• No results found

Als een regen op het nagras

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 81-93)

Een bejaarde, geoefende christen had in zijn leven vier beroemde predikers horen preken. Dat waren: James Fraser van Alness, Hector MacPhail van Resolis, John Porteous van Kilmuir Easter en James Calder van Croy. De laatste drie waren in de jaren 1774 en 1775 van hun posten ontslagen. Bedroefd, omdat de Heere steeds meer van Zijn knechten weg nam, ging hij op een zondag naar de kerk van Ardclach. Een jonge predikant beklom de kansel, zoals in zoveel andere plaatsen het geval was.

Soms waren het geesteloze jongelingen, die het veel beter wisten en meenden welsprekender te zijn dan de oude garde. Maar zij beseften niet dat zij het belangrijkste misten nl. de bedauwing van de Heilige Geest, Die hen alleen in de waarheid van het Woord kon inleiden. Zij hadden geen deel aan de "kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op de baard, de baard van Aäron, die nederdaalt tot op de zoom zijner klederen.” Zij waren vreemdelingen van de bediening, Die van Boven afdaalt en de rijke schatten en verborgenheden van het evangelie doet ontsluiten, een bediening die gelijk is aan "de dauw van Hermon en die nederdaalt op de bergen van Sion", tot vertroosting van Gods gunstgenoten en tot bekering van zondaren.

Maar toen de bejaarde man kennis nam van de bediening van deze jongeman, toen verdween alle wantrouwen en vooroordeel. Want het woord van deze John Graham kon de vele meesters in Israël evenaren, al was hij nog maar 26 jaar oud en nog niet gerechtigd tot de volle bediening van Woord en Sacrament. Het was één van de wonderlijkste predikers die hij ooit had gehoord. Zijn woord was "als een regen op het nagras", als een regen van hemelse invloeden niet in de letter, maar in de betoning des Geestes en der kracht. De Heere had deze jongeman gezalfd met de olie van Zijn gemeenschap.

John Graham was geboren in Creich, een dorpje in Sutherland. Al op zeer jonge leeftijd kwam hij tot ontwaking van zijn verloren staat en van de noodzakelijkheid van Goddelijke genade in Christus. Op een keer ontmoette hij een jongen van zijn leeftijd, Angus Mackintosh. Hij wees hem op een toren dat op een eilandje in een meer stond en vroeg hem: "Denk je dat je binnen de sterke muren van dit kasteel veilig bent voor de aanvallen van satan?" Voordat Angus tijd had om te antwoorden, sprak hij ernstig:

"Neen, je bent daar niet veilig; ik was pas acht jaar oud, toen de tegenstander mijn ziel begon te vervolgen en ik ben verzekerd dat zijn aanvallen zullen voortduren, totdat ik de stad die niet met handen gemaakt is, bereikt heb.” De praktijk van een leven van strijd was de jonge Graham niet vreemd. De Heere gordde hem aan om de listige omleidingen van satan te wederstaan. Hij was een liefhebber van de eenzaamheid, waar zijn ziel God zocht. Soms sloegen anderen hem gade, verbaasd over de woorden die van zijn lippen kwamen. Niet alleen voor zichzelf zocht hij de Heere, maar ook smeekte hij om een opwekking in de Kerk van zijn vaderland.

De Heere zonderde hem al jong af voor Zijn dienst in het erfdeel in de Hooglanden.

Zoals veel studenten deden, bezocht hij de universiteit van Aberdeen. De eerste zondag van zijn verblijf in deze "granieten stad" belde hij bij één van de predikanten aan, wie hij een aanbevelingsbrief van de predikant van Creich overhandigde. Naar gewoonte hield deze de huisgodsdienstoefening, waarbij hij dadelijk aan de jonge student vroeg of hij in gebed wilde voorgaan. Hij had echter geen vrijmoedigheid.

"Als je je plicht niet doet, moeten wij zonder gebed heengaan", sprak de predikant.

