• No results found

4. Vegetatiekaart

4.5 Vegetatietypologie

4.5.4 Macrophorbio-Alnetum…

Ruigt-Elzenbos

Dit bostype onderscheidt zich van de andere Alnus glutinosa bossen door het grotere aandeel nitrofiele soorten, zoals Urtica dioica en Symphytum officinale in combinatie met typische soorten van het Elzen-Vogelkersverbond (Alno-Padion) als Rumex sanguinea en Melandrium

dioicum. Dit bostype kan beschouwd worden als een ruig Elzenbroekbos.

Voor de boom- en struiklaag kunnen geen strikt differentiërende soorten worden onderscheiden. Wat de kruidlaag betreft, zijn Angelica sylvestris, Cirsium oleraceum, Geum

urbanum, Juncus effusus, Rumex sanguineus en Scutellaria galericulata zwak

differentiërende soorten ten opzichte van alle andere bostypes. Met uitzondering van

Scutellaria galericulata en Cirsium oleraceum, differentiëren de Alno-Padion-soorten dit type

ten opzichte van de andere elzenbroekbossen (= Type 2, 3).

In de helft van de percelen die onder dit type worden geklasseerd, bestaat de boomlaag uit

Populus x canadensis in combinatie met andere soorten zoals Alnus glutinosa, Populus canescens, Fraxinus excelsior, Quercus robur en Salix alba. In afwezigheid van Populus x canadensis zullen deze soorten de boomlaag domineren. Net als in de andere

elzenbroek-bossen zijn ook hier de Canadapopulieren aangeplant. In 40% van de percelen heeft zich nog geen duidelijke boomlaag van de struiklaag onderscheiden.

De struiklaag van dit type heeft een gemiddelde bedekking van 59% en is relatief soortenrijk, in totaal werden 17 soorten aangetroffen. Ze wordt gedomineerd door Alnus glutinosa met als constante begeleider Fraxinus excelsior. A. glutinosa en F. excelsior hebben een karakteristieke bedekking van respectievelijk 46% en 13%. Quercus robur, Salix cinerea en

Viburnum opulus worden frequent aangetroffen, terwijl Crataegus monogyna, Ribes rubrum, Salix x rubens en Sambucus nigra occasionele soorten zijn.

De gemiddelde bedekking van de kruidlaag bedraagt 82%, wat in dezelfde grootteorde is als de vorige twee elzenbroektypes. De dominante soort is Rubus sp. met een karakteristieke bedekking van 26%, Filipendula ulmaria is codominant met een bedekking van 18%. In tegenstelling tot het Mesotroof elzenbroekbos en het Moeraszegge/Braam-Elzenbroek, waar

Urtica dioica telkens een bedekking heeft van 3%, heeft Urtica dioica hier een hogere

karakteristieke bedekking namelijk 10%. Hetzelfde geldt voor Symphytum officinale dat een karakteristieke bedekking heeft van 6%. Overige constante soorten binnen dit type zijn

Cardamine pratensis, Cirsium palustre, Eupatorium cannabinum, Galium palustre, Iris pseudacorus, Juncus effusus, Lycopus europaeus, Lythrum salicaria, Rumex sanguineus en de

lianen Solanum dulcamara en Humulus lupulus. Frequent voorkomende soorten zijn Angelica

sylvestris, Carex acutiformis, Carex remota, Circaea lutetiana, Cirsium oleraceum, Epilobium parviflorum, Galium aparine, Geum urbanum, Glechoma hederacea, Scutellaria galericulata en Melandrium dioicum.

De moslaag heeft een gemiddelde bedekking van 35% met Brachythecium rutabulum als constante, aspectbepalende soort (karakteristieke bedekking 29%). Eurhynchium praelongum (bedekking 9%) en Mnium hornum zijn frequent voorkomende soorten.

De percelen die onder het Macrophorbio-Alnetum worden geklasseerd zijn hoofdzakelijk gelegen in de centrale boszone tussen de Lange Gaanweg en de Kemphoekstraat, alsook tussen de Lange Gaanweg en de Verkortingsdijk. Verder komen verspreid in de Kruibeekse en Bazelse polder nog een aantal percelen voor. Tussen de Verkortingsdijk en de Blauwe Gaanweg, waar voornamelijk Mesotrofe en Moeraszegge/Braam-Elzenbroeken voorkomen, liggen enkele Macrophorbio-Alneta tegen de Verkortingsdijk.

Het type wordt vooral aangetroffen op natte kleibodems waar het veensubstraat veelal ontgonnen is. Het gemiddelde grondwaterpeil bedraagt -0.44m (-0.50; -0.35) terwijl de amplitude 0.77m (0.58; 0.73) en de maximale grondwaterstand -0.07m (-0.10; -0.01) bedragen.

