. 135 Van de Ven, Leefbaar Laagland, 400.

136 De Algerakering in de IJssel bij Krimpen aan de IJssel sluit 5 a 6 keer per jaar om het achterland te

aangedrongen. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit zelfs zo erg dat Van Veen zichzelf als dr. Cassandra liet interviewen door Elsevier, verwijzend naar de Trojaanse Cassandra die haar volk tevergeefs waarschuwde tegen het houten paard van de Grieken. Het artikel werd uiteindelijk niet geplaatst uit angst voor ‘paniekzaaierij’.137

Van Veen kwam uit Uithuizermeeden, een gehucht in Noord-Groningen en trad in 1929 als ingenieur in dienst bij Rijkswaterstaat. Al snel kwam hij in aanraking met het Deltagebied en raakte er door bezeten. Dit leidde tot een leidinggevende functie binnen de onderzoeksafdeling die de zeearmen en de kust bestudeerde.138 De studiedienst hield zich met allerlei praktische onderzoeken van de Nederlandse waterstaat bezig. Vanaf 1938 kwam daar ook de aandacht voor de kansen op overstromingen bij. In een oud rapport van rond 1916 werd nog geconcludeerd dat er rond de Nederlandse delta, ook met de komst van de Nieuwe Waterweg die een grote uitwerking had op de getijdenbewegingen, geen reden voor paniek bestond. Van Veen wilde zich niet zo snel bij deze conclusie neerleggen en ontdekte dat de dijken bij Dordrecht, de stad waar hij zelf woonde, zeker een meter te laag waren.139 In 1939 publiceerde Van Veen het rapport Te verwachten stormvloedstanden

op de benedenrivieren, waarin hij concludeerde dat de oude methode van risicomanagement niet meer

afdoende was.140 Het verhogen van de dijken tot boven de hoogst gemeten waterstand zegt namelijk nog niets over de daadwerkelijke dreiging van het water.141 Om deze mogelijke waterstanden te becijferen was een uitgebreide analyse nodig van onder andere de hoogst waargenomen waterstanden, de te verwachten getijden en de bodemdaling. Van Veens vele rapporten vormden de directe aanleiding voor de formatie van de Stormvloedcommissie, die in 1939 werd samengesteld met hemzelf als secretaris. Uit dit succes blijkt ook de vasthoudendheid van Van Veen die, veelal in zijn vrije tijd, bleef doorwerken aan complexe waterstaatsprojecten. Van Veen was daarin zo ongeveer het tegenbeeld van de loyale, charmante en welbespraakte ingenieur Lely: hij was een koppige man met wat men nu wellicht autistische trekjes zou noemen. Ook ‘zijn’ studiedienst was hier een voorbeeld van, sommigen binnen Rijkswaterstaat zagen het als een staat in een staat.142

Overigens waren er meer deskundigen die opmerkten dat de veiligheid te kort schoot. Jos Rulkens, een ingenieur uit Noord-Brabant, trok al in de jaren twintig aan de bel.143 Uit de mathematische beschouwingen die bij het Deltarapport geleverd zijn, blijkt daarnaast dat het de collega van Van Veen, P.J. Wemelsfelder, was die als eerste aandrong dat dijken gebouwd moesten worden op toekomstige stormen en niet enkel op de hoogst waargenomen waterstand tot dan toe.144 Pieter Wemelsfelder publiceerde in 1939 in De Ingenieur met behulp van de waterstanden van de voorgaande vijftig jaar, welke waterstanden te verwachten waren. ‘De wetten der waarschijnlijkheid’ noemde Wemelsfelder die en hij gaf daarmee aan dat men niet langer bezig moest zijn met de hoogste waterstand het komende jaar, maar met een waterstand die bijvoorbeeld elke 10 of 100 jaar zou worden overschreden. Het was een geheel nieuwe aanpak: een visie op stormvloeden met oog voor

137 Van der Ham, Meester van de Zee, 174. 138 Ibidem, 80.

139 Ibidem, 92.

140 Johan van Veen, Te verwachten stormvloedstanden op de benedenrivieren, (Den Haag 1939). 141 Van der Ham, Meester van de Zee, 94.

