• No results found

In arbeid overvloediger

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 146-160)

Aan de noordkant van Caithness ligt Reay, een plaats van weinig betekenis. Hier stond eenmaal de wieg van de man, wiens stem door duizenden Hooglanders, van oost tot west, van de eilanden tot de kusten, zou worden gehoord. John MacDonald werd hier op 12 november 1779 geboren. Zijn vader die "catechist" was, kon niet bij deze blijde gebeurtenis aanwezig zijn, omdat hij in een afgelegen deel van dit uitgestrekte dorp zijn werk deed. De ouders lieten het kind niet in hun eigen woonplaats dopen, maar gingen naar een predikant in de buurt. Het was op een koude decemberdag, toen zij zich met de zuigeling op weg begaven. Tot hun grote teleurstelling was de predikant niet thuis, zodat zij onverrichterzake weer naar huis gingen. Gelukkig kwamen zij hem onderweg bij een bevroren plas tegen. De leraar begreep dadelijk, waarvoor de reizigers hem nodig hadden. Na een gebed gedaan te hebben, sloeg hij een gat in het ijs en sprenkelde druppels van het ijskoude water op het tere hoofdje van het jongetje. De kleine John ontving het teken van de doop niet in de kerk, maar onder de open hemel. Zijn vader besefte bij die gelegenheid niet dat het voornaamste arbeidsveld van zijn zoon eenmaal in de velden en dalen van de Hooglanden zou zijn.

Tijdig en ontijdig zou hij in de openlucht het Woord van zijn hemelse Meester verkondigen.

Op school behoorde John tot de beste leerlingen. Zijn kracht was echter niet in zwakheid, zoals in latere jaren, want zoals ieder mens had ook hij hoge gedachten van zichzelf. Wel was hij al vroeg bedeeld met geestelijke indrukken. Hij riep soms zijn spelmaatjes bij elkaar en bad met hen: Als hij opstond van het gebed, stond geen nederige knaap op, maar een jonge Farizeeër, die zichzelf influisterde: "Wat een goede jongen ben ik toch! Ik zal de Heere vandaag zeker behagen!" De geest van het Werkverbond overheerste hem, totdat hij de genadeslag ontving en onder de band van het eeuwige Verbond der genade werd gebracht.

Zijn grote liefhebberij was de doedelzak. Hij hield veel van muziek en zijn vaardige vingers bedienden snel de pijpen van dit Schotse blaasinstrument. Toen hij in 1797 naar het college in Aberdeen ging, nam hij zijn geliefde muziekinstrument mee. Aan de universiteit blonk hij uit door zijn goede vorderingen. Vooral in de wiskundige vakken was hij een goede student. Maar bestudeerde kennis kon hem niet in aanraking brengen met de kennis van geestelijke zaken. De wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God. De geheiligde kennis, die alleen wordt verkregen door de vernieuwende kracht van de Heilige Geest, ontbrak hem nog ten enenmale.

Op één van zijn reizen naar Aberdeen wilde hij gebruik maken van het veer bij Invergordon aan de Cromartybaai. De veerman durfde de oversteek niet te wagen, vanwege een zware storm. John was gedwongen om in de buurt logies te vinden, maar nergens was een herberg te zien. Wel stond vlakbij het veer het huis van Hector Helm.

Hij was een man, die de Heere vreesde en behoorde tot de "Men" van Rossshire. Zijn vrouw zag de jongen aan de waterkant lopen en nodigde hem uit om bij haar in huis te komen. Toen Hector thuiskwam, hoorde hij de vreemde stem van de jongen, die zojuist hardop zijn gebed deed. Vanaf dit moment voelde hij een betrekking op John, welke in de loop der jaren uitgroeide tot een intense geestelijke band. John werd een regelmatige bezoeker van het huisje van deze gekende des Heeren, die hem praktisch onderwijs gaf, hetwelk zijn zieleleven ten goede kwam. Vooral in tijden van geestelijke strijd had John behoefte aan degelijk onderricht van geoefende vromen.

