• No results found

Agrarisch natuurbeheer tot nog toe niet in staat trend boerenlandvogels te keren

Tweede derde van het Nederlandse grondoppervlak wordt gebruikt voor landbouw. Deze ge- bieden herbergen kenmerkende soorten zoals de kievit, grutto en tureluur, waarvoor Neder- land internationaal gezien van betekenis is. Door ruilverkavelingen, schaalvergroting en intensivering van de landbouw – onder andere door het gebruik van gewasbeschermingsmid- delen, hoge bemesting, verlaging van de waterstanden en intensieve landbewerking – zijn de leefgebieden van deze soorten sterk afgenomen. Intensief maaibeheer heeft geleid tot verlie- zen van nesten en opgroeiende kuikens: de combinatie van weinig dekking, betere

toegankelijkheid voor predatoren zoals de vos en minder lang gras met insecten maken dat veel weidevogelkuikens het niet overleven.

Het agrarisch natuurbeheer zet zich in voor het herstellen van leefgebieden en het bescher- men en bevorderen van soorten die onder invloed staan van landbouwactiviteiten. De Rijks- overheid heeft al sinds 1975 met het uitkomen van de Relatienota doelen om de natuur en het landschap in het agrarisch gebied te behouden. Sindsdien hebben vele regelingen elkaar opgevolgd, zoals de Regeling Beheersovereenkomsten en Natuurontwikkeling (RBON), de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van Programma Beheer, het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) en meest recent het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Het streefdoel was dat uiteindelijk 100.000 hectare, circa 5 procent van het toenmalige land- bouwareaal, onder deze beheerovereenkomsten zouden vallen. Vooral in de jaren negentig groeide het areaal onder beheerovereenkomsten gestaag tot 64.000 hectare in 1999 (PBL 2012b). Eind 2018 was er op 82.702 hectare agrarisch natuurbeheer (LNV & IPO 2019b), dat is circa 4,6 procent van het huidige landbouwareaal. Hoewel agrarisch natuurbeheer in ver- schillende gebieden geleid heeft tot een toename van het aantal boerenlandvogels, is het met geen van deze regelingen gelukt de negatieve trend van de boerenlandvogels in Neder- land te stoppen (figuur 3.9).

Figuur 3.9 Door veranderingen in het landgebruik door de landbouw zijn kenmerkende broedvogels van het agrarisch gebied sinds het begin van de 20e eeuw in Nederland aan- zienlijk in populatie achteruitgegaan.

De ontwikkeling van boerenlandvogels in de Europese Unie laat net als in Nederland een neerwaartse trend zien. Sinds 2004 lijkt het Europees minder slecht te gaan dan in Neder- land, want sinds die tijd vlakt de afname af (figuur 3.9).

3.9 Doelbereik en lessen voor toekomstig beleid

Net zoals bij de toestand van biodiversiteit evalueert het PBL voor drukfactoren in hoeverre de beleidsdoelen zijn gehaald; het doelbereik is gepresenteerd in indicatoren van de digitale Balans (bijlage 2). Samenvattend kan worden gesteld dat de populaties van bedreigde soor- ten in de Nederlandse natuurgebieden in de laatste tien, vijftien jaar gemiddeld genomen re- delijk stabiel zijn (hoofdstuk 2) door verwerving en inrichting van nieuwe natuur,

herstelmaatregelen en verminderde milieudruk vanuit de landbouw in de jaren negentig (PBL 2020). Gemiddeld genomen compenseren de positieve effecten van de herstelmaatregelen de negatieve effecten van de milieudruk. De milieucondities als drukfactor op biodiversiteit zijn sinds 2010 gemiddeld genomen niet verbeterd en verzuring gaat nog steeds door. Het areaal verworven gronden voor nieuwe natuur is sinds 1990 geleidelijk toegenomen. Hier- door is ook de ruimtelijke samenhang van natuur en de gebiedsgrootte toegenomen. Het ge- middelde tempo vasthouden zonder extra inzet is echter niet waarschijnlijk. Om de

drukfactoren te verminderen, is het noodzakelijk dat er in het toekomstige beleid meer of verdergaande maatregelen genomen gaan worden, zoals extra inzet op verwerving en in- richting, herstelmaatregelen op landschapsniveau en het terugbrengen van stikstofemissies en pesticidegebruik.

