• No results found

En der verre gelegenen aan de zee

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 106-134)

Caithness is het meest noordelijke graafschap van Schotland. De Gaelic taal, die hier gedurende eeuwen de voertaal was, bevat veel Noorse klanken. De traditie verhaalt dat in de plaats Thurso een Noorse koningin stierf en dat in de kapel van Ulbster een Deense prinses ligt begraven. Het wordt grotendeels door de zee begrensd en was vele jaren een bolwerk van de Vikingen, die ook de eilandengroepen van Shetland en Orkney, ten noorden van Caithness gelegen, in hun macht hadden. Aan de heerschappij van de ruwe Noormannen kwam een einde, maar het duurde nog eeuwen, voordat het volk uit de hardnekkige greep van het bijgeloof verlost werd. De Gereformeerde leraars waren in de dagen van de Reformatie in het geheel niet welkom, want het volk wilde de zondige gewoonten niet inruilen voor een hartelijke onderwerping aan het evangelie. In de tijd van het Covenant waren er edellieden, die de zaak van de Hervorming voorstonden, hoewel hun invloed zeer beperkt was. Karel II voerde de bisschoppen weer in, wat in Caithness op weinig tegenstand stuitte.

Na de Omwenteling in 1688 werden de predikanten, die op de hand van de bisschoppen waren, afgezet. Hun plaatsen werden geleidelijk aan ingeruimd door presbyteriaanse leraars. Sommigen van hen waren vroom en ijverig in de dienst des Heeren, zoals William Innes van Thurso. Deze probeerde echter meer met geweld, dan uit liefde, de zondige gebruiken in zijn gemeente uit te roeien.

In Reay, in het uiterste noorden, vestigde zich in 1734 een zekere Alexander Pope.

Het volk, dat episcopaalsgezind was en in hun manieren meer heidens dan christelijk, was niet erg ingenomen met zijn komst. Pope was een man van grote lengte en hij beschikte over een grote mate van lichaamskracht. Maar boven alles was hij bedeeld met ware godsvrucht en oprechte vroomheid. Met ijver en nauwgezetheid ving hij zijn zware taak aan. De inwoners van Reay waren niet van zins om de adviezen van hun nieuwe voorganger gedwee op te volgen. 's Zondags gingen zij naar de zee om te vissen, bezochten de taveerne om whisky te drinken, dreven handel en gaven zich over aan vloeken en zweren. Zij bezochten liever danspartijen, dan dat zij naar de kerk gingen; de drank was hun dierbaarder dan Gods Woord, kortom, het was droevig gesteld met dit volk en het leek erop dat het nog lang zou duren, voordat in deze toestand verandering kwam.

Pope kwam erachter dat zachte woorden alleen niet hielpen om het volk in te tornen;

soms was een harde behandeling nodig. Op een zondag na de preek zat hij voor de pastorie. Op een kleine afstand van zijn huis stond een hut, die als kroeg dienst deed.

Pope zag dat deze hut beter bezet was dan het kerkgebouw en ook telde hij enkele gemeenteleden onder de bezoekers. Zij gaven zich aan de sterke drank over, tot verderf van lichaam en ziel. Wat moest hij doen om deze hardnekkige gewoonte te veranderen? Plotseling kwamen twee stevige kerels op hem af. Zij nodigden hem uit om aan hun drankfestijn deel te nemen. Pope weigerde om op hun aanbod in te gaan en gaf hun in ernstige bewoordingen te kennen dat het hem smartte, dat de Dag des Heeren op deze wijze werd doorgebracht. De mannen waren echter zo brutaal om hun uitnodiging te herhalen, want, zo zeiden zij, "indien u denkt dat wij de gewoonten van onze voorouders voor u opgeven, vergist u zich.” Weer drongen zij er bij de predikant op aan om met hen mee te gaan, waaraan zij dreigend toevoegden: "indien wij uw woorden aan onze metgezellen zullen herhalen, zullen zij u een zodanige rekenschap afeisen dat u zou wensen ze nooit te hebben uitgesproken.” Pope probeerde hun

duidelijk te maken dat hij de waarheid sprak, waarvoor hij aan God rekenschap moest geven. De mannen liepen hierop in de richting van de kroeg terug om zich bij hun kameraden te voegen. Enkele minuten later werd de deur van de hut opengegooid en stormde een tiental sterke kerels naar buiten. De predikant begreep dat het om hem te doen was. Direct greep hij een knuppel, die hij eens van de sheriff had gekregen, waarna hij bij de muur ging staan. De leider van de groep hield een fles en een glas in de hand vast. Hij ging vlak voor de predikant staan en vulde het glas voor zijn ogen.

