• No results found

Want de bestemde tijd is gekomen

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 31-40)

De vrede was voor de Kerk van Schotland aangebroken. De wrede vervolgers waren niet in staat geweest om Sion uit te roeien. Een klein overblijfsel, ook in de Hooglanden, hield vast aan de Banier van het Covenant. De Heere was deze beproefde kudde genadig door haar verlossing te zenden: "Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, de bestemde tijd is gekomen.” Toen de nood tot het hoogste opklom, was de redding nabij. De psalmist vervolgt: "Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.” Op de puinhopen van Jeruzalem en de vervallen hoop van Sions tempel werd de Kerk weer opgebouwd en de vervallen muren opgericht. De van God geroepen en gezonden leraars namen deze zware arbeid weer ter hand. Trots alle tegenwerking zeiden zij met Nehemia: "God van de hemel Die zal het ons doen gelukken en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen.”

Thomas Hogg uit Kiltearn wist met volle zekerheid dat hij nog aan het herstel van de Kerk zou meewerken. Toen hij in de Republiek van de zeven provinciën verbleef en kennis nam van de droevige berichten uit zijn vaderland, bracht hij een boodschap aan de stadhouder Willem III. Vastberaden sprak hij tot hem: "Ofschoon de Kerk van Schotland nu onder een wolk verkeert, zal deze wolk binnen enkele jaren wegdrijven en u zult het instrument hiertoe zijn en koning worden over dit rijk.”

De Hollandse stadhouder verloste het Britse volk van de roomse heerschappij. De

"Roemrijke Omwenteling" luidde een nieuw tijdperk in. De bestemde tijd was gekomen. De rust was weergekeerd na jaren van verdrukking en vervolging. Niet alle Schotten waren blij met de komst van de protestantse vorst. Vooral in sommige delen van de Hooglanden waren de "clans" (stammen) op de hand van de Stuarts en het kostte de Oranjegezinden veel moeite om alle gebiedsdelen aan de nieuwe regering te onderwerpen. Vooral de roomsgezinde "chiefs" (opperhoofden) verzetten zich met alle macht tegen Willem van Oranje. Toen zij zich moesten overgeven, wachtten zij verbitterd het tijdstip af dat zij gelegenheid kregen om het huis van Stuart terug te roepen. De geschiedenis van de eeuw die volgde, leert ons dat zij tot tweemaal toe een poging ondernamen om de regering omver te werpen, maar gelukkig zonder resultaat.

Op de Hebrideneilanden bleven velen het nieuwe bewind vijandig gezind. Het zou nog jaren duren voordat de reformatie hier enigermate zou doorwerken. Voorlopig hadden de overgebleven priesters en jezuïeten hier nog veel invloed.

Thomas Hogg behoorde tot de meest getrouwe Covenanters in het noorden. Zijn ouders woonden in Tain, waar hij in 1628 werd geboren. Zij gaven hem de gelegenheid om in Aberdeen te studeren. Al vroeg was hij gevoelig voor godsdienstige indrukken, waardoor hij goddeloze praktijken, zoals dronkenschap, verafschuwde. Zeer ijverig was hij in godsdienstige plichten. Hij zonderde zich vaak af in het gebed, bezocht gebedssamenkomsten, kortom hij wendde alle moeite aan om God te zoeken en Hem welbehaaglijk te zijn. Later moest hij bekennen dat hij, ondanks alle ijver in de godsdienst, nog een vreemdeling was van de genade en zonder God en Christus leefde. Hij beaamde dat zijn gehele godsdienst wettisch was en slechts uit eigenliefde en bijbedoelingen voortkwam. Wat hij miste was het overtuigende werk van de Geest, waar de Schrift van spreekt: "En Die gekomen zijnde zal de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel.” Gelukkig kwam Hogg achter zijn verkeerde grondslag voor de eeuwigheid en kreeg hij te

verstaan dat hij Christus niet met een waar geloof had aangenomen.

