• No results found

Maatregelen in het kader van klimaattafels en effecten op natuur

Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het Nederlandse Klimaatakkoord gepresenteerd. Het Kli- maatakkoord omvat een groot aantal instrumenten of voorstellen daartoe in verschillende mate van uitwerking. De Nederlandse CO2-uitstoot moet in 2030 ten opzichte van 1990 met

49 procent verminderen. Natuur is vooral een onderwerp in het sectorhoofdstuk ‘Landbouw en landgebruik’ en valt veelal samen met twee van de zeven onderscheiden thema’s: (1) bo- men, bossen en natuur en (2) veenweidegebieden. In het sectorhoofdstuk Elektriciteit wor- den expliciet de effecten van energiemaatregelen op natuur genoemd. In het Klimaatakkoord is de bestaande doelstelling voor het aantal windmolens en het aantal zonnepanelen ver- hoogd (De Knegt et al. 2020).

Bossen en veengebieden zijn de belangrijkste ecosystemen met potentieel voor koolstofvast- legging. Alle bossen zijn wettelijk beschermd en duurzaam beheerd. Bossen en andere vege- tatie vangen jaarlijks bijna 3,6 megaton CO2 op uit de atmosfeer en slaan deze op in de

vorm van biomassa, die 2 procent van de jaarlijkse Nederlandse CO2-uitstoot compenseert

(CBS 2017). Het ministerie van LNV en de provincies hebben samen een bossenstrategie voor Nederland opgesteld, met als ambitie om te komen tot meer samenhang tussen bos-, natuur- en klimaatbeleid. De ambitie is het Nederlandse bosareaal in 2030 met 10 procent (37.000 hectare) te vergroten naar 407.000 hectare (LNV & Provincies 2020).

De voortdurende uitdroging van veengebieden, voornamelijk veroorzaakt door afwatering en de verlaging van waterstanden om agrarische redenen, leidt echter tot emissies van onge- veer 7 megaton CO2 per jaar, bijna twee keer zoveel dan bossen en andere vegetatie kunnen

vastleggen (CBS 2017). De huidige vooruitgang om de CO2 uitstoot te verminderen, hangt

sterk af van het vermogen om veengebieden te herstellen en om te zetten van koolstofuit- stootgebieden in koolstofvastleggingsgebieden. Het Veenplan 1e fase (dat wil zeggen de aan-

jaag- en opbouwfase 2020-2022) is in juli 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd (LNV 2020e). Deze fase behelst kennisontwikkeling en pilots die zullen uitwijzen welke mix aan maatregelen in de komende jaren effectief is om de beoogde reductie van 1 megaton CO2-

equivalenten in 2030 daadwerkelijk te behalen. Hierbij voeren de provincies de regie. Het Veenplan 2e fase (met het proces tot 2030 en de uitrol van de maatregelen) zal in 2022 naar

de Tweede kamer worden gestuurd.

Bij een goede locatiekeuze, inrichting en uitvoering is er synergie in doelbereik mogelijk tus- sen de maatregelen uit het Klimaatakkoord en realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (Knegt et al. 2020). Vernatting van veenweidegebied en uitbreiding van bosgebieden gaan

prima samen met natuurontwikkeling. Vernatting van veengronden kan positief bijdragen aan het creëren van plas-drassituaties voor trekvogels of aan veenherstel. De aanleg van bos buiten de natuurgebieden, bijvoorbeeld in ecologische verbindingszones, kan de ruimtelijke samenhang en leefgebieden vergroten.

De maatregelen uit het Klimaatakkoord kunnen echter ook op gespannen voet staan met de maatregelen uit het Natuurpact, vooral bebossing in open natuurgebieden of het belemme- ren van kap om open natuur te vergroten voor biodiversiteit die daarvan afhankelijk is. Hier- door kunnen het tekort aan leefgebied en de versnippering niet opgelost worden. Het uitgangspunt van de bossenstrategie is dat terreinbeheerders kapmaatregelen alleen uitvoe- ren als ze echt noodzakelijk zijn en het verloren gegane bos compenseren. De compensatie vindt in principe vooraf plaats, zoveel mogelijk in de nabijheid van de plek waar wordt ge- kapt en zo dat die bijdraagt aan een robuust bos. De ontbossing die sinds 2017 is uitgevoerd in het kader van Natura 2000 zal met terugwerkende kracht worden gecompenseerd.

Van terreinbeheerders wordt in het kader van de bossenstrategie ook verwacht dat ze inves- teren in het gesprek met omwonenden over deze maatregelen en hen betrekken bij plannen voor compensatie. Terreinbeheerders lijken te worstelen met het vraagstuk van wel/geen bo- menkap en wel/geen bomenaanplant, ook vanwege de gevoelde maatschappelijke druk. Zo heeft Staatsbosbeheer indertijd de intentieovereenkomst van het Actieplan Bos en Hout8 niet

ondertekend, terwijl het wel een van de initiatiefnemers was. Natuurmomenten is in 2019 tijdelijk gestopt met het kappen van bomen, vanwege de toenemende kritiek van de achter- ban op het kapbeleid (Natuurmonumenten 2019).

