• No results found

“Het dal van Sukkoth zal ik afmeten.”

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 93-106)

De westkust van Schotland is ten noorden van het Caledonische kanaal doorgaans anders dan de oostkust. De vruchtbare akkers en brede baaien aan de kant van de Noordzee, veranderen aan de westkant in ruwe berglandschappen, doorsneden van vele kronkelende rivieren die uitmonden in smalle en diepe fjorden. De bergen houden eerst bij de kust op en zijn hoger en grilliger dan aan de andere zeekant. De invloeden van de warme golfstroom uit Skandinavië zijn hier nauwelijks merkbaar. Het eiland Skye en de eilandengroep de Outer Hebriden scheiden het westland van de Atlantische Oceaan.

Toen het oostelijk deel van Rossshire veranderde in een vruchtbaar oord en de plantingen des Heeren vermeerderden, overheersten in Wester Ross de machten van de duisternis. In het verre verleden pionierden de zendelingen van Columba in dit barre oord. De wrede Noormannen vernielden hun nederzettingen en bezetten de kustgebieden. Hun jaren van heerschappij waren tijden van wreedheid, waardoor het bijgeloof en de onwetendheid onder de bevolking toenamen. De Reformatie had weinig greep op de bergbewoners. Wat wel veranderde was dat de uitgestrekte bossen, die de bergen bedekten, moesten plaatsmaken voor het zwarte vee van de "clans men", de stammen van de Hooglanders. Het wild gedierte, zoals de wolf, de vos en het zwijn moest wijken voor de bijlslagen. Het landschap onderging een totale verandering.

Maar de veeteelt liep in het begin op een mislukking uit. De zomers waren koel en nat en de winters streng en koud, zodat de haver en gerstoogsten niet gedijden. Het volk bleef arm en primitief. Aan de kust probeerde men door visvangst in het levensonderhoud te voorzien, maar het zeevoedsel kon niet voorkomen dat de honger het land teisterde.

Vele Hooglanders weken uit naar het zuiden. Plunderingen en roverijen waren aan de orde van de dag. Zelfs in de 18e eeuw betoonden de bewoners hun opstandigheid. De Jacobite opstanden van 1715, 1719 en 1745 tegen het Engelse koninklijke gezag zijn daar bewijzen van. Duizenden emigreerden naar Amerika en Canada, waardoor het land nog meer ontvolkt raakte.

Toch werd het volk in het noorden niet geheel in de steek gelaten. De regering begon aan de ontsluiting van dit praktisch ontoegankelijke gebied door wegen aan te leggen.

John Knox, de grote hervormer, besefte het grote belang van het onderwijs. Ook in Rossshire vestigden zich schoolmeesters die vaak met de vreze Gods waren bedeeld.

Predikanten, die de moeilijke Keltische taal spraken, waren moeilijk te krijgen. En de leraars, die in het begin van de 18e eeuw, toen het land van Wester Ross steeds meer werd ontsloten, de kansel bezetten, waren meest de rekkelijke leer toegedaan en gaven het volk stenen voor brood. Alleen de S.P.C.K., de vereniging tot bevordering van de christelijke kennis, deed goed werk door haar schoolmeesters en catechiseermeesters, die het volk in aanraking met Gods Woord probeerden te brengen.

De eerste presbyteriaanse predikant in de weststreek was misschien wel Eneas Sage.

Hij was afkomstig van Redcastle op de Biack Isle en werd in 1726 in Lochcarron geordend. Lochcarron is een onbetekenend plaatsje aan het einde van de gelijknamige baai, welke kilometers ver het bergland indringt. Hij werd niet met vreugde begroet.

Zijn krachtige persoonlijkheid viel dadelijk op, want hij was lang en breedgeschouderd en zeer sterk van lichaamskracht. Het laatste bleek de avond na zijn bevestiging. Sage had geen beter logeeradres kunnen vinden dan een boerenschuur.