Maar de eerste nacht, dat hij in het huis van Hector Holm doorbracht, was het nog duister in zijn ziel en was hij een vreemdeling van de ware geestelijke strijd.

De tijd van zijn bekering was nu niet ver meer weg. Nu begon hij met een rechte ernst te vragen: "Wat moet ik doen om zalig te worden?" Er is reden om te geloven dat het lezen van de boeken van Jonathan Edwards het middel was van een werk van overtuiging van zonde, welke uitliep in zijn bekering tot de God des hemels. John maakte een zware weg door vanwege de "verschrikkingen van de Heere" in zijn geweten. Vaak was zijn zieleangst hem als een voorsmaak van de rampzaligheid. Zijn staat was hopeloos en meer en meer gevoelde hij zijn onmacht om tot de zaligheid te geraken. Het gebod om in Christus te geloven werd hem wel voorgesteld, maar hij voelde zich als het ware van Hem uitgesloten, vanwege de duisternis, onder de kracht van het ongeloof en onvermogen van de geestelijke dood en "hij verstond toen goed wat de angst is van een ziel, die zonder hoop terneder ligt, overgegeven aan de beschikking van Hem, Die Zich ontfermt Die Hij wil en Die verhardt Die Hij wil.” In deze gemoedstoestand liep hij op zekere dag aan de zeekust. Onder de toenemende druk van de wanhoop en de verzoeking van satan, besloot hij om zich in de golven te werpen, die zich op de rotsachtige kust wierpen. Maar voordat de eerste golf hem bereikte, brak een straal van evangelisch licht in zijn duistere ziel door. In een nabijgelegen grot gaf hij zijn ziel over in de armen van Christus. Hij ging naar de zee in de greep van de verderver en keerde zich ervan af in de armen van de Zaligmaker.

De afgelegen grot waar de Heere hem ontmoette, werd van nu aan zijn geliefkoosde plekje om zijn hart voor God uit te storten.

In 1805 gaf de classis van Caithness John MacDonald toestemming om voor te gaan in de bediening des Woords. Nu kon hij het woord van zijn Meester uitdragen. Na een kort verblijf in zijn geboortestreek, werd hij door de S.P.C.K. naar Edinburgh uitgezonden om onder de Hooglanders, die Gaelic spraken, te arbeiden. Zijn verblijf in deze grote stad was niet zonder zegen. Wetende de schrik des Heeren, waarschuwde hij zondaren met getrouwheid en kracht om hun wegen te verlaten. Zijn stem klonk luid, maar toch beheerst. Hij voelde zich gedreven door de roeping, die hij van zijn hemelse Zender meende ontvangen te hebben. Al spoedig viel zijn predikwijze op, vanwege de kracht die ervan uit ging. Als hij op weg was naar zijn ouderlijk huis, preekte hij soms onderweg in diverse plaatsen tot verbazing van degenen die hem hoorden. Toen hij op een keer in Tain was, vroeg de oude Mackintosh hem om zijn plaats in te nemen, wat hij ook deed. De bevolking, die een geestelijke bediening gewend was, riep hem een koud welkom toe, temeer daar zij de jonge prediker niet kende. Er was iemand onder het gehoor, die vele mijlen had gelopen om Mackintosh te horen. Hij was erg teleurgesteld, toen hij in plaats van deze geliefde leraar een jongeman met rappe schreden naar de kansel zag stappen. "Ik voelde mij alsof dit een verloren dag was", drukte hij uit. Het gebed hoorde hij nauwelijks en ook het begin van de preek ontging hem. Maar toen hij aan de toepassing begon, moest hij wel luisteren. "De ontzettende plechtigheid van de leer en de heftigheid van zijn wijze van preken was zodanig, dat ik verwachtte dat, eer hij klaar was, iedere ziel zou worden getroffen en het dak van de kerk zou scheuren.”

Toen de preek ten einde was, wilde iedereen weten wie deze jongeman was. Het enige bekende gegeven was: "Een jongeman uit Edinburgh die de naam MacDonald draagt.”

