• No results found

RG Urtica dioica/Populus x canadensis-[Alno-Padion]

4. Vegetatiekaart

4.5 Vegetatietypologie

4.5.6 RG Urtica dioica/Populus x canadensis-[Alno-Padion]

Nitrofiel populierenbos

Dit type omvat populierenbossen met een vrij goed ontwikkelde struiklaag. In vergelijking met voorgaande bostypes heeft de struiklaag echter een geringere bedekking. De kruidlaag van dit type is sterk verruigd en wordt gedomineerd door Urtica dioica en Rubus sp., terwijl in de moslaag Brachythecium rutabulum domineert.

Zowel in de boomlaag als in de struiklaag kunnen geen strikt differentiërende soorten worden onderscheiden, enkel Sambucus nigra (struiklaag) kan als zwak differentiërend worden beschouwd.

Hetzelfde geldt voor de kruid- en moslaag waar eveneens geen strikt differentiërende soorten kunnen worden onderscheiden. Omwille van de hoge karakteristieke bedekking van Urtica

dioica kan die als zwak differentiërend worden beschouwd ten opzichte van de andere

bostypes, met uitzondering van Type 7 DG Populus x canadensis-[Galio-Urticetea], waar

Urtica dioica eveneens hoogbedekkend is (cf. 4.5.7).

Zoals reeds aangehaald omvat dit type voor het grootste deel populierenbossen, aangevuld met een aantal wilgenbossen die qua struik-, kruid- en moslaag overeenstemmen met de populierenbossen.

In 83% van de opnames zijn Populus x canadensis aangeplant die de boomlaag vormen, terwijl in de overige opnames de boomlaag uit Salix alba of Populus canescens bestaat. In een aantal vegetatie-eenheden heeft zich nog geen duidelijk afgescheiden boomlaag ontwikkeld maar wordt die vervangen door een hoge struiklaag. Dit is vooral het geval in een aantal wilgenbosjes (voormalige grienden). De gemiddelde bedekking van de boomlaag bedraagt 57%.

De goed ontwikkelde struiklaag heeft een gemiddelde bedekking van 53% waar in totaal 23 soorten werden aangetroffen. Sambucus nigra is constant vertegenwoordigd, terwijl Alnus

glutinosa frequent wordt aangetroffen. Crataegus monogyna en Salix cinerea zijn occasioneel

aanwezig. Andere vermeldenswaardige soorten die echter in geringe mate voorkomen zijn

Frangula alnus, Ulmus minor, Viburnum opulus, Sorbus aucuparia, Salix caprea, Corylus avellana, Prunus avium, Quercus robur en Fraxinus excelsior.

De kruidlaag van dit bostype wordt gekenmerkt door een uitgesproken dominantie van Urtica

dioica die een karakteristieke bedekking heeft van 34%, terwijl de kruidlaag een gemiddelde

bedekking heeft van 78%. Rubus sp. treedt als codominant op met een karakteristieke bedekking van 19%. Beide soorten zijn vanzelfsprekend constante soorten wat Cirsium

palustre, Galium aparine, Glechoma hederacea en Symphytum officinale ook zijn. Frequent

voorkomende soorten zijn Poa trivialis en Melandrium dioicum, terwijl Calystegia sepium,

Dryopteris filix-mas, Filipendula ulmaria, Galeopsis tetrahit, Holcus lanatus, Humulus lupulus, Iris pseudacorus, Rumex sanguineus en Solanum dulcamara occasioneel voorkomen.

De moslaag heeft een gemiddelde bedekking van 32% met Brachythecium rutabulum (karak. bedek. 24%) als dominante soort en Eurhynchium praelongum als codominant (karak. bedek. 12%). Naast de vermelde mossoorten wordt Mnium hornum occasioneel aangetroffen.

De percelen die onder dit bostype werden geklasseerd komen vrij verspreid voor in de polder van Kruibeke. Ook in de Bazelse polder komen een aantal percelen voor met name aan de randen van de centrale donk, alsook in de boszone tussen de Kemphoekstraat en de Lange Gaanweg en tussen de Lange Gaanweg en de Verkortingsdijk. Tussen de Verkortingsdijk en de Blauwe Gaanweg liggen er een aantal percelen tussen het Mesotroof Elzenbroekbos en de

cuesta, net zoals een aantal Alno-Padions. In de Rupelmondse polder daarentegen liggen de percelen uitsluitend rond de Rupelmondse kreek.

De bodem waar het type wordt aangetroffen, bestaat uit matig natte en vooral natte klei of lichte zandleem (overslaggronden en tegen de cuesta), terwijl de percelen op de centrale donk op matig nat lemig zand voorkomen. Het veensubstraat dat zich onder de kleibodems bevond, is veelal ontgonnen of bevindt zich op geringe diepte. De gemiddelde grondwaterstand bedraagt -0.62m (-0.72; -0.49), terwijl de minimale grondwaterstand tot -1.28m (-1.48; -1.07) reikt en de amplitude 1.14m (0.88; 1.40) bedraagt.