Gedurende de nacht vloog zijn "herberg" in brand. De rook en vlammen deden de

"gasten" ontwaken en allen probeerden een veilig onderkomen te zoeken. Nu kreeg de nieuwe predikant de gelegenheid om voor de eerste keer met een lid van zijn gemeente kennis te maken. Hij zag nog juist dat een man een toorts wegwierp en zich uit de voeten maakte. De predikant snelde hem achterna en haalde hem in. Hij greep de brandstichter in een ijzeren greep vast. De man kromp in elkaar vanwege deze krachtige aanpak en was bang dat Sage hem de benen zou breken. Maar de predikant was niet van plan om hem kwaad te doen. Hij zette hem in het midden van de afgebrande schuur neer en vroeg hem op de man af, wat hem tot deze daad had bewogen. De man biechtte eerlijk op, dat hij Lochcarron van een prebyteriaanse prediker wilde ontdoen, "maar nu ben ik in uw macht en neemt u nu wraak.” "Dat zullen wij doen", antwoordde Sage, "maar Iet op hoe wij dit doen.” Hij liet eten en drinken halen, wat hij de brandstichter voorzette. Hierop vroeg hij om Gods zegen en verzocht de man om te eten. Toen de verbaasde Hooglander klaar was, sprak de nieuwe predikant hem toe: "Jij kwam hier met het kwade voornemen om mij van het leven te beroven. Ik heb goed voor kwaad vergolden. Ga en vertel je buren hoe de Whigpredikanten hun verkeerdheden wreken!"

Op deze wijze werd Sage in Lochcarron welkom geheten. De bevolking stond als zeer barbaars en onbeschaafd bekend. Niet voor niets koos zijn bevestiger, Archibald M'Queen uit Snizort, zijn tekst uit Ezech. 3: .”.. vrees hen niet en ontzet u niet voor hun aangezichten, omdat zij een wederspannig huis zijn.” Sage had kennis gemaakt met de wederspannigheid van de mannen van Lochcarron.

De eerste tijd was het niets anders dan ploegen op rotsen. Het volk scheen geheel ongevoelig voor godsdienstige indrukken. Vijf jaar na zijn bevestiging gaf hij de moed op. Hij vroeg de classis om hem zo spoedig mogelijk over te plaatsen. De inwoners probeerden hem op alle mogelijke manieren lastig te vallen. Verschillende keren was hij onderweg belaagd met een geweer of deed men pogingen om hem te verdrinken. Het karakter van het volk noemde hij barbaars. Misdaad was aan de orde van de dag. Zodoende schreef hij aan de classis: "Maar het komt mij voor tot mijn grote spijt en droefheid dat mijn werk in dit gebied ten einde is ..." Sage kon het niet langer opbrengen. Ook de lange afstanden, die hij door dit afgelegen gebied moest afleggen, bleken een grote hinderpaal om zijn werk uit te oefenen. De classis weigerde om zijn verzoek in te willigen. Men vond Sage wat te voorbarig. De heren beseften niet wat hij zoal meemaakte. De meesten kwamen in het geheel niet naar de kerk. De zondag werd ontheiligd door sport en spel en ondanks zijn krachtige waarschuwingen kwam er geen enkele verandering in deze toestand. Nu moest hij tegen zijn zin en wil toch blijven. Weer probeerde hij het volk te vermanen en te wijzen op hun zondige wegen en handelingen. Hij kreeg het voor elkaar, dat enkele hardnekkigen iedere zondag voor een pond snuiftabak (in die dagen iets bijzonders) naar de kerk gingen.

Eén man hield dit vol en ontving na afloop van iedere dienst de afgesproken hoeveelheid.

Op een zondag preekte Sage over: "Wat baat het een mens indien hij de gehele wereld gewint, maar lijdt schade zijner ziel?" Na de dienst liep de predikant weer naar de man toe om hem zijn loon te geven, maar hij weigerde de tabak aan te nemen. "Neen, mijnheer, ik heb te lang Gods Woord voor huur gehoord, vandaag heb ik het gehoord tot mijn veroordeling.” De eerste vrucht na de moeizame arbeid van jaren! De man maakte een radicale omkering mee. Hij nam toe in de kennis van Gods Woord en openbaarde vruchten van een geboorte uit God. Om zijn kennis te toetsen stelde Sage hem tijdens de catechisatie de volgende vraag: "Waar was God voordat Hij de hemel

en de aarde gemaakt heeft?" De man dacht even na en antwoordde toen: "U hebt een vraag gesteld, welke moeilijk te beantwoorden is en boven mijn begrip gaat, maar waar kon God anders zijn, voordat de hemel en de aarde er waren, dan ingewikkeld in Zijn eeuwige en ongeschapen heerlijkheid?"

