• No results found

Aan blinden geeft Hij het gezicht

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 160-169)

"Toen de zaak van Christus zo laag en donker was in Schotland dat het middernacht was, verwekte Hij twee mannen, die meer deden om de evangelische godsdienst in stand te houden, dan honderd predikanten in de kerk domen konden.” De gebroeders Haldane waren, zoals wij zagen, velen in de Hooglanden tot een eeuwige zegen. Eén van hun volgelingen, Farquharson, ging geheel in hun voetstappen. Wij ontmoetten hem reeds, toen wij over de opwekking in Breadalbane schreven. Hij was het ook, die in 1805 het eiland Skye bezocht. Het was een tijd dat de duisternis op dit eiland voor de westkust zeer groot was. De predikanten probeerden het evangelie buiten de kusten te houden. Weinigen lazen Gods Woord en sommigen beweren zelfs dat nog geen 6 Bijbels op het hele eiland te vinden waren. Maar gelukkig was er nog een klein overblijfsel, dat hunkerde naar de zuivere waarheid. Wij stonden reeds eerder stil bij een onwetend meisje, Mary Bethune, dat onder het zegel van verkiezende liefde was.

In haar woonplaats kon zij geen voedsel voor haar ziel vinden, maar de Heere bracht haar onder de levende verkondiging van Zijn Woord, tijdens een Avondmaaltijd in Inverness.

Farquharson verbleef geruime tijd op het eiland. Hij preekte in Portree, Snizort, Kilmuir, Diurinish en Bracadale. Zijn preken bevatten ernstige waarschuwingen tegen de menigvuldige zonden van het land en vermaningen tegen de zielsverderfelijke leringen van de vrijzinnige leraars. Zij wisten niet dat alle macht in hemel en op aarde aan Christus gegeven is. De lekeprediker getuigde van deze macht van Christus en van Zijn gewilligheid om zondaren zalig te maken. Hij nodigde verloren zondaren uit om tot het heil, dat Christus heeft verworven, te komen. Eén van de vruchten van zijn prediking was Donald Munro. Deze was in Portree geboren en als gevolg van een ziekte in zijn kindse jaren was hij geheel blind. Toen hij nog een jongen was, leerde hij viool spelen om zodoende aan de kost te komen. Hij bezat muzikale gaven die hij tot vermaak van het volk gebruikte. Later werd hij catechiseermeester. Donald besefte niet dat hij dubbel blind was. En hoe kon deze, ook geestelijke blinde, de blinden geleiden en wijzen op de enige weg der behoudenis? Maar God, die de blinden leidt in een weg die zij niet geweten hebben, zag op de blinde Munro neer. Hij gebruikte Farquharson om hem aan zijn blindheid van 'hart te ontdekken en hem met het ware licht te bedelen. Hij preekte over de tekst: "Ik ben de Deur ..." en onder dit woord werd Donald in de schaapskooi van de Opperste Herder en Opziener der zielen geleid, waar hij verborgenheden zag, die hij nimmer tevoren had aanschouwd. Zijn viool, die steeds tot zijn vermaak had gediend, was nu een verachtelijk voorwerp geworden, ten opzichte van het geklank van de hemelse bazuin. Na zijn bekering bezocht Donald het volk van Eynost, Minginish, als "catechist.” Een eenvoudige en onwetende man zei tot hem: "U was erg vriendelijk en aangenaam toen u rond ging om te catechiseren en viool te spelen.” Munro gaf als antwoord: "Indien ik toen was gestorven, zou ik naar de hel zijn gegaan.”

De blinde Munro zou meer uitrichten dan met zijn muziekinstrument. Met de viool kon hij alleen het gemoed raken, maar met het zwaard des Geestes trof hij gewetens.

