• No results found

Resultaten inventarisatie en types

4. Vegetatiekaart

5.2 Resultaten inventarisatie en types

In de bermen van alle verharde en voor een deel van de onverharde wegen, zijn Populus x

canadensis aangeplant. Naast deze bomen komen vaak sporadisch op de overgang van berm

naar sloot enkele struiken voor, voornamelijk Salix sp., Alnus glutinosa, Rosa sp., Sambucus

nigra en Fraxinus excelsior.

De bermen worden tenminste éénmaal per jaar gemaaid. Het grootste deel wordt echter tweemaal gemaaid met behulp van een slagmaaier waarbij het maaisel onmiddellijk wordt afgevoerd. De bermen in de polder zijn relatief smal en het zijn voornamelijk de eerste meters van de berm die beheerd worden. De overgang berm-sloot wordt maximaal éénmaal per jaar gemaaid.

In de bermen kunnen de volgende bermtypes worden teruggevonden, bondig beschreven op basis van ZWAENEPOEL (1998):

a) Type 1 Grote wederik-Koninginnekruid-type

Aspectbepalend voor dit type zijn de ruigtekruiden zoals Lysimachia vulgaris, Epilobium

hirsutum, Glyceria fluitans, Phalaris arundinacea, Eupatorium cannabinum, etc., die

doorweven worden met Solanum dulcamara. Het type wordt aangetroffen op vochtige voedselrijke bodems met wisselende waterstand op de overgang berm-sloot. Naast de naamgevende soorten groeit ook Lycopus europaeus en Cirsium oleraceum optimaal in dit bermtype.

Verdere verruiging en ruderalisering door afgraven van de oevers, het deponeren van vervuilde baggerspecie en afbranden van dit type leidt tot de ontwikkeling van het Liesgras-Rietgras-type en het Harig wilgeroosje-Riet-type.

b) Type 3 Liesgras-Rietgras-type

Dit type wordt eveneens aangetroffen op de overgang berm-sloot op een vochtige voedselrijke bodem met wisselende waterstand en wordt gedomineerd door Phalaris arundinacea,

Glyceria maxima, Phragmites australis, Poa trivialis, Anthriscus sylvestris, Urtica dioica en

andere ruigtesoorten. Het voedselrijke karakter van de standplaats is vooral te wijten aan het overstromen van de standplaats met aangerijkt water en/of het deponeren van baggerspecie op de oever.

Het type kan als een degradatiestadium worden beschouwd van het Grote wederik-Koninginnekruid-type als gevolg van een verslechtering van de waterkwaliteit.

c) Type 4 Oeverzegge-Watermunt-type

De bermen die tot dit type behoren worden aangetroffen op stikstofrijke, natte, meestal kleiige bodems, grenzend aan de sloot, en worden gedomineerd door Phragmites australis en Carex

riparia. Typische begeleidende soorten zijn Mentha aquatica en Pulicaria dysenterica. Door

de nattere standplaats bevat het type veel grondwaterafhankelijke soorten, desondanks is de soortendiversiteit laag.

Bij een daling van de waterkwaliteit en sterke schommelingen van het slootpeil kan dit type evolueren naar het Liesgras-Rietgras-type of indien de sloot frequenter geschoond en/of gebrand wordt, zal het evolueren naar het Harig wilgeroosje-Riet-type.

d) Type 6 Zevenblad-Ridderzuring-type

Dit type is het meest algemene type dat in de bermen in Vlaanderen wordt aangetroffen en kan als een degradatiestadium worden beschouwd van allerlei andere bermtypes, veelal ontstaan door het achterwege blijven van het correcte (maai)beheer. Het wordt gedomineerd door algemene competitieve soorten zoals Arrhenatherum elatius, Dactylis glomerata, Holcus

lanatus, Rumex obtusifolius, Ranunculus repens, Urtica dioica, Aegopodium podagraria, etc.

Het type kan zich ontwikkelen op een heel gamma van standplaatsen gaande van droog tot nat, voedselrijk tot voedselarm, kalkarm tot kalkrijk, etc.

