• No results found

Agentschap, zbo, stichting of n

In document De verzelfstandiging (pagina 173-176)

Het besluit om aan de rijksmusea een eigen rechtspersoonlijkheid toe te kennen, kreeg uiteindelijk de steun van alle fracties. In eer- ste instantie zou het gaan om een vorm die paste bij een interne, binnen het ministerie, verzelfstandiging. Velen, vooral de instellin- gen van de simulatie, waren er echter van overtuigd dat er met in- terne verzelfstandiging niets zou veranderen. Ze oefenden druk uit om snel tot een besluit over de juridische structuur te komen. Over de vorm daarvan verschilden de museumdirecteuren van mening. Voorstanders van de nv waren bijvoorbeeld Ronald de Leeuw, Gerrit Veeneman, Hans Bakker en Arnout Weeda, maar er waren ook voor- standers van de stichtingsvorm.

Riezenkamp wilde dat allereerst duidelijk werd wat het probleem was, hoe dat opgelost moest worden en wat daarbij de verantwoor-

delijkheid van de minister was. De keuze voor een structuur was vol- gens hem een eindproduct, zeker niet iets om mee beginnen. pmz en de musea gunden Riezenkamp echter niet de tijd; hij moest een besluit nemen. Vennootschappen of coöperatieve verbanden leken hem te ingewikkeld om te realiseren, die sloot hij uit. Uiteindelijk zouden vier vormen worden onderzocht: agentschap, zelfstandig bestuursorgaan (zbo), stichting en naamloze vennootschap (nv). Ook het besluit tot dit onderzoek kreeg de steun van alle fracties.

De aan pmz deelnemende musea wezen het agentschap al snel af: die vorm zou de problemen niet zou oplossen. Musea zouden geen eigen rechtsvorm krijgen en binnen de organisatie van het ministe- rie blijven functioneren. Daarmee er zou niet heel veel veranderen. De minister wilde liever ook geen agentschap. Die wilde volgens Engelsman “niet meer verantwoordelijk worden gehouden voor wat er in de musea gebeurde.”

Het zelfstandig bestuursorgaan viel al even snel af, om bestuurs- inhoudelijke redenen. Een dergelijk orgaan was er voor het vervul- len van bestuurstaken, zoals het verlenen van vergunningen of het verstrekken van subsidies. Musea waren andersoortige instellingen; een zbo zou een volstrekt oneigenlijk orgaan zijn.

Bleef over een vorm van privaatrecht: een nv of een stichting. In een nv zou de overheid aandeelhouder worden. Dat was niet echt nodig, want ze had voldoende alternatieve beïnvloedingsmogelijkheden, zoals de bekostigingsvoorwaarden (het meeste geld zou immers nog steeds van de overheid komen) en de bruikleenovereenkom- sten (de collecties bleven eigendom van het rijk). Bovendien zou een nv, door haar gerichtheid op winst, niet goed in het profiel van een museum als maatschappelijke instelling passen.

Een stichtingsvorm, bedoeld voor ideële doelstellingen, leek meer geschikt, ook al omdat daarbij veel vrijheid bestond met betrekking tot het opstellen van de statuten. Onderzocht werd met name een stichting volgens commissarissenmodel, waarbij de directie bestuurt en het bestuur toezicht houdt zoals de Raad van Commissarissen in een nv doet. De overheid wilde in de stichting zeggenschap blij-

ven houden over statutenwijzigingen en de benoeming van directie en bestuur.52 Verder moest er een inspecteur worden benoemd die

toezag op een goed beheer van de collecties door de musea. Ver- vreemding van voorwerpen uit de collecties zou alleen met toestem- ming van de minister plaatsvinden.

De vaste Kamercommissie voor cultuur kwam weer bijeen in de- cember 1991, ditmaal vooral om door te praten over de rechtsvorm van de verzelfstandiging en over het achterstallig onderhoud van de museumgebouwen. De keuze voor een rechtsvorm was defi- nitief beperkt tot de nv (gericht op winst) en de stichting (met een ideële doelstelling). Sari van Heemskerck (vvd) benadrukte nog eens dat de vvd niet wilde dat de macht van het ministerie via de ach- terdeur weer werd binnengehaald; verzelfstandiging moest ‘echt’ zijn. Aad Nuis (D66) pleitte voor het commissarissenmodel indien voor de stichtingsvorm zou worden gekozen omdat daarbij het be- stuur op afstand zou blijven van de directie. Van Heemskerck uitte zijn tevredenheid over de veranderingen in het management van de musea: “De directeur die vooral was geïnteresseerd in kunsthistorie, realiseert zich nu dat er ook andere taken van hem worden verwacht. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een bewuste wisseling van taken. Het zakelijk management heeft zich vanzelf veel duidelijker geprofileerd dan aanvankelijk werd verwacht..”53 Gerrit Valk (PvdA),

die zich in mei nog sceptisch had uitgelaten over het nut van de ver- zelfstandiging, vroeg zich vooral af hoe de minister dacht de ope- ratie budgettair neutraal te laten verlopen. Er was voorgesteld een netto/netto-garantie aan het personeel te geven, maar de overheid betaalde bijvoorbeeld geen pensioenpremies. De musea moesten die wel opbrengen. De pensioenpremies zouden later een van de belangrijkste problemen van de zelfstandige musea worden.

Van Rappard: “De pensioenen waren niet goed doorgerekend en dat heeft een aantal musea bijna de das omgedaan.” Alle Kamerleden drongen aan op duidelijkheid over de vraag of de gebouwen wel of niet aan de verzelfstandigde musea zouden worden overgedragen.

De minister begon haar antwoord op de vragen met: “Drie jaar ge- leden was verzelfstandiging nog een ‘besmet woord’, aldus de heer Van Os, directeur van het Rijksmuseum Amsterdam. Die besmetting is weggenomen in een proces waarin alle betrokkenen zijn gaan in- zien dat verzelfstandiging grote voordelen biedt voor het bestuur en beheer en voor de inzet van de medewerkers. De vrij afhoudende en kritische houding is gaandeweg omgebogen tot een positieve instelling.”54

Drie jaar geleden was 1988, het jaar van het rapport van de Reken- kamer. Er waren toen inderdaad tegenstanders van verzelfstandi- ging, maar velen omhelsden het idee al snel. Maar het is begrijpelijk dat een minister liever een ontwikkeling schetst van ‘negatief naar positief’. Dat draagt bij aan het beeld van competente politici. Op 11 december 1991 stemde de Tweede Kamer in met het besluit de rijks- musea en ondersteunende diensten te verzelfstandigen in de vorm van rechtspersonen naar privaatrecht.

In document De verzelfstandiging (pagina 173-176)