• No results found

Verkopen, mits…

In document De verzelfstandiging (pagina 181-188)

De minister reageerde op 18 mei op het debat over vervreemding. Ze kondigde daarin aan dat musea voorwerpen mochten verkopen,

mits aan een aantal voorwaarden was voldaan. De verantwoorde-

lijkheid voor een eventuele verkoop legde ze bij de verschillende overheden. Die moesten goed de nota Kiezen voor Kwaliteit en de

Museale Gedragslijn (icom Code of Ethics) lezen voordat ze een be- slissing namen. De laatste beschouwde de minister als “een belang- rijke bijdrage aan een systeem van zelfregulering binnen het muse- umveld”.60 De gedragslijn kwam erop neer dat verkoop de collectie

moest verbeteren, dat te verkopen voorwerpen eerst aan Neder- landse musea te koop aangeboden moesten worden, en dat voor-

werpen die onder de Wet tot Behoud van Cultuurbezit vielen, nooit verkocht mochten worden. De rbk kreeg de taak te toetsen welke voorwerpen in aanmerking kwamen voor opname op de lijst van beschermd cultuurbezit. Dat was een nieuwe, belangrijke taak voor de rbk. Overigens moest de Raad voor Cultuurbeheer het definitieve advies geven. De rbk bepaalde slechts of het voorwerp voor advies kon worden voorgedragen. Over bureaucratie gesproken. Hoewel er in later jaren meer regels kwamen voor het verkopen van kunstwer- ken, had d’Ancona, van de PvdA, de toon gezet.

In 2011 verkocht Museum GoudA in Gouda een schilderij van Marlene Dumas. Het bracht noch de Nederlandse Museumvereni- ging (nmv) noch musea van zijn voornemens op de hoogte en bood het schilderij ook niet eerst aan collega-musea aan. De opbrengst gebruikte het museum om de exploitatie te verruimen. Men reageer- de not amused. Het museum dreigde uit de Nederlandse Museum-

vereniging (nmv) te worden gezet. Uiteindelijk zag de vereniging daarvan af, omdat ze het een erg vérgaande stap vond. Wel greep ze deze kwestie aan om kritisch naar de lamo-regeling te kijken en die waar nodig te verduidelijken en aan te scherpen, zodat een ver- koop als van de Dumas in de toekomst kon worden voorkomen. De verkoop was een voldongen feit. Mede daarom was de weg die de nmv volgde, een verstandige. Maar van een absolute afwijzing was geen sprake. Ongetwijfeld hebben we het laatste woord erover nog niet gehoord.

De bekostiging van de musea was onderwerp van heftig debat. pmz en de eerste vier musea van de simulatie (rbk en or waren af- gevallen), wilden dat de musea betaald werden naar hun output. Als musea succesvol waren op grond van het contract dat ze met de overheid hadden gesloten, dan moest dat het criterium voor bekos- tiging moeten zijn.

Binnen het ministerie werd daar anders over gedacht. Uitein delijk ging het om de verantwoordelijkheid van de overheid. Daarom, zo vond men daar, moesten musea eens in de zoveel tijd verant- woording afleggen, waarbij de overheid ook zou beoordelen of de musea conform het overheidsbeleid functioneerden. De relatie met de musea was immers een subsidierelatie en daarvoor was een uit-

gebreid verantwoordingssysteem nodig. Opvallend genoeg had het ministerie ook een naamsverandering aangebracht: vanaf 1993 was er geen sprake meer van maximale zelfstandigheid, maar van mate riële zelfstandigheid. De “m” was weliswaar gehandhaafd, maar

de inhoud aanzienlijk gewijzigd.