Hij was begiftigd met veel gaven. Al kon hij niet lezen, toch kende hij de Bijbel bijna uit het hoofd. Munro was machtig in de Schriften, maar nog groter was de kracht waarmee hij de woorden van Gods Woord toepaste. Een tijdgenoot getuigde dat al zouden geen Bijbels meer aanwezig zijn, dan zou de gehele Schrift toch in Donald Munro worden gevonden. Voor zijn bekering was hij een dode formalist, die de woorden alleen van buiten kende. Maar toen het God behaagde om Zijn Zoon in hem

te openbaren, toen leerde hij de zaken van de woorden kennen. Hij was geen leraar in Israël, zoals Nicodemus, maar een schriftgeleerde die in de peilgeheimen van Gods Woord was onderwezen. Door genade wilde hij niets anders preken dan Christus en Zijn gerechtigheid.

Toen hij zich geroepen voelde om aan zijn mede-eilandbewoners het Woord van God te verkondigen, was hij 30 jaar oud. Vanuit zijn geboorteplaats vertrok hij naar Snizort, waar hij gebedsbijeenkomsten ging leiden. Jammer genoeg ontstond na twee jaar verdeeldheid, toen een Baptisten leraar in het gebied verscheen. Enkelen kwamen door het onderwijs van Munro tot bekering. Onder hen waren Angus Munro en Donald MacQueen, die later ook in de wijngaard van Christus werkzaam waren.

Door toedoen van de plaatselijke predikant werd Donald catecheet in Kilmuir. Ook deze leraar, Donald Martin is zijn naam, was door de arbeid van Farquharson tot het geloof gekomen. Zijn opvolger had weinig met Munro op, maar het volk koos de zijde van de blinde man. Rustig ging hij voort en langzamerhand verbreidde de waarheid zich over de omgeving. Zijn naam werd zelfs tot buiten Skye bekend. John Morison, de Godzalige smid en dichter uit Harris, wilde hem graag zien. Hij ontmoette de blinde man op weg. "Vanwaar komt u?", vroeg Donald. "Ik kom van Harris", antwoordde John. "Ik dacht dat daar niets anders te vinden was dan rotsen.”

"Er zijn rotsen", zo zei de smid, "maar er is ook grond.” "Bent u de smid van Harris?", vroeg Munro nu vol belangstelling. "Ja", zei de smid, "bent u Donald Munro?" Dit was het begin van een vriendschap voor het leven, ja eigenlijk voor de eeuwigheid.

John Morison was een dichter met veel diepgang en geestelijkheid. Hij bezat de zalving van de heiligen. John MacDonald kende hem natuurlijk ook en stak de achting die hij voor hem had niet onder stoelen of banken. "Ik ken een smid", zo vertelde hij eens, "die meer godgeleerdheid bezit dan u allen.” Donald Munro deed het voor zijn vriend niet onder. Niet dat hij ernaar streefde de meeste te zijn, maar juist, omdat hij zichzelf tot de minsten onder de broederen rekende, behoorde hij tot de groten in Gods Koninkrijk. Donald had zijn broederen lief. De basis van de vriendschap was zelfverloochening. Hij probeerde alles voor Gods volk te zijn, Het licht, dat de Heere hem geschonken had, stopte hij niet onder de korenmaat, maar liet het schijnen, opdat velen zich zouden verblijden in het Licht der wereld, want vergeleken bij Christus was Munro slechts duisternis.

Een andere vriend van hem was John Shaw, die in 1814 als predikant van Bracadale werd bevestigd. Hij kwam van Moulin, waar Alexander Stewart zo'n zegenrijk werk verricht had. Shaw was een ootmoedig man die het heil van Sion begeerde en zocht.

Jammer genoeg was hij niet standvastig van karakter. Desondanks probeerde hij Munro in alles te steunen, vooral in de moeilijke omstandigheden waaronder hij soms verkeerde. Het is te begrijpen dat Munro een geregelde bezoeker van de pastorie van Bracadale was.

Munro kwam veel in Snizort en was zeer verblijd toen hij hoorde dat de predikant, Roderick Macleod, tot het ware geloof was gekomen. Eerst was hij een man van de wereld, die alleen zijn eigen belang beoogde en het zieleheil van zijn gemeenteleden verzaakte. Door het lezen van een geschrift van Bellamy werd hij ontwaakt tot een gevoel van zijn zonden. Toen hij de "Lezingen over de Romeinenbrief" van Thomas Chalmers in handen kreeg, ontving hij een straal van geestelijk licht in zijn ziel.