142 Ibidem, 101. 143 Ibidem, 94.

144 D. van Dantzig en J. Hemelsrijk, “Extrapolatie van de overschrijdingslijn van de hoogwaterstanden te Hoek

van Holland met behulp van geselecteerde stormen”, Beschouwingen over stormvloeden en getijbewegingen, (’s-Gravenhage 1961), 18-19.

de toekomst.145

De nieuwe methode van Wemelsfelder laat zich vrij simpel uitleggen. Door over een bepaalde periode alle hoogwaterstanden en stormvloeden op één locatie te meten, ontstaat een frequentietabel waaruit blijkt hoe vaak bepaalde waterstanden zich voordoen. Het blijkt dat er een bepaalde frequentie in deze waterstanden zit: hoe hoger de waterstand, hoe zeldzamer deze is. Door deze waterstanden op enkel logaritmisch papier te zetten, met op de x-as de hoogwaterstand en op de logaritmische y-as de frequentie in jaren, ontstaat een rechte lijn in het voorkomen van de waterstanden, zoals op de afbeelding hieronder uit het artikel wordt gedemonstreerd. Het hangt af van de methode van het tellen van de hoogwaterstanden of lijn A of B gevolgd kan worden, maar bij een lagere frequentie komen de lijnen al snel overeen.

Frequentiekromme van Wemelsfelder voor de Hoek van Holland.146

Tussen 1888 en 1937 was de hoogst bekende waterstand 3,25 meter boven NAP, in de tabel aangegeven op het punt waar de stippellijn begint: vanaf hier wordt namelijk een aanname gemaakt over de kansen op hogere stormvloeden. Deze waterstand komt volgens de methode ongeveer eens in de 90 jaar voor, maar was de hoogste in de gemeten 50 jaar. Uit de gestippelde lijn volgt dat een storm van bijvoorbeeld 3,80 meter boven NAP eens in de 800 jaar voorkomt.147

Volgens Wemelsfelder was een frequentieanalyse de enige manier om te onderzoeken welke waterstanden te verwachten waren.148 Het is een praktisch voorbeeld van Morrisons modellen- beschrijving: door middel van abstractie en idealisatie is het mogelijk de realiteit op te rekken en een veelvoud van stormvloeden te produceren. De modellen van Wemelsfelder zijn echter niet goed te vergelijken met die van Lorentz. Lorentz’ aanpak was weliswaar gericht op het verklaren van

145 P.J. Wemelsfelder, “Wetmatigheden in het optreden van stormvloeden”, De Ingenieur, Vol. 54, Nr. 9, (maart

1939), 33.

146 Wemelsfelder, “Wetmatigheden in het optreden van stormvloeden”, 31.

147 Ibidem, 31. 148 Ibidem, 32.

fenomenen, net als die van Wemelsfelder, maar deed desondanks onderzoek naar de oorzaken van het hoogwater. Wemelsfelder keek enkel naar het voorkomen van stormvloeden. Net als Lorentz had Wemelsfelder dus een instrumentalistische visie op kennis, maar in overeenstemming met Knights opmerking over de statistiek verklaart Wemelsfelders model de hoge waterstanden niet. 149 Om die reden doet zich hier een groot probleem voor: in hoeverre zijn de voorspellingen nog betrouwbaar als verdere data ontbreekt? Meer informatie dan de zwaarste storm in 50 jaar bezat Wemelsfelder immers niet. Voor een beperkte verhoging is deze vraag nog niet zo belangrijk: als uit de tabel blijkt dat de kans van een storm eens in de duizend jaar een storm van 4,08 meter boven NAP is, dan zal de afwijking gering zijn. Maar waar houdt de betrouwbaarheid van deze lijn op? Wemelsfelder stelt dat als men wil, men de lijn door kan trekken “als absurdum” tot een frequentie van 10-6, dat is eens in de miljoen jaar.150