Toen begon de jongeman bevend en bevreesd een gebed uit te spreken. Na afloop zei de leraar: "Wat je ook op de universiteit mag leren, een goed ding heb je nu gedaan. Je kunt je predikant thuis vertellen dat je van je slaafse vrees verlost bent.”

Vlakbij zijn geboorteplaats ligt de Kyle of Sutherland, een inham die uitmondt in de baai van Dornoch. Bij deze baai ligt een heuvel, de Torr Mhearachan geheten. Hier kwamen in de dagen van Graham duizenden bijeen om te luisteren naar de boodschap van het Kruis. Op een keer preekte John Porteous uit Kilmuir, die hier vanwege zijn gezondheid tijdelijk verblijf hield, voor een grote schare. Velen, ook uit Rossshire, waren naar deze plaats gekomen om deze gezalfde voorganger te horen. Ook John Graham was op de afgesproken dag aanwezig. Het weer was kalm en rustig toen Porteous op de eenvoudige preekstoel, die gemaakt was van wat stokken, bijeengebonden door heidetouw, ging staan. Midden in zijn preek begon de lucht te betrekken en plotseling weerkaatsten bliksemflitsen over het water, gevolgd door hevige donderslagen die tussen de bergen weergalmden. Een ontzettende hagelbui volgde en viel op de vergadering neer. De prediker moest ophouden, omdat hij zich niet meer verstaanbaar kon maken. Toen het volk wilde weggaan beklom plotseling een jongeman de preekstoel. Met veel gevoel en een bewogen gemoed hief hij een psalm aan. Het volk was zo getroffen door dit liefelijk gezang van deze jongen van 18 jaar dat zij bleef staan en met grote aandacht luisterde naar de oude Gaelic "tune.”

Zolang het stormde, leidde John Graham, want hij was het, de zang van de vergadering. De kalmte was teruggekeerd. Tenslotte zweeg het onweer en de wolken verdwenen achter te bergen. De zon begon weer met haar stralen de heuvel te overgieten en de vogels zongen tot eer van hun Schepper. Maar wat meer is, de Heere gebruikte het Woord van Zijn dienstknecht om in de gewetens van vele zorgeloze zondaren te donderen. De Heilige Geest paste het Woord aan vele hoorders toe en tenminste 60 personen gaven getuigenis, dat zij uit de duisternis tot Gods licht waren geleid. Aan het einde van deze bijzondere dienst legde Porteous de handen op de schouders van de jongeling en sprak hem in het Gaelic toe: “O jongeman, ik heb gezien wat je vandaag deed en hoe dat het Woord van God ons voor de regen des hemels heeft beschut. Maar satan zal ook letten op het aandeel dat je had om zijn koninkrijk omver te werpen en hij zal je straks stromen van vervolging voor het werk, dat je op deze dag gedaan hebt, nazenden.” Maar voordat deze "stromen van vervolging" John Graham zouden treffen, moest zijn woord gebruikt worden om het land op een andere plaats te bevochtigen, "als een regen op het nagras.”

Na zijn studie stelde de classis van Dornoch hem beroepbaar. De kerk van Clyne beijverde zich om hem als predikant te beroepen. De landheer hield met alle kracht tegen, dat hij in deze plaats werd aangesteld. Thomas Mackay uit Lairg probeerde nu de classis van Chanonry te bewegen om hem een plaats te geven. Hier ontving hij toestemming om het Woord te bedienen. In vele plaatsen rondom de baai van Cromarty ging hij voor. In Resolis maakte zijn prediking veel indruk op het volk. Hij viel vooral op door zijn winnende wijze van behandeling van zielen. De diepe wateren van overtuiging en grondige oefeningen des geloofs maakten hem geschikt om een woord ter rechter tijd te spreken. De bevindingen van Gods volk beschreef hij op zo'n treffende manier, dat één van zijn hoorders hem eens vroeg: "Vanwaar kent u mij?"