Gedurende de geestelijke crisis, die hij doormaakte, leerde hij de blinde catecheet kennen. Zelfs tot diep in de nacht sprak hij met de blinde man. Als een kind zat de geleerde predikant aan de voeten van de arme Munro. Zijn achting voor hem heeft hij

altijd bewaard. Toen hij op een keer verschil van mening had met John MacDonald, vroeg hij op het laatst: "Wij zullen Donald Munro halen.” Het ging over de uitleg van een zeker Schriftgedeelte. Donald kwam en vertelde hen dat zij beiden ongelijk hadden.

Donald was een man van gebed. Zijn leven dwong eerbied en respect af. Hij was wars van ijdelheid en wereldgezindheid. Zijn wandel was in de hemel. Het volk van Skye hield veel van hem en maakte hem het leven zo aangenaam mogelijk. Omdat hij niet getrouwd was, zorgde zijn zuster voor hem en vele anderen hielpen hem en gaven de begeleiding die hij op straat nodig had. Alleen van de geesteloze predikanten, die hem niet verstonden, ondervond hij tegenwerking.

Hoogtijdagen waren voor hem de Avondmaalstijden. Dan kwamen velen van het ware volk naar het eiland. Soms voer hij over naar de oostkust, om daar met de kinderen van Sion feest te vieren aan de tafel van zijn Koning. Eens bezocht hij Lochcarron, in de dagen dat Mr. Lachlan hier leraar was. Een vreemdeling die Donald niet kende, sliep vlak bij hem in een grote schuur. In het holst van de nacht werd hij verschrikt wakker door een luide stem die riep: "Ontwaak, ontwaak!"

Tot zijn grote verbazing zag hij iedereen opstaan. Toen sprak dezelfde stem: "Laat ons zingen tot eer van God.” En iedereen zong de lofzangen Israëls. Het was Donald Munro, die gedreven door een innerlijke begeerte, zijn medestrijders in het ware geloof wakker maakte en liet zingen. Hij was het ook die hierna een gebed deed. De vreemdeling zag dat allen op de harde grond neerknielden. Hierop zei Munro een gedeelte van Gods Woord op, want lezen kon hij niet. Nog meer verbaasd was de man, die in tegenstelling tot de anderen Donald Munro niet kende, toen de blinde man in krachtige woorden de Schriften ontvouwde en op de gewetens van de hoorders toepaste. Hij sprak van verborgenheden in de nacht.

Donald Munro was in de jaren 1812 tot 1814 het middel om een grote opwekking op het eiland Skye te bewerken. Velen werden verlost uit hun banden en gaven getuigenis van de vrijheid die in Christus is. Het volk scheidde zich af van de leer van de vrijzinnige leraars en koos voor het zuivere evangelie. Overal ontstonden gebedssamenkomsten, waar de "Men" voorgingen en spraken over de verborgen omgang met de Heere. De kracht van de Geest kwam in deze samenkomsten duidelijk naar voren.

Munro is niet oud geworden. Hij stierf in 1830 op 57-jarige leeftijd. Toen het bericht van zijn dood zich over het eiland verbreidde, snelde Roderick Macleod, die toen in Bracadale predikant was, naar Bernisdale waar Donald in de Heere was ontslapen.

Toen hij het stoffelijk overblijfsel van deze vrome man zag, sprongen de tranen in zijn ogen en sprak hij bedroefd: "Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren.”

Groot was de droefheid onder het volk van God. Ook de smid van Harris, John Morisson, ontving de droeve mare als een hevige slag voor de Kerk. Een tijdgenoot van Munro beschreef hem als volgt: "Een man door God hoog geëerd, wiens herinnering tot een eeuwige gedachtenis zal zijn. Het is onmogelijk aan zijn aardse loopbaan te denken zonder onder indruk te komen van de waarheid dat bij God geen aanneming des persoons is en dat het aanzien, waar de mensen zo vaak prat op gaan, door Hem licht geacht wordt. Hij kan onder de meest verachtelijke materialen Zijn instrumenten uitkiezen en in het volbrengen van Zijn wonderwerken treffend bewijzen, dat de uitnemendheid der kracht Godes is en niet uit ons. Hij koos een kind van tedere jaren uit om door hem tot Zijn volk te spreken (David), terwijl Hij een beroemde en volwassen knecht voorbij ging en met dezelfde kracht maakte Hij

Donald Munro tot een voorganger onder het volk. "Die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden zullen licht geacht worden.”