Hierop vroeg hij hem het glas op te drinken, want zo zei hij: "het is beter om zijn hart te verwarmen met whisky dan de veiligheid van zijn hoofd in de waagschaal te stellen.” Pope weigerde vastberaden om aan dit verzoek gevolg te geven en vernieuwde zijn protesten tegen de ontheiliging van Gods Dag. Dit was het sein voor de slag. De man gooide het glas naar het hoofd van de leraar, die dadelijk reageerde door geducht met de knuppel toe te slaan. Drie of vier ruwe lieden vielen hierop op de predikant aan, maar Pope zag kans om hen van zich af te houden door rake klappen uit te delen. Uiteindelijk dropen de drankliefhebbers af.

De pogingen van Alexander Pope om zijn dorpsgenoten terecht te zetten waren soms meer vleselijk dan geestelijk. In het begin bezocht hij hen vermomd als marskramer of als een vreemdeling, die om onderdak vroeg. Op deze manier probeerde hij bij de mensen binnen te komen en een gesprek met hen aan te knopen. Zo belde hij op een keer ergens aan en binnengekomen vroeg hij, of de heer des huizes de huisgodsdienstoefening niet verzuimde. De man was zo onder de indruk van deze vraag dat hij diezelfde dag reeds met deze goede gewoonte begon. Pope was een ernstige bestraffen van de zondige praktijken, zoals van een boer, die een onwettige verhouding had met een vrouw. Hij daagde hem voor de kerkenraad, die hem onder de tucht stelde. De predikant eiste openbare schuldbelijdenis voor het aangezicht van de gemeente, waarop de man zei dat hij eerder zijn laatste tand uit zijn mond zou trekken, dan dat hij zich aan deze tuchtmaatregel zou onderwerpen. "Wij zullen zien", antwoordde de predikant. Op een zondag toog hij, vergezeld van drie stevige ouderlingen, naar het huis van de boer. Pope gelastte zijn ambtsbroeders om de weerspannige man te overmeesteren en hem gebonden naar de kerk te voeren. Daar werd hij op een stoel vlak voor de preekstoel neergezet. Aan het einde van de dienst richtte Pope het woord tot de zondaar: "U vertelde ons dat wij de laatste tand uit uw mond mochten trekken, voordát u zich aan deze maatregel zou onderwerpen.” En toen voegde de prediker, terwijl hij met de vinger naar hem wees, met luider stem in het Gaelic toe: "Arme pocher, waar blijf je nu?" Zo werd de arme man in het openbaar bestraft, maar de geschiedenis vermeldt niet wat voor uitwerking dit op hem had.

Ondanks zijn soms wat vreemde manier van optreden, was Pope een ijverige en vrome leraar. Zijn werk ging met veel moeite gepaard, maar toch oogstte hij op den duur succes. De drinkgelagen op de zondag verdwenen en zijn dorpsgenoten gingen een beschaafder leven leiden. Pope probeerde de mensen Schriftkennis bij te brengen.

Regelmatig catechiseerde hij en ook bij zijn jaarlijkse huisbezoeken onderwees hij het volk. Zo zocht hij een zekere William Sutherland op, die hij vermaande tot het houden van de huisgodsdienst tot onderwijzing van zijn gezin. Sutherland gaf ten antwoord dat hij geen bekwaamheid had om leiding in zijn gezin te geven, "omdat hij niet kon bidden.” "Maar", zo voegde hij eraan toe, "geef mij twaalf maanden de tijd en als u volgend jaar terugkomt, dan ben ik zover.” Met dit voorstel stemde de leraar in en na een jaar ging hij even bij Sutherland op bezoek. "Wel, nu ben ik gereed" en zonder schroom ging hij op zijn knieën en bad een lang gebed in het Gaelic. Nauwelijks had