Hij handelde wijs en voorzichtig met de ontwaakte zielen, die in vreze en beving stonden vanwege de donder van Sinaï. De zorgelozen wekte hij ernstig op om uit hun slaap te ontwaken. Hij was een man, die rijk was in gaven en in genade. Toch bleef de weg tot de pastorie voor hem gesloten. Clyne ging niet door. De overlevering verhaalt

dat deze plaats 50 jaar van het ware Brood des levens verstoken bleef, vanwege de tegenstand tegen zijn herderschap.

Hij was graag leraar geworden in Rossshire of in zijn geboortestreek, omdat velen van Gods volk hier woonden, maar de weg bleef toegesloten. Hij moest naar een streek toe, die hij totaal niet kende.

Het waren de valleien van de Findhorn en de Spey, vlakbij Croy waar James Calder zoveel jaren gesproken had. Het was het plaatsje Ardclach, in Nairnshire, eenmaal een toevluchtsoord voor de Covenanters uit het noorden, voor mannen als Thomas Hogg en Mackilligan, die hier met veel zegen preekten. Zijn eerste verschijning op de kansel van Ardclach maakte een diepe indruk. Spoedig was het kerkgebouw zondag aan zondag stampvol.

Ook in de omgeving hield Graham zijn preken, zoals in Strathspey, waar hij met veel zegen arbeidde. In Rosemarkie preekte hij in de open lucht, omdat de kerk de hoorders niet kon bevatten. Hij sprak over Spreuken 23:26: "Mijn zoon geef mij uw hart.” Het was een dag dat de zaligende kracht van de Geest in velen werkzaam was. Onder de vele honderden luisteraars, die op het oude kerkhof zaten, waren een jongeman met name Cameron en twee meisjes die bij de rivier de Spey woonden. Zij kwamen onder de indruk van de ernstige preek. Eén van de meisjes werd later wijd en zijd bekend vanwege haar Godvruchtig en mededeelzaam leven. Zij legde een grote mate van zelfverloochening aan de dag en gedacht de armen op allerlei wijzen.

Eens preekte Graham over psalm 42: "Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U o God.” Het hert kwam in de streken van Nairnshire veelvuldig voor, evenals waterstromen. Eén van de hoorders vond de tekst zeer toepasselijk. Hij was wat verbaasd toen de predikant plotseling opmerkte: "Hier is iemand die zegt dat ik een zeer toepasselijke tekst heb uitgekozen. Maar kent u het geval van deze tekst? Het hert heeft de slang opgegeten en dat heeft een inwendige ontvlamming en dorst veroorzaakt, En meer nog, het hert wordt verwond door de jager en de jachthonden achtervolgen het arme dier. Het hijgt in de vlucht naar de waterstromen en wil een ogenblik stilhouden om de brandende dorst te lessen, maar vanwege het gevaar van haar leven durft het niet te stoppen. Nu, indien u van de slang hebt gegeten, wat u met alle kinderen van Adam gedaan hebt, en indien de Geest van God kwam om u van zonde te overtuigen, hebt u ook een wond gekregen van de jager en de jagershonden achtervolgen u. En wie is de jager? De satan. En de honden zijn uw zondige lusten. Hier is een belofte voor u, die in deze toestand verkeert, een belofte van God als een stroom van levend water, maar zie toe of u een druppel hiervan durft te drinken ... "

Eigenlijk was Graham geen predikant van Ardclach. Hij was assistent van de bejaarde voorganger Mr. Barron. Toen hij ongeveer twee jaar in deze wijngaard aan het werk was, kwam het tot een crisis. Een storm was gereed om op deze getrouwe dienstknecht los te breken. Eén van de dochters van Barron wilde graag met hem trouwen. Daar al haar pogingen om dit te bereiken faalden, veranderde haar liefde in haat. Een lasterlijke geest nam haar in beslag en zij trad met een tante in een complot. Tijdens zijn afwezigheid legden zij flessen met drank onder het kussen van zijn bed. Hierop verspreidden zij het praatje dat Graham een groot liefhebber van de drank was. De vreemdste verhalen deden de ronde. Zelfs een ouderling, die zijn prediking steeds waardeerde, was zo verslagen vanwege het verhaal van de fles dat hij zich van hem aftrok. Gelukkig geloofde niet iedereen de praatjes. De vrouw van de ouderling bleef onder zijn gehoor gaan. Op een keer kwamen haar met kracht de volgende woorden voor.: "Dit zijn niet de woorden van iemand die de duivel heeft.” Was de Zaligmaker

ook niet beschuldigd van een duivelse geest? Werd Christus ook niet op één lijn gesteld met de tollenaren en de zondaren.

