• No results found

Filosofie over risicowaardering: geld en dood als meetpunt

II.III Politieke behandeling en wetenschappelijke vooruitgang

2.2 Filosofie over risicowaardering: geld en dood als meetpunt

Om een dergelijke reducering van het risico concreter te maken is het mogelijk om de reducering van het overstromingsrisico uit te drukken in kosten en te vergelijken met de baten. Zodoende kan de ideale dijkhoogte worden berekend die vervolgens kan worden terugverdiend. In de grafiek hieronder wordt het principe van de kosten-batenanalyse weergegeven, zoals die ook door Kriens en Van Dantzig is gebruikt. De verwachte schade als gevolg van een overstroming, wordt opgeteld bij de investeringskosten voor de dijkverhoging. Zo ontstaat de kromme Totale Kosten (I + V), die een bepaald minimum kent. Dit punt wordt in de grafiek ook wel het Optimum genoemd en is de meest kosten- efficiënte oplossing. In dit geval is het Optimum vastgesteld op een dijkverhoging van 35 centimeter. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat de Deltacommissie er moeite mee heeft gehad de directe uitkomsten van een kosten-batenanalyse over te nemen. Enkele wiskundig slecht onderbouwde aannames leidden tot afzwakkingen, zo niet verwerpingen, van de voorstellen van het Mathematisch Centrum. Beslissingsmodellen rond risico’s zijn ingewikkelde modellen: hoe concreter de invulling van het (acceptabel) risico wordt, hoe heviger de discussie tussen objectivisten en subjectivisten oplaait. Voor de Deltacommissie ging die discussie onder andere over de factor om immateriële waarde uit te drukken in de kosten. Maar ook voor materiële zaken kan dit lastig zijn. In de grafiek hierboven wordt

219 Ibidem, 150. 220 Ibidem, 160.

die discussie duidelijk door te kijken naar de lijn van de Totale Kosten. De Verwachte Schade van deze kosten is een belangrijk component; maar hoe wordt deze schade vastgesteld?

Algemeen principe van de KBA, toegepast op dijkverhoging.221

Het gebruik van de termen groepsrisico en individueel risico roept daarom een aantal vragen op over de toepasbaarheid van Van Dantzigs methoden op overstromingen. De hoogwaternormen staan op een veel lager niveau dan dat van andere dreigingen voor de fysieke veiligheid in Nederland. Zelfs de geadviseerde waarde van eens in de 125.000 jaar door Van Dantzig, komt niet in de buurt van het MTR of het groepsrisico. Het groepsrisico wordt daarentegen uitgedrukt in slachtoffers, en Van Dantzigs kosten-batenanalyse in geld. Van Dantzig stelde nog voor de waarde van mensenlevens uit te drukken in een vermenigvuldigingsfactor, maar de Deltacommissie heeft het niet gedurfd deze aanpak over te nemen. Was achteraf bezien een sociaaleconomisch beslissingsmodel wel in staat om de schade die was toegebracht door de ramp in te schatten? Of is het model niet zozeer het probleem maar de invulling ervan? Het is een terechte vraag met welke methode het acceptabele risico het best kan worden uitgedrukt.

Een complete behandeling van de risico’s op overstromingen bevat zodoende altijd een subjectieve waardering. Dit blijkt ook uit de standaard risicoformule: hoewel kans soms redelijk objectief berekend kan worden, moet er ook aan het gevolg een waarde worden gehangen voor het risico kan worden becijferd, zoals de grafiek laat zien. Een analyse van de beleidsstukken leert dat er eigenlijk slechts twee economische methoden beschikbaar zijn om concreet de gevolgen van overstromingsrisico’s te waarderen. Vanuit de economische wetenschap is dat een waardering van de schade door middel van geld. Het voordeel van deze methode (en dus van de kosten-batenanalyse van Van Dantzig) is dat zij de grens tussen acceptabel en onacceptabel aangeeft als de meest kosten- efficiënte situatie. Toch werd al duidelijk dat deze aanpak grote subjectieve waarderingsproblemen

met zich meebrengt.