hij de laatste zin uitgesproken of hij stond op en vroeg de predikant vol trots: "Nu, wat denkt u hiervan?" “O, mijn vriend," zei Pope, "dit zal nooit iets uitwerken, als u recht wilt leren bidden moet u opnieuw beginnen.” Sutherland keek verbaasd naar de predikant. Toen antwoordde hij : "Dat zal ik niet doen, want ik heb een heel jaar eraan besteed om dit gebed te leren en ik zal liever mijn werk verliezen, dan dat ik opnieuw begin. Ik zal het gebed door midden delen en er twee gebeden van maken.” En zo bad Sutherland tot aan zijn dood het eerste stuk van zijn lange gebed voor het eten en het tweede gedeelte na de maaltijd, als dankzegging!

Tegen het einde van zijn leven kon Pope een been niet meer gebruiken. Zodoende moest hij naar de kansel gedragen worden. In 1779, drie jaar voor zijn dood, droeg hij de herdersstaf over aan zijn zoon James. Ondanks zijn tekortkomingen was Pope een getrouwe pionier in het verre noorden, een moeilijk stuk in de wijngaard des Heeren.

Hij had iets weg van Eneas Sage, de robuuste preker van Lochcarron, wiens zoon ook predikant was in het land van Caithness.

Op kerkelijk terrein was Pope niet altijd te volgen. Zo werkte hij mee aan het afschaffen van de zogenaamde "fellowship meetings", binnen het gebied van de synode van Sutherland en Caithness. Dit waren de vrijdagsamenkomsten, die als onderdeel van de Avondmaalstijd werden gehouden, waar de "Men" het woord voerden. Hij oordeelde dat dergelijke bijeenkomsten mensverheerlijking in de hand werkten. De "Men" waren, zoals wij reeds zagen, geoefende vromen, die grote invloed onder het volk hadden. Pope vergat dat het woord van deze van God geleerde vromen tot stichting en zegen van velen strekte. Als de Geest van God hen leidde, waren zij wars van mensverheerlijking en legden zij een grote mate van ootmoed aan de dag. Zij waren mannen, in wie de kracht der Godzaligheid helder uitblonk en die niets liever deden dan de Heere groot maken, wat zij ook bij Avondmaalsgelegenheden niet nalieten te doen.

Een andere zaak, waarin Pope niet eerlijk handelde, was die van de afzetting van John Sutherland van Halkirk. Deze was de zoon van Andrew Sutherland, één van de "Men"

van Rossshire en de oom van John Munro de latere predikant van Halkirk. De prediking van Sutherland was velen tot zegen. Uit alle delen van Caithness kwamen vele hongerige zielen naar de "brood des levens", dat door hem rijkelijk werd uitge-deeld. Hij onderscheidde zich door een onbevreesde bestraffing van de zonde en door een krachtige tentoonstelling van de leer der genade. Zijn prediking was het middel van de bekering van vele zondaren. Als zodanig oogstte hij meer vrucht dan Alexander Pope. Zijn dienstwerk dat hij in 1745 aanving, werd in 1765 abrupt afgebroken, toen bij de classis een aanklacht tegen zijn zedelijk gedrag ter tafel kwam.

Toen hij van deze beschuldiging hoorde, merkte hij op: "Het zal vele jaren duren voordat Halkirk zich weer in een evangelische bediening zal verheugen, en tot zo lang zal niemand van de drie edellieden die mijn beschuldigers zijn, noch hun erfgenamen een stem in deze gemeente hebben.” Zijn voorspelling kwam uit. Hij werd afgezet op grond van valse beschuldigingen en het duurde tot 1822 dat zijn achterneef, John Munro, de kansel bezette om het zuivere Woord uit te dragen. In dit tussentijd zwaaiden huurlingen de scepter in de kerk van Halkirk.

Reay en Halkirk waren lichtpunten in de geestelijke duisternis van Caithness. Deze duisternis nam na het sterven van Pope en Sutherland eerder toe dan af. Ook in het aangrenzende graafschap Sutherland was het niet veel beter gesteld. Het plaatsje Golspie, waar John Sutherland leiding gaf aan een geestelijke opwekking, was hierbij een gunstige uitzondering.