Het jaar 1638 wordt wel het Schotse genadejaar geheten, omdat het als natie het Verbond van de Reformatie vernieuwde. In deze tijd van zegen brak ook voor Thomas Hogg het genadejaar aan. Voordat hij tot Christus werd gebracht, onderging hij "een zeer diep en grondig werk van overtuiging welke een geruime tijd voortduurde.” In deze toestand was hij vaak wanhopig. Zijn zonden kwamen hem met een ontzettende majesteit voor. Menigten van zonden en ongerechtigheden bezetten en beschuldigden zijn geweten in hevige mate. Hogg vond nergens rust voor zijn ziel en de satan bestookte hem van alle kanten. Zijn gerechtigheden konden hem niet helpen, zijn gebeden waren niet in staat om hem van de zonden te verlossen, kortom geen mense-lijk instrument bleek in staat om zijn consciëntie ook maar enigszins tot rust te brengen. In die tijd verbleef hij als hofprediker bij de graaf van Sutherland. De gravin was een vrouw die de Heere vreesde, een geoefende christin, die de waarheid in Christus bevindelijk kende. Ook anderen in het gravelijk slot konden verhalen wat God aan hun ziel gedaan had. De butler was in die tijd, evenals Hogg, onder een werk der wet, maar de één wist het niet van de ander.

Op zekere dag werd Hogg, toen hij alleen in zijn kamer zat, bevangen door een ontzettende benauwdheid. Niets dan toorn nam hij in zichzelf waar. Alle hoop verging bijna. Een stem sprak in zijn binnenste: "Waarom ga je in deze ondragelijke benauwdheid voort? Maak liever een eind aan je ellendig leven.” Onmiddellijk probeerde hij deze vreselijke verzoeking te weerstaan. De vijand liet zijn oog op zijn pennenmes vallen om zichzelf daarmee kwaad te doen, maar dadelijk wierp hij het door het venster. Zijn gedachten waren erg verward en in een ontzettende tweestrijd zat hij in gepeins verzonken. De satan was bezig om hem ten verderve te slepen, maar zijn pogingen faalden. Plotseling klopte de gravin op de deur om hem tegen haar gewoonte in uit te nodigen om met haar wat fruit te gebruiken. Vriendelijk en onderhoudend sprak zij tot hem. Toen Hogg weer naar zijn kamer terugging, bemerkte hij dat de kracht van de verzoeker van hem was geweken. De strik was nu gebroken en zijn ziel wachtte geduldig op de Heere, opdat het Hem behagen mocht om verlossing te zenden.

Kort hierop brak de dag van zijn bevrijding aan. Van een overtuiging van zijn dadelijke zonden werd hij geleid tot een overtuiging van zijn erfschuld "als de fontein van alle kwaad en hij vond zich besloten in ongeloof of in een staat van zonde volgens Rom. 11:32 en Joh. 16: 8-10.” De Heere legde een goed en stevig fundament. Hij zegende hem met een "gelovig gezicht van de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.” Toen doorstraalde het evangelielicht zijn duistere ziel en vervulde hem met de zaligheid die alle verstand te boven gaat. Hij ontving het Woord "in kracht en in de Heilige Geest en in veel verzekerdheid.” De uitkomst van zijn overtuigingen was zo duidelijk en had zo'n heerlijkheid in zich dat zijn zwakke lichaam het nauwelijks kon dragen. Zijn ziel werd vervuld met de vertroostingen Gods, in het bijzonder toen de Heere hem in het verborgen gebed met kracht bepaalde bij : "Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.” In een overvloedige mate proefde en smaakte hij de eerste liefde, zodat hij in deze zalige toestand dacht te blijven. Maar op Gods school leerde hij het anders! Alles wat de Heere aan Zijn volk wegschenkt, is uit vrije genade. Hogg dacht bij een huisgodsdienstoefening dat de Heere hem dezelfde gebedsverruiming zou schenken als toen het eerste licht zijn ziel doorstraalde. Maar met de grootste moeite kon hij slechts enkele woorden uiten. Toen hij verslagen naar zijn kamer terugliep, kwam de gravin hem achterna. Zij fluisterde

hem toe: "Mr. Thomas, weest niet ontmoedigd; de Heere is bezig u aan Zijn soeverein welbehagen te onderwerpen.” Niets kon hij uit zichzelf voortbrengen. In alles moest hij leren van Boven afhankelijk te zijn. Onderwerping aan Gods wil was te allen tijd voor hem nodig, niet alleen wanneer de vertroostingen zijn ziel liefelijk waren, maar ook in de aanvechtingen en verzoekingen. "Onderwerping aan de soevereine wil van God onder verlatingen, aanvechtingen en verzoekingen is te verkiezen boven de sterkste vertroostingen, omdat vertroosting ons behaagt, maar onderwerping behaagt God.”

