• No results found

Voor het verlagen van de effecten van de voetafdruk op de biodiversiteit zijn vooral opties voor voedselconsumptie van belang

Om de effecten van de Nederlandse consumptie op biodiversiteit in beeld te brengen, kijken we niet alleen naar de ‘grootte’ van de land- en broeikasgasvoetafdruk (in termen van hecta- res en CO2-equivalenten), maar ook naar de ‘diepte’ daarvan – de effecten van deze vormen

biodiversiteitsvoetafdruk worden meerdere voetafdrukindicatoren gecombineerd, en daarmee kunnen opties worden afgewogen op hun effecten op biodiversiteit.

Het PBL berekent de effecten van milieudruk op de mondiale biodiversiteit op land met het GLOBIO-model waarin verschillende vormen van milieudruk worden gecombineerd in een graadmeter voor de volledigheid (intactness) of natuurlijkheid van ecosystemen (Alkemade et al. 2006; Schipper et al. 2020). Vervolgens wordt een deel van het wereldwijd optredende verlies toegekend aan de Nederlandse consumptie. Dat wordt gedaan door van het landge- bruik in elke wereldregio het deel te bepalen dat via handel en import voor de Nederlandse consumptie van voedsel en houtproducten is bestemd. Daarbij wordt aangenomen dat hoe intensiever het landgebruik is, des te groter het biodiversiteitsverlies is; afgemeten aan de populaties van de van nature aanwezige planten en dieren. Ook een deel van het mondiale biodiversiteitsverlies door versnipperende effecten van infrastructuur wordt zo meegenomen. Het wereldwijde verlies aan biodiversiteit door klimaatverandering wordt bepaald met het aandeel van de Nederlandse broeikasgasvoetafdruk in de totale mondiale broeikasgasemis- sies (Wilting et al. 2017). Daarin zitten ook de toekomstige effecten op klimaatverandering van huidige broeikasgasemissies.

De biodiversiteitsvoetafdruk is berekend voor het jaar 2010. Ongeveer 44 procent van het mondiale biodiversiteitsverlies door consumptie hangt in 2010 samen met direct en indirect landgebruik, en bijna voor de helft met de broeikasgasemissies. Overige milieudrukfactoren, zoals bebouwing en fragmentatie door infrastructuur, spelen een minder grote rol. Er is mo- menteel geen trend beschikbaar voor deze indicator. De situatie uit 2010 is nog redelijk re- presentatief voor het huidige consumptiepatroon, de grootteorde van de onderliggende voetafdrukindicatoren varieert wel maar niet enorm (zie figuur 4.7 en 4.8).

De combinatie van verschillende soorten voetafdrukken in een integrerende indicator voor biodiversiteit maakt het mogelijk om keuzes te maken tussen verschillende opties voor de voetafdruk. Om opties voor verschillende sectoren te identificeren is de biodiversiteitsvoetaf- druk over een zestal consumptiecategorieën verdeeld (zie figuur 4.9; de data zijn bewerkt op basis van Wilting et al. 2017). Voedselconsumptie, woning en kleding dragen het meeste bij. De effecten van voedselconsumptie op biodiversiteit hangen voor een groot deel samen met landgebruik in de gebieden waar Nederland zijn voedsel en agrogrondstoffen vandaan haalt. Bij wonen gaat het zowel om het landgebruik van de woning, als om hout- en energiegebruik bij bouw en onderhoud. Bij de andere consumptiecategorieën (vervoer, energie en diensten) gaat het vooral om broeikasgassen, en veel minder om landgebruik. Zo worden de effecten van diensten op biodiversiteit grotendeels (zo’n 65 procent) veroorzaakt via de bijdragen van deze sector aan de wereldwijde klimaatverandering. In paragraaf 4.3.8 gaan we verder in op de effecten van verschillende voedselconsumptiepatronen.

Figuur 4.9 In de biodiversiteitsvoetafdruk van de Nederlandse consumptie worden effecten van landgebruik gecombineerd met de effecten van klimaatverandering, de overige milieu- drukken zijn minder relevant. Voedselproductie is verantwoordelijk voor ongeveer een kwart van de (huidige) effecten van consumptie op biodiversiteit vanwege intensief landgebruik, terwijl energiegebruik (zowel thuis, onderweg en in de dienstensector) het merendeel van de (toekomstige) klimaateffecten bepaalt.

4.3.7 Overige voetafdrukindicatoren

Naast de hiervoor beschreven voetafdrukken zijn er nog andere beschikbaar, met name de watervoetafdruk en de materialenvoetafdruk. Met de watervoetafdruk wordt het gebruik van water uitgedrukt dat nodig is voor de productie van voedsel, dranken, katoen en andere con- sumptieartikelen (Hoekstra & Mekonnen 2012). Hierbij gaat het zowel om water dat in de landbouw en veeteelt nodig is als in de industriële verwerking. De hoeveelheid water zegt nog niet zoveel – de indicator krijgt pas betekenis als lokale informatie over bijvoorbeeld wa- tertekorten of waterafhankelijke natuur wordt meegenomen (Witmer & Cleij 2012). In de

Monitor Brede Welvaart (CBS 2019a, 2020) is een indicator voor de materialenvoetafdruk

opgenomen die het gebruik van abiotische en niet-hernieuwbare grondstoffen weergeeft, af- komstig uit de mijnbouw en winning van bouwstoffen en bestemd voor de Nederlandse bin- nenlandse consumptie.

4.3.8 Voortgang met opties voor het verkleinen van de voetafdruk

Van een aantal mogelijkheden om de voetafdruk te verkleinen, kan in algemene zin worden aangegeven wat de te verwachten effecten zijn, op basis van al bestaand beleid voor de ver- schillende consumptiecategorieën (voedsel, energie en materialen). Het tegengaan van voedselverspilling, een efficiëntere voedselproductie en het veranderen van (voedsel)con- sumptiepatronen kunnen leiden tot een verkleining van zowel de land- als broeikasgasvoet- afdruk van voedsel. Door het stimuleren van energiebesparing kan het binnenlandse deel van de broeikasgasvoetafdruk worden verkleind, maar bij een grote inzet van hernieuwbare biomassa is ook sprake van afwenteling van de broeikasgasvoetafdruk op die van land. Op- ties voor de circulaire economie, waarin grondstoffen worden hergebruikt en afvalstromen nuttig worden ingezet, kunnen bijdragen aan het verkleinen van de landvoetafdruk. Maar bij substitutie van niet-hernieuwbare materialen door biomassa zal er ook een verschuiving zijn naar de landvoetafdruk, met daarmee samenhangende effecten op biodiversiteit. Tot slot is er ook beleid voor het verduurzamen van handelsketens van de (agro)grondstoffen die wor- den geïmporteerd. Met dit buitenlands beleid wordt onder andere ingezet op het verkleinen van milieueffecten van productiemethodes in de herkomstgebieden van grondstoffen. Daar- mee wordt de landvoetafdruk niet per se minder groot, maar kan deze wel minder diep wor- den. Van een paar opties zijn de effecten op voetafdrukindicatoren al kwantitatief

onderzocht.