De percelen die tot het Macrophorbio-Alnetum worden gerekend zijn veelal voormalige hakhoutbestanden, waar het beheer de laatste jaren is stopgezet. In ongeveer de helft van de percelen zijn Canadapopulieren aangeplant.

Dit bostype kan beschouwd worden als een ruig elzenbroekbos dat qua fysiognomie en structuurbepalende soorten sterk overeenkomt met een elzenbroekbos als Type 2 en 3 (Mesotroof Elzenbroekbos en Moeraszegge/Braam-Elzenbroek). De struiklaag wordt gedomineerd door Alnus glutinosa en in de kruidlaag komen tal van forse vochtminnende soorten voor als Filipendula ulmaria, Cirsium palustre, Lysimachia vulgaris en Valeriana

officinalis. Het verschil met de vorige types is echter het hogere aandeel nitrofiele

vocht-minnende soorten als Epilobium hirsutum, Eupatorium cannabinum, Poa trivialis, Phalaris

arundinacea en Calystegia sepium. Naast de vermelde soorten bevat dit type ook een aantal

typische soorten van het Elzen-Vogelkersverbond (Alno-Padion) zoals Circaea lutetiana,

Geum urbanum, Melandrium dioicum en Rumex sanguineus. Deze soorten worden in

belangrijke mate aangevuld met nitrofielen als Urtica dioica, Glechoma hederacea, Galium

aparine en Symphytum officinale.

Het type komt syntaxonomisch het sterkst overeen met het Macrophorbio-Alnetum of het Ruigt-Elzenbos. De syntaxonomische status van deze associatie verschilt soms nogal sterk van auteur tot auteur, alsook de naamgeving. De verschillende auteurs zijn het wel eens dat het Macrophorbio-Alnetum tot het Alno-Padion (= Elzen-Vogelkersverbond) behoord.

WESTHOFF & DEN HELD (1969) onderscheidt dit type binnen het onderverbond

Circaeo-Alnenion, niet omwille van bepaalde kentaxa maar omwille van het voorkomen van talrijke

ruigtekruiden. HERMY (1985) onderscheidt het Macrophorbio-Alnetum ten opzichte van de andere Alno-Padions omwille van de aanwezigheid van Lysimachia vulgaris, Solanum

dulcamara, Lycopus europaeus, Lythrum salicaria en Iris pseudacorus, die allen constante of

frequente soorten zijn binnen ons type. VAN DER WERF (1991) en VANDEKERKHOVE (1998) noemen het Ruigt-Elzenbos het Filipendulo-Alnetum, wat gezien de hoge bedekking van

Filipendula ulmaria in ons type misschien nog een betere naam is. STORTELDER et al. (1999) beschouwt deze associatie als een rompgemeenschap, genaamd RG Urtica dioica-[Circaeo-Alnenion] met Urtica dioica als dominante soort die een karakteristieke bedekking heeft van 40-60%, wat in ons type echter niet wordt bereikt.

Het Macrophorbio-Alnetum kan beschouwd worden als de overgangsvorm tussen het Elzenbroek en het Alno-Padion. Het bevat dan ook soorten van beide vegetatietypes, de vochtindicatoren doen het naar het Elzenbroek neigen, terwijl de soorten van de voedselrijke minerale bodems het type naar het Alno-Padion doen neigen. De typische standplaats heeft een hoge grondwaterstand maar is toch droger dan het elzenbroek, terwijl de bodem kleiig is en voedselrijk al dan niet met een veencomponent dat veraard is (VAN DER WERF 1991; VANDEKERKHOVE 1998).

Per opname werden gemiddeld 33 soorten aangetroffen. Wat de Rode lijstsoorten betreft, werd naast Sambucus racemosa (vrij zeldzaam) in opname 588 ook Lemna gibba (vrij zeldzaam) aangetroffen in de percelen 596, 600 en 601. Type 4 kan eveneens worden gerekend tot het prioritair habitattype “Code 91E0: Overblijvende of relictbossen op alluviale

Foto 6: Type 5 Alno-Padion met een gevarieerde struik- en kruidlaag (10/07/2002, perceel 472).

Photo 6: Type 5 Alno-Padion with a varied herb and scrub layer (10/07/2002, parcel 472).

Foto 5: Type 4

Macrophorbio-Alnetum waar Urtica dioica vaak een

hoge bedekkingsgraad kent (10/07/2002, deels perceel 543).

Photo 5: Type 4 Macrophorbio-Alnetum where Urtica dioica often reaches high coverages (10/07/2002, partly parcel 543).