Het was Graham's gewoonte om zich iedere zondagmorgen heel vroeg naar een stille plaats in het bos te begeven. Hier deed hij zich tegoed aan koud water, dat hij in een fles goot. Nu woonde er in Moy een Godvruchtige man, die de verhalen van de zogenaamde drankgewoonten van de predikant gehoord had en besloot om de waarheid hiervan te testen. Hij begaf zich naar de plaats waar Graham vertoefde. Toen hij zag dat deze een fles in zijn hand had en daaruit dronk, kwam hij tevoorschijn en vroeg Graham op de man af: "Wat hebt u daar?" De predikant keek geschrokken op en overhandigde hem de fles. Het bleek geen alcohol te zijn, maar fris water. Beschaamd, omdat hij zich door zijn verzoeker had laten verleiden, viel hij op de knieën en vroeg Graham om vergeving. Ondanks de bewijzen dat het alles laster was, wat men over het gedrag van Graham vertelde, moest hij Ardclach verlaten.

Hij verhuisde tegen wil en dank naar Cawder, maar ook hier lieten de vijanden hem niet met rust. Weer was het laster, die de tegenwerking veroorzaakte. Zelfs Hugh Calder, de opvolger van zijn vader James Calder in Croy, hechte enig geloof aan de verhalen die de ronde deden. Bij een begrafenis ontmoetten zij elkaar. Calder liep op John af en sprak hem op onvriendelijke wijze aan: "Jongeman, we zullen vandaag je mond snoeren!"

John antwoordde uiterst kalm: "Het ligt niet in uw macht om mijn mond te snoeren, want het was de Heere die hem opende. Maar let er op: God zal uw mond sluiten.”

Kort hierop werd Calder getroffen door een zenuwangst die hem belette om in het openbaar te spreken. Gedurende 44 jaar bleef zijn mond gesloten. Niet lang na deze ontmoeting stierf Graham op 29-jarige leeftijd. Zijn einde was vrede. Voordat hij heenging sprak hij : "Indien deze mensen, die mij hebben belasterd een gewone dood sterven, heeft de Heere mij niet gezonden.” Al degenen, die hem met leugens hadden tegengestaan, stierven een vreselijke dood. Wie Gods volk aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan. Op het kerkhof van Cawder ligt hij begraven. De steen op zijn graf vermeldt dat hij "vervolgd werd van plaats tot plaats", maar nochtans "de banier van het evangelie voorstelde.” Deze banier deed wonderen in het land van Nairn, ten zuiden van de Black Isle. Hij was een waardige opvolger van James Calder van Croy.

Ten noorden van de Black Isle ligt Easter Ross. Zoals John Graham bekendheid genoot in het zuiden, was Angus Mackintosh wijd en zijd vermaard in het noorden.

Hij deed in 1797 zijn intrede in Tain. Al dadelijk werd hij door de geoefende vromen aangemerkt als een "meester in Israël.” Mackintosh ging in de voetstappen van de oude leraars van Rossshire, zoals Thomas Hogg en John Porteous. "De grote predikers van Rossshire waren heengegaan en een ieder had zijn kenmerkende uitnemendheid.

De prediking van MacPhail was bevindelijk, Mr. Fraser van Alness was de systematische godgeleerde en Porteous van Kilmuir Easter was de uitlegger der Schriften", zo getuigt een tijdgenoot. "Maar mijn geloof is", zo vervolgt hij, "dat Mr.