De enige andere veelgebruikte optie is om menselijke slachtoffers als uitgangspunt te nemen, zoals het MTR en het groepsrisico dat doen. Wanneer slachtoffers centraal worden gesteld bij een beslissing over de aanvaardbaarheid van bepaalde risico’s, moet men bedenken hoe de grens tussen onacceptabel en acceptabel wordt vastgelegd. Het groepsrisico stelt bijvoorbeeld een bepaald aantal slachtoffers centraal, terwijl het ook mogelijk is het mensenleven te waarderen en af te zetten tegen de kosten van dijkverzwaringen en verdere hoogwaterveiligheid. Het is verleidelijk om in navolging van het groepsrisico een genormeerd aantal slachtoffers als onacceptabel te stellen. Maar hier span ik het paard achter de wagen, want het is op deze manier nog niet duidelijk hoe dit aantal wordt gedefinieerd. Dat is alleen mogelijk door aan het wat gevoeligere scenario van de waardering van een mensenleven aandacht te schenken. Deze methode maakt het namelijk duidelijk in hoeverre het mogelijk is alle Nederlanders te beschermen met de beschikbare financiële middelen. Het schema van Douglas en Wildavsky verklaart ook de drang om een meetbare eenheid achter het slachtofferaantal te vinden: de overheid als hiërarch gelooft dat door een juiste allocatie van de beschikbare middelen, het risico zo goed mogelijk te bestrijden is.222

Binnen de academische aandacht voor de filosofie van het risico is aan dit onderwerp, als één van de weinige binnen dit specialisme, aanzienlijke aandacht geschonken. Dat komt onder andere door het gebruik van vergelijkbare afwegingen in Groot-Brittannië, waar het gecentraliseerde zorgstelsel een kosten-batenanalyse gebruikt om te bepalen of (nieuwe) medicijnen wel kostenefficiënt genoeg zijn. Ook in Zweden bestaat er veel aandacht voor dit onderwerp door onder andere de uitkomsten van verschillende onderzoeken met elkaar te vergelijken met behulp van wiskundige kalibratie.223 In het latere project Vision Zero, is men afgestapt van een traditionele kosten-batenanalyse en redeneert men dat verlies van leven of gezondheid op geen enkele wijze kan worden uitgeruild tegen andere profijten in de samenleving.224

Het is mogelijk om op een aantal manieren te komen tot een waarde van een mensenleven, om te gebruiken in een kosten-batenanalyse. Jonathan Wolff beschrijft hoe in statistische studies wordt gesproken over de value of preventing a fatality (VPF).225 De term statistisch leven is van groot belang en Wolff maakt duidelijk dat VPF een methode is voor risicoreductie van de gehele bevolking en niet voor het beschermen van bepaalde groepen.226 In Groot-Brittannië wordt de waarde van de VPF geschat op ongeveer 1 miljoen pond.227 Dit is een waarde die in eerste instantie werd vastgesteld door te kijken naar het verlies van potentieel inkomen van een persoon. Het nadeel hiervan is dat ouderen of zieken compleet buiten de boot vallen en zelfs een negatieve waarde kunnen krijgen. Later is men tot de conclusie gekomen dat de bijdrage van personen aan de economie geen goede weerspiegeling geeft van hun economische waarde. Men begreep dat het voor ouderen allerminst bijzonder is om te betalen aan risicoreductie, in de vorm van medicijnen of andere ondersteuning in het dagelijks leven. Dit is een manier van denken die dicht bij Becks gedachtegoed ligt, omdat mensen

222 Zie bijvoorbeeld Adams, “Risk, Freedom and Responsibility”, 9-10.

223 Zie onder andere Mikael Svensson, “The value of a statistical life in Sweden: Estimates from two studies

using the “Certainty Approach” calibration”, Accident Analysis and Prevention, Vol. 41, (2009), 430–437. Of Arianne de Blaeij e.a., “The value of statistical life in road safety: a meta-analysis”, Accident Analysis and Prevention, Vol. 35, (2003), 973–986.

224 Zie het project Vision Zero, http://en.wikipedia.org/wiki/Vision_Zero, geraadpleegd op 14 maart 2015. 225 Jonathan Wolff, “What is the value of preventing a fatality?”, Tim Lewens (ed.) Risk: philosophical

perspectives, (New York 2007).