In 1813 volgde MacDonald Charles Calder in Ferintosh op. Het is te begrijpen dat Angus Mackintosh en Hector Holm hun invloed aanwendden om hem in Rossshire te krijgen, wat hun dan ook gelukte. Calder liet een gemeente achter, die vele ware

Sionieten onder haar gelederen telde. Zodoende kwam MacDonald in een vruchtbare wijngaard. De kerkenraad was groot en bestond uit mannen van ontwijfelbare vroom-heid. Kortom, het was een bloeiende gemeente. Gebedsgezelschappen werden hier en daar gehouden. Velen uit de omgeving gingen 's zondags naar Ferintosh op zoek naar het levende Brood. Met vreugde en dankbaarheid nam deze gemeente haar nieuwe leraar in haar gemeenschap op. Zij wisten niet dat zij hem weinig zouden zien, want weldra meende MacDonald, dat zijn roeping niet beperkt bleef tot de grenzen van deze plaats op de Black Isle. Ferintosh moest haar voorganger grotendeels afstaan voor andere doeleinden. Want de Schotse Hooglanden hadden een evangelist nodig die in de voetsporen van Haldane ging. En zijn gemeente had hier begrip voor.

Zeker, de Hooglanden hadden predikanten die van Boven waren gezalfd, zoals een Fraser van Kirkhill, een Mackintosh van Tain, MacAdam van Nigg en Mackenzie van Lochcarron. Hun invloed was wel groot, maar zij kwamen niet in de afgelegen delen van de berggebieden. En niet te vergeten, de eilandengroep van de Hebriden, die nog verstoken waren van de rechte prediking. De Heere had meer weggelegd voor het noorden dan Hij in Zijn genade reeds had geschonken. De zon zou nog helderder gaan schijnen dan voorheen, voordat deze achter de wolken zou verdwijnen om nog een naschijnsel te geven. Rossshire en de omgeving van Lochcarron verheugden zich in het heil van Sion. Caithness en Sutherland kenden eikebomen der gerechtigheid. Maar Lewis, Harris, Skye en andere eilanden en plaatsen bevonden zich nog in de duisternis. De predikanten waren hier slechts huurlingen die de kudden niet weidden.

Sommige delen van de westelijke eilanden waren zelfs nog in het heidendom blijven steken. Hier en daar deden de schoolmeesters, die door de S.P.C.K. waren uitgezonden, goed werk, maar hun invloed was te gering om een algemene opleving te bewerken. De besloten ligging van vele plaatsen betekende een belemmering voor de doorbraak van het evangelie. Evenals Paulus, was John MacDonald ervoor bestemd om alles te trotseren. Zijn gezondheid en lichaamsgestalte had hij in dit opzicht mee.

Hij wist dat hij door onherbergzame oorden moest trekken om aan de plicht van zijn roeping te voldoen. Voor eer en aanzien behoefde hij deze zware taak niet op zich te nemen. Niet overal zou zijn prediking ingang vinden. MacDonald liet zich niet leiden door vrees en bezorgdheid, maar gaf zich aan God over. Zonder bijbedoelingen deed hij dit werk, waaraan zoveel gevaren verbonden waren.

De grond van zijn prediking was het kruis van Christus. Hij benadrukte het leerstuk van de rechtvaardiging door het geloof en het bedroefde hem, dat de vrijzinnige moderaten, die de deugd centraal stelden, zo tekort deden aan de leer naar de Schriften. De leer van de wet en het evangelie werd door hun prediking verduisterd.

Hij wist dat de vrije genade van God het enige redmiddel is tot behoudenis van een zondaar. De wet is nodig als tuchtmeester tot Christus om de zondaar zijn ellendestaat te doen gevoelen. Alleen het evangelie openbaart de verlossing in het bloed van Christus, dat reinigt van alle zonden. Het is de wet onmogelijk om de zaligheid bekend te maken; alleen het ware geloof in Christus en Zijn gerechtigheid redt van de dood. De vastigheid van zijn interest in Christus bevrijdde MacDonald van onnodige vrees. Uit liefde tot Christus werd hij gedreven om zondaren voor Christus te winnen.

Zo ving hij zijn werk als evangelist aan.