Wemelsfelder benadrukt daarbij het feit dat de hoogst waargenomen waterstand in een bepaalde periode weinig zegt over de frequentie van die stand. Zoals 3,25 meter boven NAP voorkwam in de waargenomen 50 jaar, maar een frequentie heeft van eens in de 90 jaar, zo moet men niet vergeten dat één gemeten waterstand dus maar weinig zegt over haar algemene frequentie. Dit was een probleem waar Wemelsfelder ook in de praktijk problemen mee kreeg, toen hij zijn theorie aan collega’s en leidinggevenden probeerde uit te leggen. Uit een gesprek dat een latere collega in 1967 met Wemelsfelder voerde, bleek dat veel van diens collega’s niet begrepen wat werd bedoeld met een kans van eens in de 10.000 jaar.151 Dit probleem is ook terug te vinden in de literatuur, waarin vaak op dit feit wordt gehamerd.152

In deze tabel van Wemelsfelder wordt een uitgebreide weergave van de kans op de hoogste stormvloeden per 1, 10, 100 en 1000 jaar weergegeven.153

Wemelsfelder was met zijn methode zijn tijd ver vooruit. Zoals uit de introductie bleek is het becijferen van risico’s, zeker op financieel-consequentialistisch vlak, een typische ontwikkeling van na de Tweede

149 Knight, Risk, Uncertainty and Profit, 217-218. Vergelijk met paragraaf 1.1 en 1.4. 150 Ibidem, 32.

151 Gesprek met Pieter Huisman, 22 april 2015.

152 Van Dantzig en Hemelsrijk, “Extrapolatie van de overschrijdingslijn”, 24. 153 Wemelsfelder, “Wetmatigheden in het optreden van stormvloeden”, 33.

Wereldoorlog. Pas in de jaren ’50 wordt er uitgebreid aandacht aan besteed.154 Dat gold ook specifiek voor haar toepassing in de civiele techniek en waterbouwkunde. Tijdens opleidingen in de jaren ’50, ook na de Watersnoodramp, werd de ideale dijkhoogte nog altijd berekend door de hoogste waterstand plus één meter te nemen.155 Niet iedereen was dan ook overtuigd van Wemelsfelder methode, zo liet ingenieur Ph. van der Breggen er in een uitgave van De Ingenieur uit 1948 maar weinig van over.156

De Stormvloedcommissie die onder druk van Van Veen was opgericht, maakte echter wel meteen gebruik van Wemelsfelders ideeën.157 Mede hierdoor won de methode langzaam aan gewicht.158 Van Veen merkte daarbij op dat kansberekening noodzakelijk was, maar dat een verklaring voor de werking van de methode nog steeds ontbrak.159 De meest accurate voorspelling van de stormvloeden was daarmee op een vrij magere wetenschappelijke basis gebouwd. Het duurde relatief gezien echter niet lang voordat de Stormvloedcommissie overtuigd was van het nut van Wemelsfelders methode en al halverwege 1940 lag er een omvangrijk rapport waarin geconcludeerd werd dat er snel wat moest gebeuren aan de dijken in het Deltagebied. De leiding van Rijkswaterstaat nam deze adviezen over en het duurde niet lang voor er een en ander uit werd ondernomen.160 Van Veen werd binnen de commissie als secretaris echter ontslagen, omdat hij bleef vasthouden aan een hoger veiligheidspeil dan de 4,0 meter boven NAP bij de Hoek van Holland die de commissie had vastgesteld.161

De pogingen om de vele dijkverzwaringen tijdens de oorlog uit te voeren waren helaas niet erg succesvol. Het was Rijkswaterstaat nog gelukt in de eerste oorlogsmaanden de Duitse bezetters de Biesboswerken in de maag te splitsen en men hoopte dat dit ook zou lukken met de verdere dijkverzwaringen die nu hard nodig bleken. In 1942 werden echter alle nieuwe werken van Rijkswaterstaat gestaakt en in 1944 werd alsnog het werk aan de Biesbos stilgelegd op last van de bezetters. Ondanks een gevaarlijk hoge stormvloed in 1943, die Van Veen veel zorgen baarde, had de Nederlandse regering in de naoorlogse jaren veelal andere zorgen, waardoor er maar weinig terecht kwam van een omvangrijke herstructurering van de kustverdediging. Het was tijdens deze vruchteloze jaren dat Van Veen zich als dr. Cassandra openbaarde en zich ook op andere zaken ging toeleggen, zoals een Engelstalige Nederlandse waterstaatsgeschiedenis, de eerste in zijn soort.162

