• No results found

4. Vegetatiekaart

4.7 Evaluatie

4.8.3 Freatofyten

4.8.3.1 Verspreiding van freatofyten

Met freatofyten worden plantensoorten bedoeld die in een bepaald gebied in hun voorkomen uitsluitend of voornamelijk beperkt zijn tot de invloedssfeer van het freatisch water of grondwater (LONDO 1988). Door LONDO (1988) worden alle plantensoorten in verschillende categorieën onderverdeeld.

De volgende categorieën worden onderscheiden: - H hydrofyten of waterplanten.

- W natte freatofyten, zijn soorten die voor een goede ontwikkeling en voltooiing van hun levenscyclus (o.a. kieming) vereisen dat het water zich gedurende een deel van het jaar of min of meer permanent boven of net onder het maaiveld bevindt.

- F soorten die uitsluitend groeien binnen de invloedssfeer van het grondwater. - V soorten van meestal vochtige bodem die hoofdzakelijk of uitsluitend binnen de invloedssfeer van het grondwater groeien.

- K kalk-afreatofyten zijn soorten die binnen de invloedssfeer van het grondwater groeien maar op kalkrijke gronden ook op drogere standplaatsen kunnen groeien. - P plaatselijke freatofyten zijn soorten die kunnen voorkomen buiten de invloeds-sfeer van het grondwater maar die in bepaalde gebieden wel aan grondwater gebonden zijn.

- D duinfreatofyten zijn soorten die enkel in de duinen of in andere zandgebieden aan grondwater gebonden zijn.

- A afreatofyten zijn soorten die niet gebonden zijn aan de invloedssfeer van grondwater.

- Z halofyten of zouttolerante soorten.

LONDO (1988) maakt onderscheid tussen obligate freatofyten, wat plantensoorten zijn die uitsluitend groeien binnen de invloedssfeer van het grondwater en niet-obligate of facultatieve freatofyten wat soorten zijn die hoofdzakelijk of bijna uitsluitend groeien binnen de invloedssfeer van het grondwater maar die op bepaalde plaatsen ook buiten de invloedssfeer van grondwater kunnen groeien. De soorten van categorie F en W zijn obligate freatofyten, de soorten van categorie V, K, P en D zijn facultatieve freatofyten.

Als men bepaalde soorten voor een bepaald studiegebied als freatofyt beschouwt, dient men eerst te controleren welke categorieën met toebehorende soorten zich effectief in het studiegebied als freatofyt gedragen. Als bijvoorbeeld het studiegebied buiten de duinen is gelegen, zullen de soorten van categorie D zich niet als freatofyt gedragen.

Voor de polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde kunnen de plantensoorten van categorie W, F, V, K en (P) als freatofyt beschouwd worden. Elke soort van categorie P dient eerst apart gecheckt te worden of ze zich als freatofyt gedraagt in het studiegebied. Van categorie P blijkt enkel Solanum dulcamara zich als freatofyt te gedragen in de polder.

Obligate freatofyten

Facultatieve freatofyten

In totaal werden 93 freatofyten aangetroffen in de polder. Hierbij zijn enkel die soorten meegerekend die in de percelen of aan de rand van de percelen werden aangetroffen, zowel binnen als buiten de opnamevlakken. Vier freatofyten werden enkel aangetroffen op de oevers van of in de sloten namelijk Alisma plantago-aquatica (W), Carex disticha (W), Rumex

maritimus (W) en Sparganium erectum (W). Deze werden niet meegerekend.

In figuur 61 wordt de verdeling van de aangetroffen freatofyten per categorie weergegeven, waaruit blijkt dat de meeste freatofyten tot categorie W en V behoren, in mindere mate tot categorie F en in geringe mate tot categorie K en P. Het aandeel obligate freatofyten (categorie F en W) bedraagt 54%, het aandeel facultatieve 46%.

Categorieke freatofytenverdeling f 16% w 37% k 8% v 38% p 1% f w k v p

Figuur 61: Spectrum van freatofyten die in de polder zijn gevonden per categorie.

Figure 61: Spectrum of phreatophytes by category, found in the polder.