Beproevingen bleven MacDonald niet gespaard. Binnen een jaar na zijn komst in Ferintosh ontviel hem zijn vrouw door de onverbiddelijke dood. Toen zij heenging, was hij buiten het dorp. De volgende zondag moest hij voor de eerste maal het Avondmaal bedienen. Zijn ouderlingen stelden voor om deze plechtigheid uit te stellen, maar de voorganger wilde hier niet van weten. "Nee, nee!" zo sprak hij, "laat

de dood van mijn vrouw mij niet weerhouden om de dood van mijn Zaligmaker te gedenken.” Bij die gelegenheid was een grote menigte aanwezig. Meer dan tienduizend mensen waren in de "Burn" verzameld. De "Burn" is een plaats bij de baai van Cromarty, waar naar gewoonte het Avondmaal in de openlucht werd gevierd. De tafels stonden aangericht en MacDonald preekte over: "Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid.” Het sterven van zijn vrouw deed hem des te meer zijn hemelse Bruidegom aankleven. Zijn ziel werd als vleugelen van een arend opgeheven boven de smart die hem had getroffen. Het werd een gezegende zondag. Weinige ogen bleven droog. En toen de jonge weduwnaar 's avonds na de bediening van het heilig Sacrament met de grootste ernst de onbekeerden aansprak, om hen te vermanen en te bidden om het aanbod van vrije genade, de aanbieding van het huwelijk, aan te nemen en hen te waarschuwen wat de verwerping van deze welmenende nodiging inhield, werden vele zondaarsharten waarlijk verbroken. Een wenende schare luisterde naar de bazuin van het evangelie. Zielen werden ontwaakt tot de kennis van hun verlorenheid.

Dorre doodsbeenderen kwamen tot leven. En de wijngaard van Ferintosh vertoonde meer vruchten dan ooit tevoren.

Kort na deze zo gezegende gebeurtenis, die in de "Burn" plaatsvond, hoorde MacDonald goede berichten uit het zuiden. In Breadalbane was een opwekking gaande en door de rijke vrucht, die de Heere hem tot nu toe op zijn prediking had geschonken, went hij gedrongen om naar deze plaats te gaan en Robert Findlater bij te staan. Toen hij in de streek bij Loch Tay aankwam was de beweging in volle gang en het is ons bekend, dat de preken die hij hier hield een wonderlijke uitwerking hadden.

Niet overal ontving zijn optreden een goed onthaal. De vrijzinnigen probeerden zijn mond te snoeren en hem uit hun gebieden te weren. Zij wendden zich zelfs tot de Algemene Synode, die uiteindelijk besloot om alle openluchtbijeenkomsten zonder toestemming van de plaatselijke predikant te verbieden. Maar de "Apostel van het noorden", zoals hij spoedig bekend stond, liet zich niet afbrengen van zijn roeping om in de meest afgelegen delen van zijn geboorteland te getuigen van Koning Jezus. Het was hem niet te doen om zoveel mogelijk mensen te trekken. Dit blijkt uit de bezoeken die hij met gevaar voor zijn leven aan het meest afgelegen eilandje van de Schotse Hebriden bracht. Deze groep van eilandjes, St. Kilda geheten, ligt ten westen van Lewis in de Atlantische Oceaan.

St. Kilda is niet meer dan een aantal hoge verweerde rotsen, waartegen de golven van de zee onophoudelijk beuken. In 1822 woonden hier 108 mensen. Leerlingen van de middeleeuwse zendeling Columba brachten eenmaal een bezoek aan de eilandbewoners. Sindsdien moet er weinig veranderd zijn, want in het begin van de 19e eeuw hielden zij er een nog zeer primitieve levenswijze op na. Zij woonden in hutten van steen, afgedekt met turf en stro, terwijl zij hun kleren maakten van zelfgeweven wol. Hun godsdienst was ook primitief. Door de prediking van enkele vrijzinnige leraars hadden zij enige kennis van Gods wet en rechtvaardigheid. Wat het evangelie inhield was hun geheel onbekend.

