• No results found

Effecten: betrokkenheid heeft positieve effecten op de lokale natuur Bij de effecten gaat het om de impact die de natuurgerelateerde activiteiten van burgers

hebben. Dit omvat de effecten op milieu, natuur en biodiversiteit, als ook op de sociale om- geving en economie (‘people, planet, profit’). Er zijn weinig landsdekkende cijfers voor de ef- fecten van burgerbetrokkenheid. De effecten op natuur en biodiversiteit van veel

burgerinitiatieven worden positief ingeschat (Mattijssen et al. 2015; Vullings et al. 2018). Het gaat hier echter in het algemeen niet om beschermde (VHR-)natuur, maar om natuur in de stedelijke omgeving; wanneer stenen plaatsmaken voor struiken en bloemen is er lokaal evenwel flinke biodiversiteitswinst te halen. De economische effecten van burgerbetrokken- heid zijn beperkt (Bredenoord et al. 2020), maar er zijn wel belangrijke sociale effecten: op het gebied van sociale cohesie, gezondheid en educatie zijn dergelijke initiatieven van be- langrijke meerwaarde (Vullings et al. 2018). Daarmee dragen groene burgerinitiatieven ook bij aan het realiseren van beleidsdoelen en maatschappelijke meerwaarde op andere domei- nen. Zo spelen vrijwilligers in Nederland een belangrijke rol in het verzamelen van soorten- data en dragen daarmee bij aan kennis over de natuur. Ook met betrekking tot bescherming van specifieke soorten, zoals de kerkuil en de boomkikker, is de inzet van vrijwilligers van vitaal belang gebleken (Sanders et al. 2018). Bij het beheer en behoud van landschapsele- menten en natuurgebieden zijn veel vrijwilligers betrokken, maar een duidelijk inzicht in de precieze effecten van deze betrokkenheid ontbreekt. Daarnaast zijn niet alle vormen van burgerbetrokkenheid positief voor het realiseren van natuurdoelen: ook overexploitatie en het stopzetten van natuurontwikkeling kunnen effecten zijn van burgerbetrokkenheid bij na- tuur (Mattijssen et al. 2018).

4.3 De Nederlandse voetafdruk: grootte en diepte

De drijvende kracht achter milieudruk die tot afname van de biodiversiteit leidt is de be- hoefte aan voedsel, energie, water en materialen. De mondiale ecologische voetafdruk

representeert het gebruik van de ruimte die wereldwijd beschikbaar is voor het produceren van de consumptiebehoefte van de wereldbevolking. In deze indicator worden meerdere vor- men van milieudruk gecombineerd, zoals landgebruik, de intensiteit daarvan, en de ruimte die nodig is om broeikasgasemissies te compenseren met bossen. Het concept van de ‘ecolo- gische voetafdruk’ geeft een integrale blik waarin consumptie, productie en milieudruk met elkaar worden verbonden. Voor het verkleinen van de ecologische voetafdruk moet een be- leidsmatige verbinding gelegd worden tussen biodiversiteit en de beleidsdomeinen voor voedsel, energie en de circulaire economie.

In de volgende paragrafen beschrijven we verschillende indicatoren voor de voetafdruk en hun relatie met biodiversiteit. In hoofdstuk 7 gaan we in op de beleidsambitie voor de voet- afdruk en beschrijven we een aantal opties die voor het halveren van de voetafdruk relevant zijn.

4.3.1 Beleidsdoelen voor de voetafdruk

De ecologische voetafdruk is een belangrijke indicator van Aichi-doel 4 over duurzame pro- ductie en consumptie: Uiterlijk in 2020 hebben de regeringen, het bedrijfsleven en andere

partijen stappen ondernomen voor het verwezenlijken van duurzame productie en consump- tie en hebben zij de effecten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ruim binnen veilige ecologische grenzen gehouden. Hierin wordt ook een link gelegd met de mondiale duurzame

productiecapaciteit van de aarde, een grens die niet zomaar kan worden overschreden (‘pla- netary boundary’; Rockstrom et al. 2009).