Tijdens zijn verdere verblijf op het kasteel verborg hij zijn licht niet onder een korenmaat. Hij was het middel voor een zekere Munro, die tot de familie van de graaf behoorde. Deze jongeman bracht zijn tijd door in ijdelheid en onnutte gesprekken.

Hogg voelde zich verplicht om hem op deze ongeestelijke bezigheden te wijzen. Eerst vroeg hij in het gebed wat hij doen moest. Tenslotte besloot hij om eerlijk met hem over zijn eeuwige staat te spreken, hoe het ook mocht uitvallen. Hogg was een verstandig man die met tact te werk ging. Eerst vertelde hij aan de edelman dat hij eerbied had voor zijn familie: .”..mijn ouders waren bekend met uw voorouders en ik heb in zekere zin ook verplichtingen tot hen.” Hierop vervolgde hij dat hij zich ook verplicht gevoelde om met hem te spreken over zijn onsterfelijke ziel. Toen schilderde Hogg zijn onbehoorlijk gedrag en vermaande hem om de bekering te zoeken. De edelman beantwoordde deze vermaningen niet met vijandschap en haat, maar hij werd zo bewogen door de woorden van de jonge prediker, dat hij zich ernstig ging bezighouden met de dingen van de eeuwigheid. Spoedig veranderde zijn goddeloze handel en wandel in een Godzalig en Godvruchtig leven. In 1654 werd Hogg beroepbaar gesteld. Hij ontving beroepen uit Golspie, Kiltearn en andere plaatsen in de Hooglanden. Tenslotte nam hij het beroep naar Kiltearn aan. Zo vertrok hij van het kasteel naar dit kleine dorpje nabij Alness aan de baai van Cromarty. De graaf van Sutherland, de welgestelde Munro, vereerde hem kort nadat hij zich had gevestigd met een bezoek. Hij gaf hem de volgende merkwaardige boodschap: "Mijnheer, mijn loop is bijna ten einde en ik zal aanstonds in de eeuwige rust ingaan.” Kalm en vastberaden sprak de edelman deze woorden uit. Niets wees erop dat er iets aan zijn gezondheid mankeerde. Binnen enkele dagen werd de man getroffen door een zware koorts. Hogg verwachtte niet anders dan dat dit ziekbed zou uitlopen op een sterfbed. Maar de vol-gende zondag ontdekte hij tot zijn grote verbazing dat Munro onder zijn gehoor was.

Direct uit de kerk spoedde hij zich naar zijn huis. Hoe kon de graaf deze handelwijze verantwoorden? Zwaar ziek lag hij weer in bed. Hij begreep wat Hogg kwam doen en voordat de predikant zijn eerste woord kon zeggen, verantwoordde hij zich aldus:

"Mijnheer, de eerste preek die ik van u hoorde was in het huis van de graaf van Sutherland in Dunrobin. Sindsdien had ik het vooruitzicht dat ik de laatste preek die ik zou horen uit uw mond zou vernemen. Ik wens niets meer ….” Kort hierop ging hij met vreugde de eeuwige heerlijkheid in.