De aanwezigheid van kwelzones kan onrechtstreeks worden afgeleid uit hydrologische of vegetatiekundige waarnemingen. Hydrologisch wijzen geringe seizoenale grondwaterpeil-schommelingen of stijghoogteverschillen in piëzometernesten op de aanwezigheid van kwelzones (cf. 3.3.2), terwijl vegetatiekundig de aanwezigheid van grondwaterafhankelijke soorten op kwel kan wijzen (HUYBRECHTS & DE BECKER 1997). Uit een verspreidingskaart van grondwaterafhankelijke plantensoorten, kan men de ligging van de verschillende kwelzones afleiden.

Figuur 62 geeft een overzicht van de aantallen aangetroffen freatofyten, zowel obligate als facultatieve per vegetatieopname. De grootte van de gebruikte symbolen is evenredig met het aantal aangetroffen freatofyten per vegetatieopname. Het totaal aantal freatofyten per vegetatie-eenheid is niet gecumuleerd. Freatofyten die niet in de proefvlakken voorkwamen, zijn niet meegeteld of apart afgebeeld.

In de verspreiding van de freatofyten kan een duidelijk patroon worden herkend. Ze worden aangetroffen in een brede zone tegen de cuesta en in een smalle zone tegen de Scheldedijk. De hoogste aantallen freatofyten worden aangetroffen in het boscomplex tussen de Verkortingsdijk en de Blauwe gaanweg, in het boscomplex tussen de Verkortingsdijk, Lange gaanweg en Kemphoekstraat en rond de Rupelmondse kreek. Dit komt grotendeels overeen met de bevindingen in 3.3.2.1 waar op basis van hydrologische data de kwelzones werden afgebakend. Op basis van de verspreiding van freatofyten zou men deze kwelzones kunnen uitbreiden tot een brede zone langsheen de cuesta die onderbroken wordt ter hoogte van de

Barbierbeek en in de Rupelmondse polder, en tot een smallere zone evenwijdig met de Scheldedijk, vooral dan in de Kruibeekse en Bazelse polder en in mindere mate in de Rupelmondse polder. Zoals door LONDO (1988) reeds wordt aangegeven wijzen echter niet alle freatofyten automatisch op kwel of verticale stroming van grondwater. Het is niet voor elke plantensoort gekend of ze al dan niet kwelafhankelijk zijn. De aanwezigheid van freatofyten kan eveneens een gevolg zijn van een hoge grondwaterstand tengevolge van peilbeheer of lage topografie. Het verspreidingspatroon van de freatofyten wordt dan ook duidelijker gereflecteerd in het patroon van de gemiddelde grondwaterstand (zie figuur 11) dan in het patroon van de amplitudes (zie figuur 14).

De discontinuïteit in het voorkomen van freatofyten in deze zones kan verschillende oorzaken hebben. Enerzijds kan dit eenvoudigweg te wijten zijn aan het ontbreken van kwel en/of hoge grondwaterstanden of anderzijds kan dit een gevolg zijn van het huidige grondgebruik. In de Rupelmondse polder en in een kleine zone in de Kruibeekse polder tegen de Scheldedijk kan de lage grondwaterstand de oorzaak zijn van het ontbreken van freatofyten (zie figuur 11). De zones waar bijna geen freatofyten worden aangetroffen, situeren zich echter voornamelijk in intensieve landbouwgebieden, vooral dan in de Rupelmondse polder en tegen de Scheldedijk aan. Het zijn voornamelijk weilanden die sterk bemest en intensief begraasd worden, omstandigheden die door de meeste freatofyten niet getolereerd worden. Het ontbreken van freatofyten in de omgeving van de Barbierbeek is vermoedelijk te wijten aan het intensieve landbouwgebruik en/of het drainerend effect van de Barbierbeek (een drainerend of vernattend effect kon echter niet uit de beschikbare data worden afgeleid (cf. 3.3.2.1.b)). Voor de verspreiding van een aantal freatofyten verwijzen we naar hoofdstuk 4.8.2.

Figuur 62: Verspreiding van freatofyten in de polder. Hoe groter het symbool, hoe meer freatofyten er voorkomen.

Figure 62: Distribution of phreatophytes in the polder. The size of the symbol is in proportion to the number of phreatophytes.