Wat het beheer betreft, is er een zekere heterogeniteit binnen het type. Het grootste deel van de percelen kan als populierenaanplanten worden beschouwd. Er zijn echter nogal wat verschillen wat de inplantingplaats betreft. De populieren zijn net zoals in de vorige types vaak geplant in voormalige hakhoutbossen van voornamelijk Alnus glutinosa, waarvan het hakhoutbeheer is opgegeven. Om alsnog de economische rentabiliteit te verhogen werden

daarom Populieren aangeplant (HERMY 1985). In tegenstelling tot de vorige bostypes

(Mesotroof Elzenbroekbos, Moeraszegge/Braam-Elzenbos, Ruigt-Elzenbos en het Elzen-Vogelkersbos) heeft hier in dit type echter een sterke verruiging plaatsgevonden (cf. infra en 4.5.7).

De andere locaties waar populieren zijn ingeplant waren volgens historische kaarten ook reeds bos maar hier werden geen hakhoutstoven aangetroffen.

Zoals reeds vermeld zijn de nog resterende wilgenbossen die in de polder voorkomen ook onder dit type geklasseerd omwille van floristische en fytosociologische parallellen. Deze wilgenbossen zijn restanten voormalige grienden die zijn doorgeschoten (MARTENS 1994; VANALLEMEERSCH et al. in prep.; VAN DEN BALCK & MEIRE in prep.).

Syntaxonomisch heeft het type het meest affiniteiten met rompgemeenschappen van de

Querco-Fagetea die door STORTELDER et al. (1999) zijn beschreven. De twee romp-gemeenschappen die vergelijkbaar zijn met ons type zijn de RG Urtica dioica-[Ulmenion carpinifoliae] en de RG Urtica dioica-[Circaeo-Alnenion]. De kruidlaag van beide rompgemeenschappen bevat veel nitrofiele soorten, veelal met dominantie van Urtica dioica en Glechoma hederacea en met Galium aparine en Poa trivialis als constante soorten. De RG

Urtica dioica-[Ulmenion carpinifoliae] wordt gedifferentieerd ten opzichte van de andere

rompgemeenschap door de aanwezigheid van Rubus caesius, Calystegia sepium, Symphytum

officinale, Equisetum palustre, Filipendula ulmaria, Solanum dulcamara, Lythrum salicaria,

verschillende smalbladige Salix spp. en door Glyceria maxima. Met uitzondering van

Glyceria maxima die zeker niet aanwezig is binnen het type, en Rubus caesius die mogelijks

wel aanwezig is maar niet als dusdanig herkend werd tijdens de vegetatieopnamen, zijn alle differentiërende soorten aanwezig. De RG Urtica dioica-[Circaeo-Alnenion] daarentegen wordt ten opzichte van de andere rompgemeenschap gedifferentieerd door een aantal soorten van het Circaeo-Alnenion zoals Alnus glutinosa, Viburnum opulus, Athyrium filix-femina,

Carex remota, etc. en verder door Corylus avellana, Sorbus aucuparia, Sambucus nigra, Humulus lupulus, Melandrium dioicum, Stachys sylvatica, Rubus fructicosus, Lonicera periclymenum*, Rubus idaeus*, Deschampsia cespitosa* en Prunus padus* (enkel de soorten

met een * zijn niet aanwezig in ons type (Rubus fructicosus is mogelijks aanwezig maar werd niet als dusdanig herkend tijdens de vegetatieopnamen). Als de differentiërende soorten van beide rompgemeenschappen worden vergeleken komen soorten van beiden voor. Het lijkt ons dan ook opportuun om beide rompgemeenschappen te cumuleren tot op verbondsniveau in plaats van tot op onderverbond tot de RG Urtica dioica/Populus x canadensis-[Alno-Padion]. Dit bostype kan in feite beschouwd worden als een gedegradeerd Alno-Padion zoals Type 5.

bijvoorbeeld Primula elatior aangetroffen) bevestigen dit. De degradatie is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan eutrofiëring van het systeem waar de dominantie van

Urtica dioica en Rubus sp. op wijst. Deze eutrofiëring is mogelijks te wijten aan een sterk

schommelende grondwaterstand met bijkomende mineralisatie af door de aanvoer van nutriënten via overstromingen met aangerijkt water (JALINK & JANSEN 1995). Ook de inplanting met Populus x canadensis heeft hier hoogstwaarschijnlijk toe bijgedragen.

Gemiddeld werden per vegetatieopname 21 soorten aangetroffen wat beduidend lager is dan in de vorige types. De enige Rode lijstsoort die werd aangetroffen in het type is Sambucus

ebulus (zeldzaam) in opname 25.

Foto 7: Type 6 RG Urtica dioica/Populus x canadensis-[Alno-Padion] (10/07/2002, perceel 470). Photo 7: Type 6 RG Urtica dioica/Populus x canadensis-[Alno-Padion] (10/07/2002, parcel 470). Foto 8: Type 7 DG Populus x

canadensis-[Galio-Urticetea] met als differentiërende soort Heracleum sphondylium (bloeiend) (24/07/2002, perceel 301). Photo 8: Type 7 DG Populus x canadensis-[Galio-Urticetea] with differential species Heracleum sphondylium (flowering) (24/07/2002, parcel 301).