De pastorie van Eneas Sage was een nederige woning. De muren waren van steen maar het dak was met heideturf afgedekt. Het haardvuur bestond, zoals gebruikelijk, uit een oude molensteen met geen andere ruimte voor een schoorsteen dan een gat in het dak. Trouwens de kerk was niet meer dan een lage, slecht verlichte ruimte, afgedekt met heideturf. Op de vloer van aarde stonden onregelmatig wat zitplaatsen opgesteld. Geen wonder dat de daken van de huizen in de Hooglanden snel vlam vatten. Op een dag zag de predikant een aantal jongens voorbij zijn huis lopen. Zij keken met grote aandacht naar het dak. Sage kon zelfs horen wat hun bedoeling was;

zij wilden hem vannacht met vuur verrassen. Die nacht was de predikant op zijn hoede. En jawel, daar kwamen de jongens aan. "Wel", zo sprak hij de verschrikte jongens aan, "jullie hebben goed werk gedaan voor een borrel!" Hij liet niets merken, maar onthaalde de brandstichters op brood, kaas en een glas whiskey. Sage was een wijs en voorzichtig man. Met tact probeerde hij het ruwe volk te winnen. Soms had zijn werk enig resultaat, zoals bij een landeigenaar, die een zeer losbandig leven leidde. Sage besloot om op een zondag bij hem thuis catechisatie te houden. Zijn vrienden raadden hem aan om dit vooral niet te doen, want zij vreesden voor zijn leven. Toch ging hij naar zijn huis. Toen de man opendeed sprak hij plechtig: "Ik kom om u van mijn plicht tot God, tot uw consciëntie en tot mijn eigen geweten te ontlasten.” De man wees hem woedend de deur. Maar de predikant liet zich zomaar niet wegsturen. Hij liet nu zijn lichaamskracht zien door de man beet te grijpen en na een korte worsteling bleek de predikant de overwinnaar. De landeigenaar werd nu met handen en voeten vastgebonden, waarop het volk kon binnenkomen. Nu kon de catechisatie beginnen. Door het woord van Sage dat nu volgde, werd de man, die eerst verbitterd toekeek, zo in het geweten getroffen dat hij zijn goddeloze praktijken verliet. Met de vrouw, met wie hij samenwoonde, trad hij weldra in een wettig huwelijk. Hij onderwierp zich aan Gods Woord en betoonde zich een ernstig christen te zijn.

Heel geleidelijk verdween de geestelijke duisternis in het land van Lochcarron. De droogte, die de oevers van de baai eeuwenlang had geteisterd, veranderde in waterwellingen, hoge en lage. Een welkome lente, gevolgd door een vruchtbare zomer was nu nabij gekomen. Donald Sage schreef over zijn grootvader: "Het licht van het evangelie, dat Sage getrouw had gepredikt, was nu in volle kracht opgegaan en de duisternis van onwetendheid en vooroordeel waren voorbijgegaan.” De bekeringen welke plaatsvonden, betekenden een aansporing om moedig voort te gaan, hoewel het vaak nog ploegen op rotsen was. Het jaar 1745 was een zwart jaar voor Wester Ross.

Velen kozen partij voor de prins van Stuart die Schotland binnenviel en een groot aantal Hooglanders voor zich wist te winnen. Niet alleen de roomsen, maar ook sommige presbyterianen lieten zich door de oude liefde voor het huis van Stuart verleiden om partij voor de prins te kiezen. Gelukkig werd prins Charles bij Culloden verslagen. Toen Eneas Sage zich aan Lochcarron verbond, waren de meeste inwoners ook op de hand van de roomse prins. Sage hield zich echter zoveel mogelijk afzijdig van politieke activiteiten, hoewel hij op de hand van het Engelse vorstenhuis van Hannover was. Deze afzijdigheid werd niet door iedereen in dank aanvaard.