Het ministerie werd gesteund door de Raad van State, die zich af- vroeg of het niet zinvol was dat “een begroting [van de museale stich- tingen, mb] ministeriële goedkeuring behoeft..”61 Het antwoord van

de minister luidde dat het opstellen en indienen van een begroting of meerjarenraming door de musea voorwaarde was om voor rijks- bekostiging in aanmerking te komen. Daarop ontstond er wrijving tussen pmz en het ministerie. Het verslag van een overleg tussen de vier musea van de simulatie, pmz en Jessurun meldt onder punt 4.3: “Recent is een concept Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) beschikbaar gekomen, die inmiddels om advies naar de daarvoor in aanmerking komende lichamen is gezonden. Het stuk wordt ter vergadering verspreid. De AMvB is een nood zakelijk vervolg op de Wet Specifiek Cultuurbeleid. De inhoud van de AMvB is zeer veront- rustend: aanleunend bij de ‘kunsten plansystematiek’ wordt een be- groting, activiteiten, jaarplannen cyclus gepropageerd die ver af staat van de outputfinanciering zoals hcb [Jessurun, mb] en instellingen die zich voorstellen.”62

De musea schrijven Margriet Kapteijns van pmz. Zij neemt het voor hen op in de discussie met het ministerie. Veeneman ziet de musea in de voorgestelde AMvB gedegradeerd tot marionetten. Hij schrijft aan Kapteijns: “Het is mij bekend dat bekostiging van niet-rijkstinstellingen door middel van een subsidiestelsel in Nederland een gang bare praktijk is, waarmee mooie dingen kunnen worden gerealiseerd. Het is mij ook bekend dat subsidies aan voorwaarden zijn gebon- den die in uitgebreide bekostigingsreglementen zijn omschreven. En regelementen dwingen over het algemeen hun eigen bureaucratie af. Het verbaast mij echter ten zeerste dat het instrument van subsidie- verstrekking en de daarbij horende regle mentering nu ook wordt

voorgesteld voor de financiering van de verzelfstandigde rijks musea. De gehele gedachtewereld achter het subsidiestelsel en de subsi- dieregels staat haaks op het beeld van de outputcontracten. Vanaf december 1988 is het dit beeld geweest van de rijksoverheid als af- nemer van door een rijksmuseum te leveren diensten en producten waarop ons ondernemersdenken moest worden gericht. Ik ben steeds voorstander geweest van de voorgenomen vorm van ver- zelfstandiging. En ik heb mij ook als zodanig binnen en buiten het Museum Boerhaave sterk geprofileerd. Akkoord gaan met de voor- gestelde bekostigings systematiek is hetzelfde als het uitvoeren van een salto mortale. Salto-mortales van de vier voortrekkende direc- teuren brengen ernstige schade toe aan het gehele verzelfstandiging- project. Het degradeert hen tot puppets on a string.”63

Voor een verontwaardigde Ronald de Leeuw betekent dit min of meer het einde van de verzelfstandiging: “Het van toepassing doen zijn van vorengenoemde AMvB druist in tegen alle uitgangs- punten van de verzelfstandiging zoals deze door de minister van wvc en de instellingen zelf worden voorgestaan. Ik vermag op geen enkele wijze in te zien op welke gronden voor deze ommezwaai gekozen wordt. Het lijkt er op dat wvc, gelet op de bepalingen van de AMvB, van een reële verzelfstandiging van de rijksmusea wil af- zien. Zien de opstellers hier aanleiding toe nu in de naam van het verzelfstandigingsorgaan sinds kort niet meer ‘maximale zelfstan- digheid’ voorkomt? (…) Ten slotte merk ik in dit verband op, dat het van toepassing zijn van de AMvB mijns inziens lijnrecht ingaat tegen de voorwaarden waaronder de woordvoerders van de belangrijkste partijen in de Tweede Kamer in december 1991 met de verzelfstan- diging van de instellingen akkoord zijn gegaan. Ook hen was een bemoeizieke overheid een gruwel. Ik kan niet anders concluderen dan dat indien de AMvB van toepassing zal zijn, de vertrouwens basis onder de verzelfstandiging lijkt te worden weggenomen. Nadat de musea in ca. 2,5 jaar vertrouwd zijn geraakt met output-financiering, hetgeen na een lang en inspannend traject een cultuuromslag met

zich bracht, wordt het roer omgegooid. In de laatst ronde van het spel worden eenzijdig de overeengekomen spel regels gewijzigd waardoor de instellingen zich op het verkeerde been gezet voelen.”64