Het beleid voor het verminderen van de voetafdruk is niet nieuw. Al in het Beleidspro-

gramma Biodiversiteit 2008-2011 (LNV 2008) was de Nederlandse voetafdruk aanleiding om

doelen te formuleren, vooral vanwege het grote effect buiten Nederland. Het verduurzamen van internationale handelsketens werd toen als speerpunt benoemd, met als doel het verklei- nen van de milieueffecten die samenhangen met de productie en import van (agro)grond- stoffen. Dat doel richtte zich dus op het verminderen van de effecten van de voetafdruk ‘elders’, zoals de gevolgen van landbouw en bosbouw op biodiversiteit en ontbossing. Deze twee achterliggende doelen van de voetafdruk, het verminderen van zowel de omvang van de voetafdruk als de effecten op biodiversiteit, moeten in samenhang worden bekeken, om ongewenste afwentelingen te voorkomen. Door verdergaande intensivering van de landbouw kan bijvoorbeeld de grootte van de landvoetafdruk worden beperkt, maar dan zal ook de mi- lieudruk stijgen, met allerlei gevolgen voor de lokale biodiversiteit. Anders gezegd, het ver- minderen van ‘de grootte’ van de voetafdruk moet in samenhang worden bekeken met de ‘diepte’ ervan (Van Oorschot et al. 2012).

De EU-ambities voor de voetafdruk zijn het verkleinen van de landvoetafdruk van de voed- selproductie en het ontwikkelen van voetafdrukindicatoren voor het meten van het grond- stoffengebruik van producten en organisaties. Deze ambities worden genoemd in het kader van ambities voor een circulaire economie.

4.3.2 Verschillende indicatoren voor de voetafdruk

De Nederlandse ambitie om de ecologische voetafdruk te halveren gaat uit van het wereld- wijd veelgebruikte concept van de ‘ecological footprint’ (EF), in de jaren negentig gelanceerd door Wackernagel en Rees (1996). De indicator voor de ecologische voetafdruk is onderdeel van het raamwerk van de CBD-biodiversiteitsconventie (CBD 2006). De indicator heeft voor een breed bewustzijn gezorgd over de milieudruk die met consumptie samenhangt, en waar die plaatsvindt in de productketen. Door de ecologische voetafdruk te vergelijken met de draagkracht van de aarde wordt de aandacht tevens gevestigd op de duurzame productieca- paciteit van ecosystemen om ook op de lange termijn grondstoffen te leveren. Een belangrijk

doel van deze indicator is dan ook de erkenning van mondiale ecologische grenzen, naast het bevorderen van maatschappelijk bewustzijn over de gevolgen van consumptiepatronen.

Deze indicator heeft weliswaar in de afgelopen decennia voor een breed bewustwording ge- zorgd, maar er is ook discussie over de bruikbaarheid ervan voor beleid (Van den Bergh & Grazi 2010). De ecologische voetafdruk is als indicator niet zo geschikt om handelingsopties te identificeren en de voortgang daarop te laten zien. Het geaggregeerde karakter van de in- dicator geeft bovendien geen goed zicht op mogelijke synergiën en afwentelingen tussen de verschillende doelen die worden nagestreefd in de transities voor het energie-, voedsel-, wa- ter- en grondstoffengebruik. De indicator geeft daarnaast ook aanleiding tot verwarring van- wege het gebruik van wegingsfactoren voor verschillende soorten landgebruik en het virtuele karakter van het landgebruik voor koolstofopname (zie de volgende paragraaf). Ook zijn niet alle vormen van consumptie en de milieudruk daarvan in hectares uit te drukken, zoals het gebruik van water en minerale grondstoffen. Tot slot is er geen directe relatie tussen de eco- logische voetafdruk en biodiversiteit (Chaudhary & Kastner 2016).

Voor het in beeld brengen van de verschillende aspecten van de voetafdruk worden inmid- dels meerdere indicatoren gebruikt, die samen de ‘voetafdrukfamilie’ vormen (Galli et al. 2011). Daarin zijn, naast de ecologische voetafdruk, afzonderlijke voetafdrukindicatoren op- genomen voor onder andere het gebruik van land, water en materialen; de emissies van broeikasgassen en nutriënten, de impact van deze milieudruk op biodiversiteit, en de relatie met mondiale grenzen (Vanham et al. 2019). Om zicht te krijgen op de verschillende effec- ten van opties in de consumptie en productiestructuur is het nodig om deze indicatoren in een – nog te ontwikkelen – afwegingskader te plaatsen. Hierna bespreken we een aantal in- dicatoren uit de voetafdrukfamilie en de trends daarin.

4.3.3 De ecologische voetafdruk

Het Nederlandse consumptiepatroon heeft een grote ecologische voetaf-