Zo beraamde één van de fanatieke aanhangers van het Stuart-regiem het plan om de predikant te vermoorden. Hij woonde in Strathcarron, aan de weg van Lochcarron naar de lager gelegen gebieden in het oosten. Diverse keren had hij de predikant voorbij zien gaan en na de nederlaag bij Culloden besloot hij uit wraak de predikant als doelwit te gebruiken. Sage had het voornemen om naar Dingwall en Cromarty te reizen. De Jacobite, zoals de aanhangers van de Stuart werden genoemd, was op de hoogte van dit plan en verschanste zich, gewapend met een dolk in een hol van een rots nabij de grote weg, in afwachting van de komst van de leraar. Sage kwam met zijn paard aanrijden, en geheel onbewust van het dreigend gevaar naderde hij de schuilplaats van de vermeende moordenaar. Toen hij vlakbij was, bemerkte hij dat zijn paard moe werd vanwege de slecht begaanbare weg, zodat hij afsteeg om het dier te laten rusten. Naar zijn gewoonte trok hij zich terug om zijn knieën te buigen en de Heere te zoeken. De plek die hij uitkoos was recht tegenover de schuilplaats van de Jacobite. Deze zat met zijn wapen klaar om toe te springen en zijn bloedige daad te verrichten. Maar toen hij de leraar gadesloeg in zijn gebedshouding, bleef hij stokstijf staan en liet zijn wapen vallen. Hij was getroffen door de ernst die van de leraar afstraalde en wist geen woord voort te brengen. Toen Sage opstond, kreeg hij de man, die hem nog steeds aanstaarde, in de gaten. Onwetend van zijn bedoelingen liep hij op hem af en sprak hem in vriendelijke bewoordingen aan. Omdat zijn gezicht lijkbleek zag, vroeg hij hem naar zijn welstand, maar een antwoord bleef uit. Hij was nu geheel ontwapend van zijn aanvankelijke voornemens en kon nu niets anders meer doen dan de leraar door het dal van de Glencarron te vergezellen. De gesprekken gingen eerst over de gezondheid, toen over het weer, daarna over het nieuws van de dag en tenslotte over de dingen van de eeuwigheid. En toen bekende de man zijn vreselijk voornemen en beleed hij met tranen zijn zonde, niet alleen voor Sage maar voor de Heere. Het harde hart van de man werd verbrijzeld en verootmoedigd. Op zijn sterfbed mocht hij nog getuigenis afleggen van de wijze, waarop de Heere hem gearresteerd had, op de dag dat hij zich schuldig wilde maken aan de dood van een onschuldige.

De hoogste autoriteit van het dorp was de rentmeester. Hij vertegenwoordigde Seaforth, de heer van Lochcarron en oefende als zodanig het dagelijks bestuur uit.

Deze Mackenzie, die onder het volk bekend stond als "Red Colin", was Sage niet welgezind. Hij wist dat de predikant ook gezag had in het dorp, ja zelfs nog meer invloed had dan hij. Soms probeerde hij zijn kracht met die van Sage te meten.

Behalve het incasseren van de pachtgelden moest hij ook het traktement van de predikant uitbetalen. Nu was hij altijd op tijd met het ophalen van de pacht, maar het kwam nogal eens voor dat Sage zijn geld niet kreeg, hoewel de tijd daartoe al was verstreken. Hij wees de rentmeester dan ook op dit verzuim, want ondertussen had deze de pacht al afgedragen, terwijl hij het traktement in zijn tas bewaarde. Hij ging Red Colin achterna en vond hem uiteindelijk in Luibgargan. Colin zat lekker te eten, toen Sage de deur van het huis, waar hij was, openwierp en recht op hem af ging.

"Colin, ik kom halen, wat je me verschuldigd bent. Het zou burgelijker en fatsoenlijker zijn, wanneer je het mij bij mijn eigen haardvuur had gegeven, in plaats van het zover te laten komen.” In plaats van zijn tas trok de rentmeester zijn zwaard en wilde de predikant hiermee te lijf gaan. Maar Sage was hem voor. Hij griste het zwaard uit zijn handen, brak het voor zijn ogen in stukken en voordat Colin er erg in kreeg, duwde hij hem tegen de schoorsteen aan. Nu moest de trotse man zich wel overgeven. Hij wist niet hoe snel hij het geld aan de predikant moest geven. Sindsdien was hij nooit meer over tijd met zijn betaling.

Beiden kwamen later weer met elkaar in aanraking. Op een zondag kwam zijn heer,

vergezeld van de rentmeester en enkele knechten, gevolgd door een lange stoet van volbepakte paarden, langs de kerk van Lochcarron. Het was tegen de tijd dat de dienst zou beginnen. Sage ontmoette het gezelschap en richtte zich dadelijk tot de edelman.