De Leeuw later: “Jan Jessurun kwam in het laatste stadium ook nog met het idee van een Réunion des Musées Nationaux naar Frans voor- beeld, met zichzelf in de rol van hoofddirecteur. Ik wilde eerst de ver- zelfstandiging proeven, voordat ik alweer wat weggaf en op zou moe- ten gaan in een groter geheel. Ik maakte Jan dat duidelijk, anderen konden dat niet. Jan dacht dat ik wel akkoord zou gaan: ik had veel aan hem te danken. Maar dit ging me te ver. Om mijn positie duidelijk te maken gebruikte ik een metafoor ontleend aan de verhouding tus- sen Wotan, Siegmund en Siegfried in Wagners Ring des Nibelungen:

Jan (Wotan), je hebt me gecreëerd (als Siegmund), maar je kunt me

niet het zwaard uit handen slaan. Siegfried gaat nu zijn eigen weg. Die vierjarenfinanciering is er alleen maar gekomen om in de kunsten- sectorsystematiek te komen. De AMvB was gerelateerd aan het Kun- stenplan. We moesten iedere vier jaar een plan indienen. De Raad van Cultuur keurde dat goed of af en als het afgekeurd werd, kreeg je je geld niet. Maar bij een museum kon dat helemaal niet, want wij zaten met de gebouwen en collecties van het rijk.”

Ook Jan Verwers waande zich terug in de tijd: “De AMvB betreffende de bekostigingsregels voor culturele organisaties is in vele opzich- ten een interessant stuk. Het heeft evenwel niets te maken met wat in het kader van de verzelfstandiging van de rijsmusea de laatste jaren is besproken (…) Reeds in de fase van het Contractmanagement be- gon zich in onze organisatie een cultuuromslag te voltrekken, die vanaf 1-1990 door pmz versneld en geïntensiveerd werd. Het is vrij- wel ondenkbaar, dat ik onze medewerkers vraag om alles wat we na veel overleg op zorgvuldige wijze tot stand hebben gebracht maar weer te vergeten (…) Als deze AMvB ook voor de verzelfstandigde rijksmusea van kracht wordt, zijn we terug bij begin jaren tachtig.”65

Hans Bakker van het Scheepvaartmuseum is iets milder, maar wel on- tevreden. Hij schrijft: “(…) de voorgestelde AMvB is in tegenspraak

met inspanningen die zijn verricht om een financieringssystematiek te introduceren die stuurt op offertes en convenanten. De met pmz ontwikkelde werkwijze en het daarbij behorende bestuursinstrumen- tarium dat ons inziens recht doet aan het principe dat de overheid op afstand dient te sturen, wordt met de AMvB ondermijnd, hetgeen slecht is voor de verzelfstandigingsoperatie.”66

Dorothee Cannegieter ziet het ministerie als een overbezorgde ouder: “De keuze voor outputfinanciering, een van de pijlers van het project, heeft geresulteerd in een toenemend kostenbesef bij de verantwoordelijke medewerkers en heeft geleid tot een meer ef- ficiënte bedrijfsvoering. Terecht wordt door u opgemerkt dat door het loslaten van outputfinanciering er een reële kans bestaat dat de in het kader van het project behaalde verbeteringen te niet worden gedaan. Immers alle moeite, die gepaard ging met het omschakelen naar outputfinanciering, zal, indien de AMvB van toepassing wordt verklaard, in de ogen van de direct betrokken medewerkers voor niets zijn geweest (…). Het vervangen van de outputfinanciering door de AMvB strookt niet met mijn opvatting over zelfstandigheid en verzelfstandiging. De positie van de instelling na invoering van de AMvB kan worden vergeleken met die van een peuter die aan de hand van de ouders heeft leren lopen en die, nu ze zelfstandig kan lopen, angstvallig door de ouders wordt vastgehouden opdat er geen ongelukken gebeuren.”67

In document De verzelfstandiging (pagina 181-188)