Waardoor zijn de drukfactoren in de laatste jaren niet verminderd? Wat zijn de sturende krachten achter de drukfactoren, oftewel de menselijke activiteiten en processen in de maat- schappij en de economie die de drukfactoren negatief beïnvloeden? In hoofdstuk 4 kijken we langs de volgende drie lijnen naar manieren om de onderliggende oorzaken aan te pakken en stappen te zetten richting een natuurinclusieve samenleving: de onderliggende waardepatro- nen van burgers, de verandering van consumptie en productiesystemen en een integratie van biodiversiteit in ruimtelijke plannen.

4 Pak de onderliggende

oorzaken aan

Belangrijkste bevindingen

• Het aandeel Nederlanders dat zich bewust is van de waarde van biodiversiteit voor de gezondheid en de economie op de lange termijn wordt snel groter. Ongeveer 90 procent van de Nederlanders vindt bescherming van natuur belangrijk. De meerder- heid van de Nederlanders vindt maatregelen, zoals uitbreiding van natuurgebieden, om de achteruitgang te stoppen belangrijk. Gedragsverandering is niet alleen een kwestie van weten, maar ook willen, kunnen en het doorbreken van patronen. • De landvoetafdruk, al het land dat nodig is voor de Nederlandse consumptie is in to-

taal ongeveer driemaal het landoppervlak van Nederland (exclusief de binnen- en buitenwateren). Met verduurzaming is het mogelijk om de effecten op biodiversiteit te verminderen, maar de afwenteling naar een grotere voetafdruk kan alleen worden voorkomen als tegelijkertijd de behoefte aan primaire grondstoffen daalt, bijvoor- beeld door een efficiëntere en circulaire verwerking van grondstoffen en veranderin- gen in consumptiepatronen.

• Voor het integreren van natuur in de ruimtelijke ordening is een wettelijke en plano- logische bescherming van toepassing. De effectiviteit van de wettelijke bescherming is niet bekend – de controle en verantwoording zijn beperkt –, terwijl de staat van instandhouding van veel soorten ongunstig is.

• Het landschap, een belangrijke drager van biodiversiteit, is ruimtelijk minder goed beschermd dan de natuur. In de Nationale Omgevingsvisie wordt een nieuw instru- ment ontwikkeld voor het landschap, gericht op de bescherming van een select aan- tal landschappen waarvan naar verwachting ook de natuur zal profiteren.

4.1 Inleiding

Het eerste strategische doel uit de plannen van de CBD betreft de onderliggende oorzaken, met andere woorden de drijvende krachten (in IPBES-jargon ‘indirect drivers’) achter het biodiversiteitsverlies: ‘Address the underlying causes of biodiversity loss by mainstreaming biodiversity across government and society.’ Via allerlei maatschappelijke activiteiten zoals de industrie, landbouw en ruimtelijke ordening oefent de mens druk uit op zijn leefomgeving. In hoofdstuk 3 zagen we dat de milieucondities sinds 2010 gemiddeld genomen niet zijn ver- beterd. In dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste achterliggende oorzaken die verkla- ren waarom de toestand gemiddeld genomen niet is verbeterd en gaan we in op de

beleidsmaatregelen die daarvoor zijn ingezet (zie figuur 1.2). De oorzaken die we in dit hoofdstuk beschrijven zijn:

1. de bewustwording van de waarde van natuur als voorwaarde voor gedragsverande- ring en draagvlak voor beleid;

2. daaraan gerelateerd, de voetafdruk van de Nederlandse consumptie en daarmee sa- menhangende productie en handel;

4.2 Stimuleren betrokkenheid maatschappij, draagvlak en

bewustzijn

Bewustwording van de effecten van biodiversiteitsverlies is de eerste doelstelling van de CBD strategie tot 2020: Uiterlijk in 2020 zijn mensen zich bewust van de waarden van biodiversi-

teit en de stappen die ze kunnen nemen om deze duurzaam te behouden en te gebruiken

(Aichi-doel 1 CBD). Ook de Europese Commissie zet in op een toename van bewustzijn en meet om de paar jaar in een enquête onder EU-burgers hoe dat bewustzijn toeneemt. Ne- derland gaat verder in zijn doelen dan alleen bewustwording. De Rijksnatuurvisie (EZ 2014) focust op draagvlak, actieve betrokkenheid en maatschappelijke initiatieven voor natuur. De nationale doelen op dit vlak zijn het verinnerlijken, waarderen en verankeren van natuur en natuurbelangen in besluiten en handelen van bedrijven, financiële instellingen, maatschappe- lijke organisaties, burgers en overheden bij het realiseren van maatschappelijke opgaven als klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid is zowel een doel als een middel om andere ambities te bereiken.

Nederlanders zijn zich meer dan gemiddeld in Europa bewust van hun ver-