Nog is het graf van Donald Munro te vinden op het kerkhof van Snizort. Velen van zijn geestelijk zaad hebben daar een rustplaats gekregen. Roderick Macleod schreef zijn grafschrift, waarop onder meer te lezen valt: "Geroepen tot kennis der waarheid door Mr. Farquharson die Skye in 1805 bezocht, toen het gehele eiland in een grote duisternis verkeerde ten opzichte van geestelijke zaken.” "De rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn.”

Munro's vrienden waren ook eikenbomen der gerechtigheid, plantingen des Heeren.

Eertijds waren zij, evenals Donald, geestelijk blind, maar de Heere had hun het gezicht gegeven. Deze "Men" hadden een helder gezicht ontvangen op Christus en Zijn borggerechtigheid. Eén van deze vrienden was Alexander Macleod, die tot het licht van Gods genade was geleid door de prediking van de Haldanes. Hij was met een groot verstand begiftigd en kende de werken van Boston, Flavel, Willison en andere Godzalige schrijvers. De Zendingsvereniging van de Hooglanden benoemde hem tot catecheet in Glendale op Skye, waar hij in 1828 zijn werk aanving. Later vertrok hij naar het eiland Raasay, aan de oostkust van Skye, waar geen predikant was. Hij reisde van dorp tot dorp om het onwetende volk onderwijs te geven. Zijn begeerte was om zielen voor Christus te winnen. “O, dat Hij mocht nederdalen als de regen op het nagras en als waterbeken die de aarde bevochtigen" was zijn gebed. Waar hij ook kwam, ontstond een honger naar het Woord. Op een zondag, toen hij in Halaig moest preken, was het stormachtig weer, maar het volk trotseerde de storm om hem te horen.

De toeloop was zo groot dat geen huis of boerderij de mensen kon bevatten. Zij kwamen daarom in een grote grot bij de zee samen, waar de storm hen niet kon bereiken.

Alexander hield, zoals zoveel Godzaligen uit zijn dagen, een dagboek bij. Op 30 maart 1834 tekende hij aan: "Toen ik uit Braes terugkeerde, bezocht ik onderweg een zieke jongeman, die naar het zich liet aanzien, spoedig in de eeuwigheid zou worden opgeroepen. Toen ik hem over de staat van zijn ziel sprak, zei hij dat hij nu liever een aandeel aan Christus had dan tienduizend werelden en dat hij zijn vorige dagen ellendig had doorgebracht. Ik merkte op dat dit tegenwoordig een algemene klacht is onder stervende personen, wat vroeger niet het geval was, omdat het Woord van God toen nauwelijks werd gevonden en de onkunde het gehele land bedekte. Toen waren de meeste goddelozen en onwetenden vervuld met vleselijke en bedrieglijke dromen van gelukzaligheid, zoals een oude, die enige tijd geleden op zijn sterfbed zei: "Hoe gelukkig zou ik in de andere wereld zijn, wanneer ik daar mijn vader en moeder zou ontmoeten.” Maar nu het Woord zo algemeen wordt verkondigd en het volk wordt gewaarschuwd om te vlieden van de toekomende toorn en tot Christus te vluchten, dat buiten een aandeel in Hem niets te wachten staat dan het eeuwige verderf, worden door deze waarheden algemene indrukken veroorzaakt op degenen die geregelde hoorders zijn, zodat zij zelden de dood naderen met een slapende consciëntie. Ik vind het ziekenbezoek altijd een gunstige gelegenheid om de aanwezigen aan te spreken en om van de belijdenissen van zieke mensen kennis te nemen.” De belangstelling voor de eeuwige waarheden nam steeds meer toe onder het volk van Skye. Alexander Macleod arbeidde zodoende niet tevergeefs.