226 Wolff, “What is the value of preventing a fatality?”, 57. 227 Ibidem, 54.

in de moderne risicosamenleving volop investeren in bijvoorbeeld medicijnen en hulpmiddelen om risico’s te vermijden. Als we de waarde van een mensenleven op die manier bezien, wordt de deur geopend om het leven in het geheel te waarderen als gevolg van de bereidheid om te betalen, met de vakterm willingness to pay.

De afweging die zich dan aandient is of de betalingen die mensen zouden doen of die ze nu al

maken gehanteerd moet worden. In het ene geval kijkt men naar een hypothetische investering die

men zou willen maken, in het andere geval leidt men de waarde af vanuit de bestaande marktwerking. Beide methoden hebben enkele voor- en nadelen. Willingness to pay is een zeer subjectief begrip en, nog problematischer, sterk afhankelijk van de beschikbare middelen die iemand heeft. Ook krijgt men van diverse onderzoeken het gevoel dat mensen soms maar wat getallen uit hun duim zuigen, omdat men simpelweg niet weet wat men zou willen betalen om een risico te ontlopen. Gezien het feit dat mensen ook nog eens slecht zijn in het nemen van rationele beslissingen op percentages, met name als deze erg klein zijn, kan men vraagtekens plaatsen bij methoden die mogelijke investeringen gebruiken om het mensenleven te waarderen.

Helaas is dat ook het geval voor de methode die de bestaande voorkeuren analyseert. Alleen een analyse van wat iemand nu voor soort levensbevorderende aankopen doet, is al lastig. In hoeverre dit argument heeft meegewogen in de aanschaf van een auto en in hoeverre iemand overtuigd is van het gezonde of ongezonde element van gekochte waren, is helemaal moeilijk vast te stellen. Deze constateringen en het feit dat inschatting van waarde met fictief geld gebeurt, maken het erg lastig om te zeggen in hoeverre het zinvol is risico’s door middel van willingness to pay te waarderen. Er is daarnaast voor de hand liggende kritiek te uiten op deze omgang met risico’s. Ten eerste kan men zich afvragen in hoeverre een mensenleven in geld is uit te drukken, al is het statistisch. Maar er is nog een fundamenteler probleem met kwantificatie van deze risico’s stelt Carl F. Cranor in zijn artikel “Towards a non-consequentialist approach to acceptable Risks”. Cranor vraagt of de aanname dat een dood altijd hetzelfde is, wel aanvaardbaar is. Is het risico op verdrinking door overstroming hetzelfde als het risico op verhongering na een overstroming, of op dood door luchtverontreiniging? Cranor beargumenteert van niet, maar de meeste beleidsmakers doen dat wel. Het is volgens Cranor daarom niet mogelijk de dood van personen aan elkaar gelijk te stellen in een kosten-batenanalyse. Hier valt op te merken dat het onderzoek van de Gezondheidsraad tot eenzelfde conclusie is gekomen. Van de subjectieve beleving van de dood wordt volgens zowel Cranor als de raad, een objectivistisch vaststaand feit gemaakt dat epistemologisch moeilijk vol blijkt te houden. Zoals Cranor citeert, gaat men er dan vanuit:

“That a death is a death is a death...”228 Als men deze argumentatie volgt, dan zijn de termen groepsrisico en individueel risico niet zo geschikt om het overstromingsrisico tot een acceptabel risico te herleiden.

Het valt dus niet mee om methoden te vinden die de waarde van een mensenleven kunnen achterhalen en gebruiken voor een kosten-batenanalyse. Moet men dan concluderen, in navolging van de Deltacommissie, dat het meenemen van deze waarden voor het bepalen van een acceptabel overstromingsrisico, in het geheel niet relevant is? Een standaardwaarde aan het acceptabele risico geven werkt in dit geval echter ook niet, omdat het overstromingsrisico te duur is om zo drastisch te beperken. Het resultaat is dan opnieuw een kosten-batenanalyse waarin enkel economisch uitdrukbare zaken worden afgewogen.

228 Carl F. Cranor, “Towards a non-consequentialist approach to acceptable risks”, Tim Lewens (ed.), Risk: