• No results found

4. Vegetatiekaart

4.5 Vegetatietypologie

4.5.2 Carici elongatae-Alnetum

Mesotroof elzenbroekbos

De 28 percelen die tot dit bostype worden gerekend kunnen beschouwd worden als de beter ontwikkelde mesotrofe elzenbroekbossen.

Wat de struiklaag betreft is Ribes nigrum zwak differentiërend ten opzichte van de andere bostypes, terwijl Carex elongata, Carex paniculata, Carex pseudocyperus (zwak), Carex

remota (zwak), Cardamine pratensis, Galium palustre en Lycopus europaeus de kruidlaag

differentiëren ten opzichte van de andere bostypes.

De struiklaag van de elzenbroekbossen wordt gedomineerd door Alnus glutinosa (karakteristieke bedekking 48%), met Salix cinerea en Fraxinus excelsior als constante begeleiders, zij het met lagere bedekkingen. Daarnaast wordt geregeld Crataegus monogyna,

Sambucus nigra, Sorbus aucuparia, Quercus robur, Viburnum opulus en in mindere mate Cornus sanguinea aangetroffen. Eigenaardig is het onregelmatig voorkomen van Betula pendula en Alnus incana.

In het overgrote deel (75%) van de elzenbroekbossen zijn Populieren (Populus x canadensis) aangeplant. Opvallend hierbij is de vrij lage bedekking van de boomlaag indien populieren zijn aangeplant, gemiddeld 40% versus 66% zonder inplant van populier. In die opnames wordt Populus x canadensis in de boomlaag vervangen door Alnus glutinosa. De lage bedekking van de populieren is vooral te wijten aan de hoge windval. De toestand van de bodem biedt namelijk weinig houvast waardoor windval vaak voorkomt.

De kruidlaag van het elzenbroekbos bestaat voornamelijk uit soorten van moerasruigten en heeft een gemiddelde bedekking van 77%. Constant voorkomende soorten zijn Cirsium

palustre, Carex acutiformis, Filipendula ulmaria, Eupatorium cannabinum, Iris pseudacorus, Lythrum salicaria, Rubus sp., Symphytum officinale, Humulus lupulus, Solanum dulcamara

en Urtica dioica. Terwijl Athyrium filix-femina, Calamagrostis canescens, Calystegia sepium,

Dryopteris carthusiana, Epilobium parviflorum, Juncus effusus, Lysimachia vulgaris, Scutellaria galericulata, Polygonum hydropiper en Valeriana officinalis frequent of

occasioneel voorkomen. Uitgesproken dominanten zijn er niet maar Filipendula ulmaria en

Rubus sp. zijn relatief hoogbedekkend met een karakteristieke bedekking van resp. 15% en

35%. De moslaag in elzenbroekbossen kent veelal een geringe bedekking, tot 20% (VAN DER WERF 1991) wat hier echter niet het geval is.

De moslaag kent namelijk een gemiddelde bedekking van 41% en bestaat voornamelijk uit

Brachythecium rutabulum, Eurhynchium praelongum, Mnium hornum en in mindere mate uit Calliergonella cuspidata, Plagiothecium denticulatum, Fissidens taxifolius en Lophocolea bidentata.

Opvallend is ook het hoge aantal kiemplanten van fanerofyten zoals bijvoorbeeld Crataegus

monogyna, Sorbus aucuparia, Salix spp., Quercus robur en Alnus glutinosa.

In het type komen ook een aantal typische Alno-Padion (Type 5) soorten frequent voor zoals

Glechoma hederacea, Moehringia trinervia, Rumex sanguineus en Melandrium dioicum,

terwijl Circaea lutetiana, Geum urbanum en Angelica sylvestris occasioneel worden aangetroffen. Dit wijst in zekere mate op een volgend stadium in de successie in een brede beekvallei.

Deze elzenbroekbossen worden vooral aangetroffen in een smalle strook evenwijdig aan de cuesta zowel in de polder tussen de Verkortingsdijk en de Blauwe gaanweg, als rond de Rupelmondse kreek. De bodem is er kleiig en uiterst nat met een veensubstraat op geringe diepte, veelal deels ontgonnen. Dit is te zien aan de talrijke uitveningssloten. Het gemiddelde

grondwaterpeil bedraagt -0.19m (-0.41; -0.14), terwijl de amplitude 0.64m (0.57; 0.84) bedraagt. De hoge gemiddelde grondwaterstand en de relatief geringe amplitude of geringe seizoenale schommelingen zijn indicaties voor de aanwezigheid van kwel (HUYBRECHTS & DE BECKER 1997). CABUS (1999) kwam tot dezelfde bevindingen en wees dit toe aan kwel uit de hoger gelegen cuesta. Tijdens periodes van hoge neerslag komen inundaties voor.

De elzenbroekbossen zijn voormalig hakhoutbossen, wat vroeger het typische beheer was van

elzenbroek (STORTELDER et al. 1999), die door het verwaarlozen van het beheer zijn

doorgeschoten (slecht een klein oppervlakte wordt nog als hakhout beheerd, vooral in de omgeving van het Jachtpaviljoen). In de plaats van het hakhoutbeheer verder te zetten, zijn Canadapopulieren aangeplant.

Syntaxonomisch kan dit bostype als een Carici elongatae-Alnetum worden beschouwd, waarnaar dit bostype ook genoemd is.

Syntaxonomisch intermezzo

De meeste van de auteurs erkennen in de klasse van de elzenbroekbossen, de Alnetea

glutinosae, één orde met één verbond, resp. de Alnetalia glutinosae en het Alnion glutinosae.

WESTHOFF & DEN HELD (1969) onderscheiden binnen het Alnion glutinosae twee associaties namelijk het Carici elongatae-Alnetum met Carex elongata, Ribes nigrum en Thelypteris

palustris als kentaxa en het Carici laevigatae-Alnetum met Carex laevigata en Osmunda regnalis als kentaxa. Deze associaties worden respectievelijk als mesotroof en oligotroof

elzenbroekbos beschouwd.

VANDEKERKHOVE (1998) onderscheid in navolging van VAN DER WERF (1991) drie bostypes van elzenbroekbossen namelijk het Carici laevigatae-Alnetum (Oligotroof elzenbroek), het

Carici elongatae-Alnetum (Mesotroof elzenbroekbos) en het Cirsio-Alnetum (Eutroof

Kalk-elzenbroek).

STORTELDER et al. (1998, 1999) onderscheidt binnen het Alnion glutinosae twee associaties namelijk het Thelypterido-Alnetum met Thelypteris palustris als kentaxon en het Carici

elongatae-Alnetum met Carex elongata en Ribes nigrum als kentaxa. In beide associaties

worden resp. 3 en 5 subassociaties onderscheiden. Binnen het Carici elongatae-Alnetum wordt de subassociatie typicum onderscheiden met als differentiërende soort Carex elata. De tweede subassociatie is het cardaminetosum amarae met o.a. Cardamine amara, Scirpus

sylvatica, Chrysosplenium oppositifolium, C. alternifolium, Ranunculus repens en Impatiens noli-tangere als differentiërende soorten. Deze subassociatie wordt aangetroffen op kwelrijke

standplaatsen en vormt overgangen naar bronbossen van het Carici remotae-Fraxinetum. De derde subassociatie is het ribetosum nigri waar de naamgevende soort en Scutellaria

galericulata optimaal voorkomen. De subassociatie rubetosum idaei heeft als differentiërende

soorten Rubus idaeus, Lonicera periclymenum, Deschampsia cespitosa en Ceratocapnos

claviculata. De hoge bedekkingen van Rubus idaeus en R. fructicosus wijzen op een zekere

verdroging van de standplaats. Ondanks de aanwezigheid van veel nitrofiele soorten is er geen echte verruiging. De laatste subassociatie heeft als differentiërende soorten Betula pubescens,

Carex canescens, Agrostis canina en Comarum palustre en wordt het caricetosum curtae

genoemd. Het is een subassociatie die in relatief voedselarme milieus voorkomt en overgangen vormt naar het berkenbroekbos (Betulion pubescentis). De subassociaties van het

De systematiek van de elzenbroekbossen verschilt naargelang de auteur (cf. syntaxonomisch intermezzo). Synthese en toepassing van deze verschillende indelingen op de gegevens leidt tot volgende conclusies. Het lokaal vegetatietype heeft omwille van de aanwezigheid van

Carex elongata en Ribes nigrum, twee kentaxa, sterke affiniteiten met het Carici elongatae-Alnetum of het mesotroof elzenbroekbos.

Wat de verschillende subassociaties en rompgemeenschappen betreft, die STORTELDER et al. (1998, 1999) onderscheidt, kan men één subassociaties en een rompgemeenschap aan het type liëren namelijk het Carici elongatae-Alnetum ribetosum nigri en de rompgemeenschap RG

Rubus fructicosus-[Alnion glutinosae].

Het erkennen van de subassociatie ribetosum nigri kan geargumenteerd worden door de presentie van Ribes nigrum en het groot aantal soorten van moerasruigtes als Filipendula

ulmaria, Valeriana officinalis (beiden constant), Eupatorium cannabinum (frequent) en Humulus lupulus (optimaal). Het ribetosum nigri is typisch voor de benedenloop van beek- of

rivierdalen, daar waar deze in contact komen met fluviatiele vlakten en waar de toevoer van water wordt bewerkstelligd door inundaties met verrijkt beekwater en door lokale kwel, wat zorgt voor voedselrijk grondwater.

Naast het ribetosum nigri kunnen ook overgangen naar een rompgemeenschap van de Alnion

glutinosae in het type worden erkend namelijk de RG Rubus fructicosus-[Alnion glutinosae].

Het hoge aandeel Rubus sp. (constante soort met een karakteristieke bedekking van 35%), waarvan verondersteld wordt dat het tot de Rubus fructicosus-groep behoort, indiceert dit. De fragmentaire aanwezigheid van deze rompgemeenschap wijst enigszins op verdroging.

Ondanks het eutrofe milieu wijst de beperkte aanwezigheid van Urtica dioica (constante soort, echter met lage bedekking), Sambucus nigra (occasioneel) en Galium aparine op een weinig verdroogd en verruigd systeem, wat deels verworpen wordt door het hoge aandeel

Rubus sp.

Men kan hieruit concluderen dat het type een mengvorm van de subassociatie en rompgemeenschap bevat waarvan het ribetosum nigri wijst op een mesotroof ongestoord milieu maar waar de rompgemeenschap toch een lichte verdroging indiceert. Besluitend wordt het type Carici elongatae-Alnetum genoemd.

Naast het Carici elongatae-Alnetum kan men nog een tweede associatie, het Cirsio-Alnetum of het eutroof kalk-elzenbroek erkennen, zij het zeer primordiaal ontwikkeld. Het kentaxon van deze associatie is Cirsium oleraceum die in twee opnames (485, 505) is aangetroffen. Andere soorten die in combinatie met C. oleraceum werden aangetroffen en bovendien typisch zijn voor het Cirsio-Alnetum zijn Carex paniculata, Carex acutiformis, Filipendula

ulmaria, Cirsium palustre, Eupatorium cannabinum, Solanum dulcamara, Viburnum opulus

en Humulus lupulus. De positie, de verspreiding, en de ecologie van deze associatie is echter niet geheel duidelijk (VAN DER WERF 1991; VANDEKERKHOVE 1998; STORTELDER et al. 1999).

Van alle bostypes heeft dit bostype de hoogste natuurwaarde met een gemiddelde van 32 soorten per vegetatieopname. Wat Rode lijstsoorten betreft werd in dit type Centaurium

pulchellum (vrij zeldzaam) en Sambucus racemosa (vrij zeldzaam) in perceel 567

aangetroffen. C. pulchellum werd in de dreven die door het elzenbroekbos lopen gevonden (Figuur 71).

Dit type van elzenbroekbos is een prioritair habitattype onder de habitatrichtlijn (92/43/EEG) onder Code 91E0: Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion-glutinoso-incanae).

Foto 3: Type 2 Carici elongatae-Alnetum met Ribes nigrum (24/07/2002, perceel 526).

Photo 3: Type 2 Carici elongatae-Alnetum with Ribes nigrum (24/07/2002, parcel 526).

Foto 4: Type 3 RG Carex acutiformis/Rubus fructicosus-[Alnion] waar C. acutiformis en Rubus sp. hoge bedekkingen kennen (24/07/2002, perceel 541).

Photo 4: Type 3 RG Carex acutiformis/Rubus fructicosus-[Alnion] with high coverages of Carex acutiformis and Rubus sp. (24/07/2002, parcel 541).