Tot de vriendenkring van Alexander Macleod behoorde ook John Morisson, de smid, die wij al bij Donald Munro tegenkwamen. Alexander verhaalde van hem: "John Morisson, van beroep smid, werd 8 of 9 jaar geleden onder de kracht van de waarheid

gebracht. Hij was een man van ongewone gemoedskracht en grote voorzichtigheid.

Nadat hij tot de troostrijke hoop kwam, werd de staat van degenen die rondom hem waren zwaar op zijn ziel gedrukt. Zijn eerste poging om het licht van de waarheid te verspreiden was door gesprekken.” John Morisson werd de evangelist van Harris, zoals Donald Munro van Skye en Alexander Macleod van Raasay. John keek tegen Alexander op en Alexander had ontzag voor John. Beide achtten zichzelf slechts geringe arbeiders te zijn, maar de talenten, die zij ontvangen hadden, werden op een buitengewone wijze tot winst gemaakt. Het huis van Alexander stond in Snizort. Zijn vrouw was Godvrezend en altijd in de weer om armen en behoeftigen bij te staan, allermeest de huisgenoten des geloofs. Beiden waren haters van eigenbedoelingen en eigen eer. Aan de waarheid mocht niets worden tekort gedaan. Zielen werden eerlijk behandeld, omdat de eeuwigheid ervan afhing. De bedrieglijke leraars waren volgens hen gelijk aan de tovenaars die het werk van Mozes probeerden na te bootsen.

Alexander was bedroefd "ziende de grootheid van de ijdele heerlijkheid van de zelfbedriegers die door bedrog zielen vermoorden.” Hij had de gave des onderscheids en kon het snode van het kostelijke onderscheiden. De eerste zondag na de bekering van Roderick Macleod uit Snizort, had Alexander al in de gaten dat de predikant een zaligmakende verandering had ondergaan. Toen hij uit de kerk kwam, vroeg hij zijn metgezel: "Wat is jouw nieuws vandaag?" "Niets", zei deze vriend.

"Ik heb groot nieuws", sprak Alexander "en nieuws dat blijdschap in de hemel heeft veroorzaakt, want Mr. Roderick heeft zijn onderwijzingen van Boven ontvangen en aan zijn gemeente meegedeeld."

Op de vrijdag van de Avondmaalssamenkomsten, de zgn. "Men's day", was Alexander niet alleen een geregelde spreker, maar hij was ook zeer gewaardeerd door het volk.

Tijdens zo'n bijeenkomst hadden enkelen van de "Men" gesproken over de onderscheidene kenmerken van het zaligmakende geloof. Alexander gaf ook zijn mening: "Wij hebben vandaag veel gehoord over de daden en vruchten van het zaligmakend geloof en het zal goed voor ons zijn om acht te nemen op hetgeen hierover gezegd is en om meer van het geloof te zoeken dat wij gehoord hebben. Maar het gevaar is groot dat, als wij zoveel over het dierbare geloof denken, wij haar grote onderwerp uit het oog verliezen. Dit wil ik u slechts vragen: "Was het geloof voor u gekruisigd of zijt gij in de naam van uw geloof gedoopt?"

Alexander was geen vreemdeling van de worstelingen van het gebed. Ook in het openbaar was zijn gebed met kracht. Veel ging hij op de gezelschappen voor. Toen Donald Munro stierf nam hij de leiding van deze samenkomsten over.

Toen hij in Braew catechiseerde, werd hij getroffen door een besmettelijke koortsziekte. Thuisgekomen ging hij naar bed, waarvan hij niet meer af zou komen.

Na het bericht van zijn dood, kwamen de vromen naar zijn hut. Sommigen aarzelden vanwege een mogelijke besmetting. Maar toen haalde een van de vromen de Schrift aan: "Verkondig het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat

Na het bericht van zijn dood, kwamen de vromen naar zijn hut. Sommigen aarzelden vanwege een mogelijke besmetting. Maar toen haalde een van de vromen de Schrift aan: "Verkondig het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 160-169)