Hij nodigde hem uit om de paarden te ontzadelen en op stal te zetten om vervolgens bij hem ter kerke te gaan, opdat de Dag des Heeren niet verder zou worden ontheiligd.

Seaforth was genegen om zijn reis naar het eiland Lewis te onderbreken, maar Red Colin weerhield hem hiervan, terwijl hij uitriep: "Luister niet naar de oude; laten wij onze reis voortzetten, wij hebben alle tijd nodig.” Toen zij verder gingen, riep de leraar hem in alle ernst toe: "Colin, let op mijn woorden. Je bent op een reis die je niet zult overdoen, je gaat op een weg waarop je niet zult terugkeren.”

En deze woorden kwamen uit. Enkele maanden later, toen Red Colin voor de terugtocht in een open boot het eiland Lewis verliet, verdronk hij. "Nu, mijnheer", zei één van zijn gemeenteleden bij het horen van het nieuws "wij wisten dat u een predi-kant bent, maar nu weten wij dat u een profeet bent.” "Ik ben geen profeet, maar ik weet dat het oordeel op de zonde volgt", was zijn antwoord.

Tot in zijn grijze ouderdom droeg Eneas Sage vruchten. Zijn arbeid was niet tevergeefs. Het begin was moeilijk, maar aan het einde van zijn leven kon hij terugzien op welbestede jaren. Toen hij de tachtig al ver gepasseerd was, viel hij op door zijn rechte gestalte. Wel was hij blind aan één oog, doordat hij met een telescoop naar de zon had gekeken. Op een avond had hij een droomgezicht: Hij liep aan de oostkant van de kerk langs het water van de baai. Het was schemerdonker. Opeens zag hij in de verte iets naderbij komen, dat leek op een dichte mist. Het bleek, toen het dichterbij kwam, dat het een grote menigte van mensen was. Zij liepen voor een doodbaar, die door vier mannen werd gedragen. Dit visioen was eigenlijk het vooruitzicht op een komende gebeurtenis. Op een nacht vond zijn zoon Alexander hem niet in bed, maar languitgestrekt op de vloer. Hij probeerde het zware lichaam op te richten en op bed te leggen. Het aardse huis van de tabernakel van deze zo sterke man zou nu ras worden afgebroken. Vanwege uitputting van krachten was hij niet meer in staat om te spreken. Kort voor zijn dood, toen zijn vrouw en vrienden rondom zijn bed stonden geschaard, werd zijn tong losgemaakt. Toen hij zag dat zijn dochter Mary huilde, sprak de oude leraar: "Mary, treur niet als degenen die geen hoop hebben, want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en weer is opgestaan, zo zullen

Tot in zijn grijze ouderdom droeg Eneas Sage vruchten. Zijn arbeid was niet tevergeefs. Het begin was moeilijk, maar aan het einde van zijn leven kon hij terugzien op welbestede jaren. Toen hij de tachtig al ver gepasseerd was, viel hij op door zijn rechte gestalte. Wel was hij blind aan één oog, doordat hij met een telescoop naar de zon had gekeken. Op een avond had hij een droomgezicht: Hij liep aan de oostkant van de kerk langs het water van de baai. Het was schemerdonker. Opeens zag hij in de verte iets naderbij komen, dat leek op een dichte mist. Het bleek, toen het dichterbij kwam, dat het een grote menigte van mensen was. Zij liepen voor een doodbaar, die door vier mannen werd gedragen. Dit visioen was eigenlijk het vooruitzicht op een komende gebeurtenis. Op een nacht vond zijn zoon Alexander hem niet in bed, maar languitgestrekt op de vloer. Hij probeerde het zware lichaam op te richten en op bed te leggen. Het aardse huis van de tabernakel van deze zo sterke man zou nu ras worden afgebroken. Vanwege uitputting van krachten was hij niet meer in staat om te spreken. Kort voor zijn dood, toen zijn vrouw en vrienden rondom zijn bed stonden geschaard, werd zijn tong losgemaakt. Toen hij zag dat zijn dochter Mary huilde, sprak de oude leraar: "Mary, treur niet als degenen die geen hoop hebben, want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en weer is opgestaan, zo zullen

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 93-106)