De voorganger van Hogg was door zwakte niet in staat geweest om veel aan huisbezoek en catechiseren te doen. Hogg daarentegen bezocht het volk van huis tot huis om hen te vermanen, met hen te bidden en hen te onderwijzen. In het bijzonder droeg hij zorg voor de onwetenden, want de meesten waren niet op de hoogte van de meest eenvoudige zaken van Gods Woord. Zijn arbeid was niet vruchteloos. "Zijn volk werd bewogen om naar hem te luisteren en hij werd aangemoedigd om Christus voor hen te preken, zodat de dorre beenderen begonnen te herleven en aangename bloesems en hoopvolle verschijnselen zich overal in de gemeente openbaarden.” Hij

werd het instrument voor de bekering van vele zielen. De Geest wrochtte een heerlijk werk onder zijn kleine kudde. Blinde ogen werden geopend en harde harten verbrijzeld door de kracht van het Woord van God. Tot zijn eerste vruchten behoorden James Nimmo en Catharina Collace, die later grote bekendheid genoten vanwege hun Godzalig leven. Nimmo heeft een kort dagboek voor het nageslacht bewaard, waarin hij het volgende aantekende: " .. . dat ofschoon de Heere Hogg niet zegende met kinderen, gaf Hij hem eens de krachtige verzekering van die belofte: "Ik zal u een naam geven beter dan van zonen en dochteren" (Jes. 56:5), hetwelk zichtbaar aan hem vervuld werd, door hem het instrument te maken van de geboorte van vele zonen en dochteren in de Heere.” Hij noemde Hogg een "ware vader in ons Israël en voor allen die de Heere vrezen ..." Catharina Collace verhaalt in haar levensbeschrijving van de aanvallen van satan die zij in een hevige mate ondervond, totdat "de Heere Mr.

Thomas Hogg zond, "een uitlegger, één uit duizend" die ervoor werd gebruikt om mij te leiden in een weg van genezing en mijn gemoed onder de huidige moeiten tot rust bracht. Toen ik de verzoeking niet kon weerstaan, zodat ik veronderstelde dat alles waarvan ik beschuldigd werd waarheid was, ontving ik de toepassing van het bloed van Jezus dat reinigt van alle zonden ....”

Degenen die in Sion werden geboren, verenigden zich in gezelschappen, waarin Thomas Hogg de leiding had. Het waren eigenlijk gebedssamenkomsten, waar gesproken werd over de dingen van Gods Koninkrijk. Hogg zelf kende een zeldzaam gebedsleven, zowel in het openbaar als in het verborgen. Nimmer liet hij zich ontmoedigen, maar al zijn begeerten maakte hij de Heere met "bidding en smeking"

bekend. Meermalen verhoorde de Heere de smeekbeden van Zijn knecht voor zijn schapen die in nood verkeerden. Zoals in het geval van de dochter van een jonge vrouw die verward van zinnen was. Hogg riep twee vrome personen om een dag en nacht voor gebed en vasten af te zonderen. Hij worstelde net zo lang in het gebed, totdat de ongelukkige vrouw haar verstand weer terug kreeg en geheel rustig werd.

Een andere vrouw was in een zeer droevige gesteldheid, zowel lichamelijk als geestelijk. Hij bad met haar en voor haar en sprak: "O Heere, bestraf deze verzoeker en wij zullen hem in Uw naam bestraffen.” Onmiddellijk kreeg de vrouw haar gezondheid terug.

Voor geen ding was Hogg meer bevreesd dan voor misleiding. Wanneer hem enig woord uit de Schrift in het gemoed kwam, onderzocht hij eerst met grote ernst of het van God was. Hij besefte dat satan vaak als een engel des lichts verschijnt om met Gods eigen Woord te verleiden en te verzoeken. Velen zien het werk van de vorst der duisternis aan voor Gods werk en worden zodoende bedrogen tot verderf van hun zielen. Zijn listen en lagen waren de predikant van Kiltearn niet onbekend, want hij kende de verzoekingen als geen ander. "Het was zijn gedurig oordeel dat wij alleen door het Woord, waarin het heldere licht is, en door de Geest, Die de ogen opent om dit licht te onderscheiden, een gegronde lering, leiding of troost mogen verwachten.”

Bij de toelating tot de heilige Sacramenten betoonde Hogg grote voorzichtigheid.

Degenen die op de doopzitting verschenen, onderzocht hij met alle ernst. Vond hij hen onkundig ten aanzien van de natuur en de bedoeling van het Sacrament, dan was hij in arbeid om hen tot bekering en hervorming te bewegen.