Mackintosh al hun uitnemendheid in zich verenigt.” Duizenden legden grote afstanden af om hem bij Avondmaalsgelegenheden te horen. Een verslag van zijn optreden in de openlucht is bewaard gebleven: "Mr. Mackintosh besteeg de preekstoel en na de lofzegging deed hij een plechtig en bewogen gebed. Hij las zijn tekst voor en een tijdlang was hij kalm, zonder veel actie en zijn dieptonige, melodieuze stem werd op grote afstand door acht of tienduizend mensen gehoord. Hij ving zijn preek aan door de lering die in de tekst is vervat en de grote lessen die hierin naar voren komen te ontvouwen. Toen kwam hij aan de toepassing: zijn ogen werden ontstoken en zijn stem luider; zijn gehele gelaat liet zien hoe hartgrondig hij geloofde wat hij zei;

opeens zag je een diepe blik van mededogen, een schaduw op zijn aangezicht, dan weer brak de zon door de wolken heen en kwam er een glimlach. Hij naderde tot de Tafel en na enige ernstige woorden tot de wereldse belijder gericht te hebben, handelde hij met Gods kinderen. Hij volgde de verlegen en terneergeslagen ziel in al zijn omzwervingen, hij naderde tot de eerste roerselen van het Goddelijk leven in de zielen en hij bemoedigde de zwaksten om met al hun duisternis en verlegenheid Christus te ontmoeten aan Zijn Tafel. Na de Avondmaalsviering besloot hij met een toespraak en hierin blonk hij in het bijzonder uit. Na enige kernachtige woorden tot de Avondmaalgangers, richtte hij zich tot de duizenden jongeren en gedachtelozen en hij sprak Gods boodschap tot hen met macht en een zalving en autoriteit, die de meest zorgeloze zondaren deed luisteren. Hij wees hen op hun gevaar, hij sprak als iemand die het levendig voor zich ziet, zijn ogen waren gevuld met tranen en zijn stem en manieren deden hen gevoelen, alsof de donder over hun hoofden rolde. Dit werd gevolgd door Christus voor te stellen als de levende, aanwezige, algenadige Zaligmaker en door de meest versmeltende smeekbeden aan de slechtste en meest verdorven schepselen of tót Hem te komen, met al hun zonden, opdat zij zelfs nu verlost mochten worden. Hij scheen onwillig om van hen te scheiden, totdat zij de toevlucht namen tot Christus en met een hartgrondige kennis van hun eigen taal en zinnen bestormde hij hen met voorstellingen en argumenten.” Hier was sprake van een evangelie voor verlorenen. Hier werd hoop gegeven voor de meest verharde en vijandige zondaars om tot Christus te komen. Voorwaarden kwamen hier niet aan te pas, want zij moesten komen zoals zij waren: arm, ellendig, jammerlijk, blind en naakt.

Hoewel het evangelie aan allen zonder onderscheid werd voorgesteld, maakten slechts zij gebruik van de boodschap, die het "Gij zijt die man" hadden thuisgekregen en recht gelovig tot Christus de toevlucht namen. Mackintosh was niet alleen een krachtig prediker, maar ook een raadgever voor velen, die overal vandaan kwamen om hem hun zielstoestand voor te leggen. Hij handelde eerlijk en teder met de zielen die in banden zaten en velen kwamen tot de ware Vrijstad. Niemand in de Hooglanden legde zoveel gevoel en gezag aan de dag, zowel in de prediking als bij de pastorale arbeid.

Wanneer hij de wet preekte voor zielen buiten Christus, die in hun ongeloof volhardden, dan was hij een zoon des donders. Maar voor de zielen in duisternis gezeten, voor de zwaksten in de genade, was hij een zoon der vertroosting.

Wanneer hij de wet preekte voor zielen buiten Christus, die in hun ongeloof volhardden, dan was hij een zoon des donders. Maar voor de zielen in duisternis gezeten, voor de zwaksten in de genade, was hij een zoon der vertroosting.

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 81-93)