Een andere theorie, die Van Veen in oorlogstijd verder uitwerkte en die ook een goed voorbeeld van zijn eigenzinnigheid was, was zijn stelling dat de stromingen in het Deltagebied ook berekend zouden kunnen worden door gebruik te maken van de wetmatigheden in de elektriciteitsleer. Het woord stroom was volgens Van Veen een vloeistof-metafoor die niet voor niks had standgehouden.163 De complexe handelswijze van Lorentz, voor het nog moeilijkere

154 Dionne, “Risk Management: History, Definition and Critique”, 148. 155 Gesprek met Pieter Huisman, 22 april 2015.

156 H.C. Toussaint, Zeedijkshooghte: zynde negen voet vyf duym boven stadtpeyl: uitgemeten en uitgetekend,

(Den Haag 1998), 70-71. Ph. van der Breggen, “Toepassing van enige formules uit de waarschijnlijkheidsrekening”, De lngenieur, Vol. 60, Nr. A, (1948), 33-40.

157 Johan van Veen, Rapport van de commissie inzake stormvloeden in Nederland, (Den Haag 1944), 13-14. 158 Toussaint, Zeedijkshooghte, 71.

159 Van Veen, Rapport van de commissie inzake stormvloeden in Nederland, 14. 160 Van der Ham, Heersen en Beheersen, 199-200.

161 Van der Ham, Meester van de Zee, 124.

162 Johan van Veen, Dredge Drain Reclaim: the art of a nation, (Den Haag 1955). Van der Ham, Meester van de

Zee, 156-157.

stromingsgebied van de Nederlandse delta, zou tot haast onmogelijke berekeningen leiden.164 Door de stromingen in het Deltagebied te af te leiden uit een elektronische opstelling, was volgens Van Veen het gehele proces van voorspellingen aanzienlijk te vereenvoudigen. Van Veen werd hiermee in Nederland alles behalve serieus genomen. Internationaal was zijn wetenschappelijke status intussen echter zover gestegen, dat men er daar wel lovend over sprak.165 Later leidde Van Veens stellingen tot grote debatten met zijn ondergeschikte wiskundige J.J. Donkers, die verder werkte met de methode Lorentz. Uiteindelijk werden beide aanpakken voortgezet en cumuleerde Van Veens inspanningen in de DELTAR, een analoge computer die van 1960 tot 1984 dienst heeft gedaan om complexe berekeningen voor de Deltawerken uit te voeren.166 De eerste opstelling van deze computer maakte Van Veen in de laatste oorlogsjaren thuis. Zo bleef hij al die jaren bezig met een eenzame kruistocht voor het verzwaren van de dijken en werkte hij zijn plannen voor een veilig Deltagebied verder uit. Op 29 januari 1953 zond hij het allereerste voltooide Deltaplan naar zijn nieuwe chef August Maris.

Toen twee dagen later op 31 januari 1953 het noodlot toesloeg, was het belang van Van Veens rapporten, zeker in waterstaatskundige kringen, al enige tijd definitief aangetoond. Bestuurlijk vormde de Watersnoodramp echter wel een waterscheiding. Mede door de beperkte middelen waren er na de Tweede Wereldoorlog vooral plannen gemaakt voor een verbetering van de keringen en dijken, maar was er met de uitvoering nog weinig vaart gemaakt. Ook blijft het speculeren in hoeverre de sociale onbeholpenheid van Van Veen zijn vakkundige genialiteit soms in de weg heeft gezeten. Los van zijn ontslag als secretaris van de Stormvloedcommissie lag hij geregeld in de clinch met zijn leidinggevenden. Na 1953 kwamen de dijkverzwaringen en de omvangrijke Deltawerken in ieder geval snel van de grond. De pas opgerichte Deltacommissie kwam met nieuwe normen om de waterveiligheid te borgen en de kans op een nieuwe overstroming tot een minimum te beperken.167 Maar het ‘tot een minimum beperken van de risico’s’ vraagt om een concrete uitwerking van enkele veelbesproken vragen: wat was de kans dat zich een herhaling van de Watersnoodramp zou voordoen? Konden er nog zwaardere stormen worden verwacht? En hoe veilig wilde men Nederland maken?