Westelijk van Golspie ligt Lairg, waar in 1714 John Mackay predikant was. Zijn weg, die leidde tot het wondere ambt, was een wonder van Gods Voorzienigheid. In zijn jeugd was hij zeeman. Tijdens een hevige storm voor de oostkust van Schotland was het schip, waarop hij voer, genoodzaakt om een veilige haven op te zoeken. Het zeilde de Cromartybaai binnen en werd door de kracht van de storm naar de oever van Kiltearn gedreven. De jonge Mackay en een of twee van de scheepsmaats deden hun kleren uit en zwommen naar de kant. Twee huisknechten van de predikant van het dorp zagen hen lopen en vertelden hun meester dat ontklede mannen, kennelijk verstandelijk gestoord, zich op het strand vertoonden. De predikant, die niemand minder was dan de bekende Thomas Hogg, vermoedde dat het schipbreukelingen waren. Hij beval hun kleding te verstrekken. Het bleek dat zij wel goed bij hun verstand waren. Zij werden gastvrij in de pastorie ontvangen en door de predikant van voedsel voorzien. Hogg, die over veel mensenkennis beschikte, bespeurde grote bekwaamheden en vroomheid bij de jonge John Mackay. Hij zette hem aan om zich voor te bereiden tot het ambt van dienaar des Woords. Na zijn studie in Edinburgh en Utrecht verbond hij zich aan de gemeente van Durness, aan de noordwestkust van Sutherland. In 1714 verhuisde hij naar Lairg. Dit plaatsje was van hetzelfde gehalte als Reay in Caithness. Hij probeerde dan ook de beginselen van het christendom en van de beschaving aan het ruwe volk bij te brengen. Vanwege zijn strenge tuchtuit-oefening wordt hij wel eens met Johannes de Doper vergeleken. Toen hij in 1753 stierf, had hij al veel bereikt. Het was zelfs zover dat er nauwelijks een huis in het dorp was, waar de vreze Gods niet werd gevonden. Mackay was machtig in de Schriften en nimmer behoefde men tevergeefs bij hem aan te kloppen voor onderricht.

Robert Sutherland uit Strathbrora was gewend om naar hem toe te gaan, wanneer hij moeite had met een bepaald Schriftgedeelte. Op een keer belde hij met dit doel aan, maar de predikant was zojuist naar Rogart vertrokken. Hij wist hem te achterhalen en Mackay, die te paard was, zag hem in grote haast aankomen. "Wat zijn de moeilijkheden vandaag Robert?", vroeg hij. Robert verklaarde hem waar hij mee zat:

"Hoe kon God toelaten dat de Filistijnen de ogen van Simson uitgroeven?" “O", zei Mackay, "wist je niet dat Simson overspelige ogen had en dat zij daarom moesten worden weggenomen?"

De opvolger van Mackay was zijn oudste zoon Thomas, die in de voetstappen van zijn vader ging. Hij was op de duur zo teleurgesteld over het kerkelijk leven dat hij besloot om zich van de kerk van zijn vaderen af te scheiden en zich bij de Afgescheidenen te voegen. Zijn ouderling, John Mackay, die op zijn sterfbed lag, hoorde van dit voornemen en stuurde hem ijlings een brief, waarin hij de volgende merkwaardige woorden verwerkte: "dat indien hij zijn standplaats op dit tijdstip verliet er nog veel eieren waren, waaruit nog geen kuikens gekomen waren.” Hiermee bedoelde hij dat nog veel mensen niet ver van het koninkrijk Gods af waren, wier eeuwig welzijn van groot belang was. Deze brief had als uitwerking dat Mackay in Lairg bleef. Hij wist dat nog meer schapen in de stal moesten worden toegebracht. Het eeuwig welzijn van onsterfelijke zielen kreeg zodoende meer gewicht dan persoonlijke overwegingen.

De prediking van Thomas Mackay was met kracht. De geschiedenis verhaalt dat hij een heel jaar handelde over de woorden "Zaait u tot gerechtigheid, maait tot weldadigheid, braak u een braakland; dewijl het tijd is de Heere te zoeken, totdat Hij kome en over u de gerechtigheid regenw.” Tijdens deze preken werd hij rijkelijk bedeeld met de zalving van de Heilige Geest. Ook bij Avondmaalsvieringen was de Heere tegenwoordig. Vaak was Hector Macphail uit Resolis, als één van zijn assistenten, in het midden.