Voor dergelijke bermen is het aangewezen om eerst sterk te verschralen door tweemaal per jaar te maaien met afvoer van het maaisel. Op termijn zal zich een schralere vegetatie ontwikkelen met vestiging van nieuwe soorten waarop het beheer vervolgens kan afgesteld worden.

e) Type 7 Dolle kervel-IJle dravik-type

Het type wordt gedomineerd door Elymus repens, Bromus sterilis, Urtica dioica, Galium

aparine, Rubus sp., Melandrium dioicum, etc. met Tanacetum vulgare, Symphytum officinale,

etc. als begeleidende soorten. De karakteristieke soort van dit type namelijk Chaerophyllum

temulum werd echter niet aangetroffen, wat mogelijks te wijten is aan het late tijdstip van

inventariseren. Het type wordt aangetroffen op beschaduwde, voedselrijke, kalkhoudende, matig droge standplaatsen met een hoge strooiselbedekking. Het strooisel is voornamelijk afkomstig van de bomen (Populus x canadensis). Het type is verwant met het Zevenblad-Ridderzuring-type maar komt op kalkrijkere standplaatsen voor die beschaduwd worden door bijvoorbeeld een aanpalend bos.

f) Type 9 Harig wilgenroosje-Riet-type

Phragmites australis en Epilobium hirsutum zijn de aspectbepalende en dominante soorten

van dit soortenarm type. De lianen Calystegia sepium en Solanum dulcamara doorvlechten deze vegetatie die vooral op de overgang van berm naar sloot wordt aangetroffen op zeer voedselrijke, voornamelijk kleiige bodems met een hoge strooiselbedekking, afkomstig van de dominante plantensoorten. De bodemvochtigheid varieert sterk.

Door het schonen van de sloten, waarbij het slootbagger vaak op de oever wordt gedeponeerd, veelal in combinatie met branden, wordt het type in stand gehouden. Bij een beter beheer waarbij het vervuild slootbagger niet meer op de oever wordt gestort en de kwaliteit van het slootwater niet verslecht kan zich het Grote wederik-Koninginnekruid-type of het Oeverzegge-Watermunt-type ontwikkelen.

g) Type 10 Geel nagelkruid-Schaduwgras-type

Het Geel nagelkruid-Schaduwgras-type wordt voornamelijk aangetroffen aan de randen van bossen, vooral Beukenbossen in de leemstreek. Een groot aantal soorten, veelal bossoorten, komen optimaal voor in dit type zoals bijvoorbeeld Stachys sylvatica, Melandrium dioicum,

Geum urbanum, Circaea lutetiana, Urtica dioica, Glechoma hederacea, etc. Het type wordt

veelal gedomineerd door Urtica dioica en Aegopodium podagraria, wat voornamelijk te wijten is aan het voedselrijke, vochtige karakter van de beschaduwde standplaats.

Het type is in feite zeer specifiek voor de leemstreek waardoor het eerder eigenaardig is dat het ook in de polder van Kruibeke voorkomt. Dit is voornamelijk te wijten aan het hoge aantal soorten die optimaal voorkomen in dit type. Een aantal van deze soorten (cf. bovenstaande lijst) komen veelvuldig voor in bermen in de polder. Wat ertoe leidt dat, als de methode van ZWAENEPOEL (1998) op basis van het sociologisch optimum wordt gebruikt om de voorkomende bermtypes te achterhalen, het type blijkbaar veelvuldig voorkomt in de polder. Dit dient echter sterk gerelativeerd te worden, enkel in de bermen die grenzen aan bospercelen kunnen verarmde vormen van dit type worden erkend.

h) Type 19 Veldlathyrus-Gulden sleutelbloem-type

Het Veldlathyrus-Gulden sleutelbloem-type komt hoofdzakelijk in de polders voor op kleibodems en wordt gedomineerd door Arrhenatherum elatius, Elymus repens en Festuca

rubra. Begeleidende soorten zijn Lathyrus pratensis, Ranunculus acris, Medicago arabica, Torilis japonica, Agrimonia eupatoria, Centaurea jacea, Rumex acetosa, etc. Het type komt

voor op matig vochtige, matig stikstofrijke, onbeschaduwde kleibodems die veelal kalk-houdend zijn. Voor het behouden of voor de betere ontwikkeling van het type is tweemaal maaien plus afvoer aangeraden.