Het Rijk en de provincies willen het oppervlak bos in Nederland met 10 procent uitbreiden, wat neerkomt op ongeveer 37.000 hectare. Deze opgave moet in 2030 gerealiseerd zijn, bin- nen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Terreinbeheerders ervaren een spanning tussen de mogelijkheden voor deze bosaanplant en Natura 2000-doelstellingen. Voor het areaal nieuw bos binnen het Natuurnetwerk hebben provincies in het voorjaar van 2020 een schat- ting gemaakt van de mogelijkheden. Bij de terreinbeherende organisaties hebben zij getoetst of deze schatting realistisch is (Projectgroep Bossenstrategie 2020). De geïnterviewde ter- reinbeheerders zien weinig ruimte voor de extra opgave voor bosaanplant binnen hun terrei- nen, omdat daarvoor bijvoorbeeld grasland en heide moeten wijken, terwijl veel van deze bestaande natuurtypen vastgestelde habitattypen zijn. Daar komt bij dat de benodigde uit- breiding van habitattypen (zoals natte schraallanden) ook nog moet plaatsvinden. De be- schikbare ruimte is soms ook al benut door bosherplant als gevolg van eerdere omvorming van bos naar open natuur.

Er is een directe relatie tussen het klimaat- en het stikstofdossier. In het Klimaatakkoord staat dat er speciale aandacht zal uitgaan naar agrarische bedrijven die zich rondom Natura 2000-gebieden bevinden. Dat kan ook kansen bieden om de stikstofdepositie in deze gebie- den te verlagen. Volgens de Raad van State is er een wederzijds voordeel: maatregelen in het kader van het stikstofbeleid kunnen ook gunstig zijn voor het klimaatbeleid. Mocht nieuw stikstofbeleid tot minder dieren in de veehouderij leiden, dan leidt dat ook tot reductie van broeikasgassen.

5.4 Natuur als bijdrage aan de verduurzaming van de land-

bouw

Een belangrijke reden voor het succes van de Nederlandse landbouw sinds de naoorlogse pe- riode tot nu toe is de focus op kostenverlaging en productieverhoging door inzet van kennis

en technologie (PBL 2020). Ondanks dat de Nederlandse land- en tuinbouw internationaal een speler is van formaat, is de bijdrage van de primaire landbouw aan het bruto binnen- lands product minder dan 2 procent – met een groot aandeel in de tuinbouw en sierteelt – en wordt deze bijdrage door steeds minder bedrijven en boeren geleverd en op steeds minder grond. Samen met de dure grond en hoge lonen heeft dit tot schaalvergroting en intensive- ring van de agrarische sector geleid, met een grote afhankelijkheid van externe inputs (kunstmest, veevoer). Dit heeft negatieve gevolgen voor het milieu, het landschap, de na- tuur in Nederland, maar ook voor de boeren. Het aantal boeren is in ongeveer twintig jaar tijd gehalveerd, en circa een derde van de boeren heeft een inkomen beneden het minimum- loon; zonder subsidies vanuit het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou dat ruim de helft zijn (Algemene Rekenkamer 2019). Daartegenover staat dat in 2014 ongeveer een kwart van de boeren meer dan tweemaal modaal verdiende en in 2017 20 procent van de Nederlandse miljonairs boer is (Algemene Rekenkamer 2019; CBS 2019b). Ruim de helft van de Nederlandse boeren is ouder dan 55 jaar, en meer dan een vijfde is ouder dan 75, heeft geen opvolger en geeft aan te willen stoppen (Boerderij 2018).

Stikstofverliezen naar lucht, bodem en water hebben ook gevolgen voor de gezondheid, de waterkwaliteit en het klimaat. Zo stierven in 2013 bijna 7.500 Nederlanders vroegtijdig door luchtverontreiniging, waarvan een kwart tot een derde door ammoniak en stikstofoxiden (World Bank 2016). Deze vroegtijdige sterfte vertegenwoordigt, naast veel menselijk leed, een welvaartsverlies van circa 6 miljard euro per jaar (Biowetenschap + maatschappij 2020; Van Grinsven et al. 2013). De Gezondheidsraad (2020) maakt zich ook zorgen over de bloot- stelling aan gewasbeschermingsmiddelen van omwonenden. De Raad denkt dat meer onder- zoek op korte termijn geen duidelijkheid zal geven en dat de toelatingsprocedure voor de middelen nooit alle risico’s kan uitsluiten. Daarom adviseert de Gezondheidsraad voorzorg toe te passen, door het streven naar vermindering van de afhankelijkheid van de landbouw van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Ook voorlichting en handhaving zijn van be- lang, want telers blijken veilig werken niet altijd genoeg prioriteit te geven.

De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur stelt in zijn advies Ruimte voor duurzame

landbouw (Rli 2013) vast dat de sector na verduurzaming zijn bestaansrecht (‘licence to ope-

rate’) én zijn concurrentiepositie kan behouden. Biodiversiteit kan ook een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de landbouw. Het gaat hier niet alleen over plaagbestrijding en bestuiving, maar ook over de gezondheid van dieren en van de bodem. Bodembiodiversiteit bevordert de biologische bodemvruchtbaarheid, bodemstructuur en ziektewering, en vermin- dert de uitstoot van broeikasgassen en uitspoeling van stikstof. Het beleid voor verduurza- ming van de landbouw, de vorderingen daarin en het effect op biodiversiteit is besproken in paragraaf 3.8. Hier gaan we verder in op het potentiële effect van natuur op de bedrijfsvoe- ring.