Velen hadden tientallen mijlen lopen ervoor over om hem te horen. Een Godzalige vrouw uit Mudale liep meer dan twintig mijl over nauwelijks begaanbare paden. De liefde van Christus bewoog haar om iedere zondagmorgen over heuvels en heidevelden naar Lairg te lopen. Het was op een winterse zondag, dat een sneeuwstorm haar belette om naar huis terug te keren. Op verzoek verbleef zij in de pastorie, totdat de storm voorbij was. De huishoudster van de predikant was een Godvruchtige vrouw. De twee vrouwen brachten drie weken met elkaar in geestelijke gemeenschap door en zij spraken tot diep in de nacht over de dingen van Gods Koninkrijk.

In het noorden van Sutherland vinden wij het plaatsje Farr, waar Andrew Robertson zich in 1728 als predikant vestigde. Zijn gemeente bestond uit 3000 zielen, die erg verspreid hun woning hadden. Andrew arbeidde tijdig en ontijdig en zijn werk droeg vrucht. Een algemene opwekking was het gevolg van zijn getrouwe bediening.

Jammer genoeg maakte hij zich van zijn gemeente los door een beroep naar Kiltearn aan te nemen. Het volk van Farr voelde zijn vertrek als een pijnlijke scheuring, temeer daar zijn opvolger niet dezelfde geest had als hij. Tijdens de opstand van de Hooglanders tegen het koninklijk gezag, in het jaar 1745, vertoefde John Porteous van Kilmuir in hun streek. Ook zijn werk was tot zegen. In de jaren die volgden was George Munro hun voorganger. Hij was een man, die bekend stond vanwege zijn intense vroomheid en godsvrucht. Jarenlang bloeide het evangelie in deze streek van Strahnaver, het schone dal, waardoor de rivier de Naver zich een weg baant naar de oceaan. Velen werden hier in de loop der jaren in Sion geboren. Een bejaarde leraar getuigde zelfs dat hij nergens in de Hooglanden een streek wist te noemen, waar zoveel bekeerde mensen woonden.

Vlakbij Farr ligt Tongue, aan de oever van de prachtige zeearm, de Kyle of Tongue.

William Mackenzie was hier gedurende 65 jaar predikant. In 1769 nam hij een beroep naar deze afgelegen plaats aan. Als jongen maakte hij kennis met de preken van James Calder van Croy. Zijn preek over "wendt u naar mij toe alle gij einden der aarde", was het middel van zijn trekking tot Christus. Hij kwam ook in aanraking met de vaderen van Rossshire, zoals Fraser van Alness, Porteous van Kilmuir en Macphail van Resolis. Mackenzie leerde iets kennen van de zalving van deze Godvruchtige leraars en hij besloot in hun voetstappen te gaan. De toestand, die hij in Tongue aantrof, was niet vergelijkbaar bij het geestelijk leven aan de oevers van de baai van Cromarty. Het volk was zorgeloos, onwetend en werelds. Vier jaren na zijn bevestiging ploegde hij nog op rotsen. Toen gaf hij de moed op. De prediking had geen enkele uitwerking op

William Mackenzie was hier gedurende 65 jaar predikant. In 1769 nam hij een beroep naar deze afgelegen plaats aan. Als jongen maakte hij kennis met de preken van James Calder van Croy. Zijn preek over "wendt u naar mij toe alle gij einden der aarde", was het middel van zijn trekking tot Christus. Hij kwam ook in aanraking met de vaderen van Rossshire, zoals Fraser van Alness, Porteous van Kilmuir en Macphail van Resolis. Mackenzie leerde iets kennen van de zalving van deze Godvruchtige leraars en hij besloot in hun voetstappen te gaan. De toestand, die hij in Tongue aantrof, was niet vergelijkbaar bij het geestelijk leven aan de oevers van de baai van Cromarty. Het volk was zorgeloos, onwetend en werelds. Vier jaren na zijn bevestiging ploegde hij nog op rotsen. Toen gaf hij de moed op. De prediking had geen enkele uitwerking op

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 106-134)