Zo verscheen eens een jongeman, met name John Munro, die vanwege zijn beroep als ketellapper ook wel John Card werd genoemd. Hij was een liefhebber van de fles en van wereldse vermaken. Het was dan ook geen wonder dat Hogg op zijn verzoek om zijn kind te dopen niet kon ingaan. Zijn onwetendheid was zo groot dat de predikant hem vroeg om de Korte Catechismus eerst eens goed te lezen. John ging naar huis,

maar maakte geen haast met het huiswerk dat Hogg hem had opgegeven. Wel kwam hij kort hierop weer bij de predikant met de vraag: "hoelang hij zo wreed kon zijn om zijn kind van de doop af te houden.” Hogg antwoordde hem in alle zachtmoedigheid dat hijzelf de oorzaak van deze wreedheid was. "Indien ik zonder waarschuwing voor het gevaar waarin je verkeert de doop aan je kind zou bedienen, zou ik wreder voor je zijn. Je zult dan in je ongerechtigheid vergaan en God zal je bloed van mijn hand eisen.” "Wel, dominee, wilt u mijn kind dopen of niet?", was het onbeschaamde antwoord van de ketellapper. "Des Heeren tijd is de beste tijd; wanneer je meer gepast bent om dit voorrecht te ontvangen, zal ik temeer genegen zijn om dat toe te staan", sprak Thomas Hogg. Verbitterd beet John de leraar toe: "Wel mijnheer, houdt de doop voor uzelf, u kunt mij de doop geven als ik er weer om vraag. Goedendag!.” En zo ging de boze man weg.

Maar toen hij thuiskwam, voelde hij zich van binnen onrustig. De woorden van Hogg weerklonken in zijn gedachten, vooral wat hij gezegd had over de zonde, de toekomende toorn en de noodzakelijkheid van de verzoening met God. Nachten kon hij de slaap niet vatten, want zijn gedachten beangstigden hem bovenmate. In grote zielsbenauwdheid boog hij uiteindelijk zijn knieën, wat hij nooit eerder gedaan had.

Toen de onrust toe bleef nemen en hij niet in staat was om zijn geweten te sussen, spoedde hij zich naar de predikant. Deze was niet weinig verbaasd, toen hij de hoogmoedige man weer zag verschijnen, maar spoedig begreep hij wat er aan de hand was. Hogg probeerde hem te onderwijzen en bad met hem, waarbij hij zich opmerkelijk ondersteund voelde. Nu aarzelde hij niet langer om Munro te vragen of hij bij de eerste gelegenheid zijn kind ten doop wilde houden "want", zei hij, "ik hoop dat God begonnen is je te ontdekken aan je zonde en ellende en Hij zal op Zijn tijd het geneesmiddel toedienen.” Maar John weigerde op dit verzoek in te gaan: "Nee, nee, geen doop voor mij. Ik heb er geen recht op! Niets anders ben ik waard dan hel en verdoemenis!" Met tranen verliet hij de pastorie, terwijl hij smeekte om voor hem te bidden of God hem nog genadig wilde zijn. Een werk van overtuiging van zijn zonden duurde voort. Het was een grondig werk van de Heilige Geest om hem meer en meer bij de bron van ellende te bepalen. Hij leerde verstaan dat hij tegen een goeddoend Wezen had gezondigd en daarom Zijn gramschap waardig was. Hogg was veel met hem bezig en bemerkte tot zijn grote vreugde dat de Heere steeds meer doorwerkte.

Hij was ervan overtuigd dat de hand welke hem verwondde, hem weldra zou helen.

Op een zondag ontwaakte John Card vroeg in de morgen. Weer riep hij de God des hemels ernstig aan. In dit gebed ontving hij zo'n gezicht van zijn zonden, hetwelk hem

Op een zondag ontwaakte John Card vroeg in de morgen. Weer riep hij de God des hemels ernstig aan. In dit gebed ontving hij zo'n gezicht van zijn zonden, hetwelk hem

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 31-40)