In 1822 bracht MacDonald zijn eerste bezoek aan deze afgelegen eilandjes. Het viel niet mee om St. Kilda te bereiken, omdat de kans om naar de oceaan te worden afgedreven groot was. Ook was het moeilijk om een gunstige plaats om aan te meren te kiezen. Na enige inspanning gelukte het om aan de noordwest kant aan land te gaan.

Op de heenreis stonden de gedachten van MacDonald niet stil. "Terwijl ik aan het eiland dacht, zo afgelegen en verlaten, werden zorg en voorzichtigheid wakker in mij, want ik werd bepaald bij het gevaar van het volk. Zij zijn schapen zonder een herder

om hen te leiden en te doen grazen, of als een roerloos scheepje dat aan de ruwe golven van de oceaan is overgegeven. Wie kan zeggen wat haar koers zal zijn, of dat zij op rotsen zou worden stukgeslagen? Zeer droevig is hun geval! Zonder iemand, om hen te helpen of hun de weg tot Christus te tonen, zijn zij overgegeven aan de eeuwige tormenten.” MacDonald was met hun lot begaan. Deze dwalende schapen moesten worden terechtgebracht door de enige Herder en Opziener der zielen.

De "tacksman", die het eilandje bestuurde, heette de predikant welkom. Al gauw begon MacDonald de godsdienstige toestand onder het volk te peilen. Hij bemerkte dat "niet één persoon waarlijk godsdienstig was" en dat de kennis van de zaligheid uit genade bij iedereen ontbrak. De antwoorden, die hij op zijn vragen kreeg, gaven het droevige bewijs dat de naam van Christus onder het volk niet werd hooggeacht. Hij vroeg aan een oude man wat hij zou gezegd hebben in het geval van de stokbewaarder die eenmaal uitriep: "Wat moet ik doen om zalig te worden?" De man antwoordde:

"Wij zullen zalig worden, indien wij berouw hebben en onze zonden verlaten en ons tot God bekeren.” Een vrouw, die dezelfde vraag hoorde, gaf ten antwoord: "Ja, en met een oprecht hart.” Een derde voegde hieraan toe .”.. en met gebed" en een vierde:

"het moet een oprecht gebed zijn en wij moeten vlijtig zijn in het houden van Gods geboden.” Het geloof in Christus, als enige noodzakelijke voorwaarde tot zaligheid, waaruit alle goede werken voortvloeien, kwam niet ter sprake. Dat de verlossing vrij en om niet wordt verkregen zonder de werken der wet, verstonden de mensen van St.

Kilda niet. Hier was sprake van onkunde ten aanzien van de leer der genade, hoewel sommigen een zekere ernst aan de dag legden. Op zijn best genomen was hun godsdienst gegrond op eigengerechtigheid en wettische oogmerken.

MacDonald probeerde de weg der zaligheid in eenvoudige bewoordingen aan het onwetende volk voor te stellen en koos hiertoe de brief aan de Romeinen uit, omdat de drie stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid hierin zo helder naar voren komen. Allereerst preekte hij uit Rom. 3:12 "over de natuur, het kwaad en de macht van de zonde.” Hierna sprak hij uit vers 19, vergeleken met Gal. 3:10 "over 's mensen natuurstaat onder de wet als onder de vloek" en vervolgens over vers 20 "over de onmogelijkheid van de rechtvaardiging door de werken der wet", waarbij hij aantekende: "Ik bemerkte dat sommigen bewogen waren en schenen te willen zeggen:

"Wat moeten wij doen?" De volgende preek handelde over Rom. 3:21, over de gerechtigheid van Christus als de grond van de rechtvaardiging van de zondaar.

"Terwijl ik over het lijden van Christus sprak leken sommigen zeer diep onder de indruk te zijn en smolten zij als het ware weg onder het woord. Ik bemerkte dat het

"Terwijl ik over het lijden van Christus sprak leken sommigen zeer diep onder de indruk te zijn en smolten zij als het ware weg onder het woord. Ik bemerkte dat het

In document 1 GELIJK DE DAUW VAN HERMON (pagina 146-160)