i) Type 29 Straatgras-Grote weegbree-type

Het Straatgras-Grote weegbree-type is een type dat op sterk betreden plaatsen voorkomt, bijvoorbeeld net naast de weg en wordt gedomineerd door Poa annua, Lolium perenne en

Potentilla anserina. Typische begeleidende soorten zijn Plantago major, Ranunculus repens, Agrostis stolonifera, Juncus bufonius, etc.

Het type wordt aangetroffen op allerlei bodems met variërende vochtigheid, voedselrijkdom en zuurtegraad. De bepalende parameter voor het type is de betreding, vandaar dat het type enkel voorkomt in de smalle tredzone net naast de weg.

Uit de bespreking van de verschillende types die in de polder, al dan niet goed ontwikkeld, voorkomen, valt af te leiden dat het Grote wederik-Koninginnekruid-type, het Oeverzegge-Watermunt-type, het Harig wilgenroosje-Riet-type en het Liesgras-Rietgras-type bermtypes voorkomen op de overgang berm-sloot, wat een vochtigere standplaats impliceert. Mede afhankelijk van het in- en uitwendig beheer kan het ene type overgaan in het andere. Zo zal een daling van de waterkwaliteit van de sloot aanleiding geven tot de ontwikkeling van het Liesgras-Rietgras-type, terwijl branden en deponeren van slootbagger op de oever het Harig wilgenroosje-Riet-type doet ontwikkelen. Dit kan zowel vanuit het Grote wederik-Koninginnekruid-type als vanuit het het Oeverzegge-Watermunt-type.

Het Dolle kervel-IJle dravik-type en het Geel nagelkruid-Schaduwgras-type daarentegen zijn types die voornamelijk in bermen voorkomen die grenzen aan bospercelen en daardoor sterk beschaduwd worden of beïnvloed worden door het bladstrooisel van de bomen.

Het meest voorkomend type is ook in de polder het Zevenblad-Ridderzuring-type wat een degradatiestadium is van tal van bermtypes onder andere van het Veldlathyrus-Gulden sleutelbloem-type en ontstaat door het achterwege blijven van het correcte beheer. Door het verschralen van het Zevenblad-ridderzuring-type kunnen zich op termijn opnieuw soortenrijkere types ontwikkelen. Het laatste type namelijk het Straatgras-Grote weegbree-type is gebonden aan de tredzone net naast de weg.

Vermeldenswaardig is het voorkomen van Viscum album op twee Populieren langs de Zandgaanweg. V. album is een halfparasiet die frequenter voorkomt ten zuiden van de lijn Marquise SaintPol Amiens Roye Bohain Le Quesnoy Aat Brussel Leuven -Hasselt - Maaseik (DE LANGHE et al. 1988). Hoogstwaarschijnlijk zijn zaden door vogels aangevoerd of meegekomen met het plantmateriaal. Veelal is het voorkomen ten noorden van deze lijn van voorbijgaande aard gezien het ontbreken van de bestuivende vliegjes (WEEDA et

al. 1985).

De enige Rode lijstsoort die in de bermen werd aangetroffen is Medicago arabica (vrij zeldzaam), een kenmerkende soort van het Type 19 Veldlathyrus-Gulden sleutelbloem-type. Een kleine populatie komt voor in de berm van de Lange gaanweg tussen de Verkortingsdijk en Kallebeekveer (cf. 4.8.5).

Foto 22: Wegberm (Lange gaanweg) met Arrhenatherum elatius, Lolium perenne (net naast de weg)

Urtica dioica en Pimpinella major (bloeiend) (24/07/2002).

Photo 22: Road verge (Lange gaanweg) with Arrhenatherum elatius, Lolium perenne (nearest to the road), Urtica dioica and Pimpinella major (flowering) (24/07/2002).