• No results found

Arbeids voor waarden en gebouwen

In document De verzelfstandiging (pagina 144-147)

het was wel veel werk. Ik sliep maar drie uur per nacht, dus ik had tijd genoeg.”

Vonhof: “Gerrit heeft veel aan het proces van verzelfstandiging bijgedragen. Ikzelf heb veel met hem te maken gehad toen we over de cao overlegden. Hij was bijzonder fanatiek; ik weet niet of hij er altijd verstand van had maar hij zette gewoon stevig door. Ik heb hem dan ook nooit als een inhoudelijk directeur gezien. Hij kon zijn collectie voortreffelijk beheren, maar dat deed hij vooral op een zakelijke manier. Bij de verzelfstandiging hebben we veel aan die zakelijkheid gehad.”

Riezenkamp had Veeneman al voor het begin van de simulatie uit- genodigd om te komen praten over een nieuwe cao, samen met Cees Voormeulen van de Abvakabo. Veeneman was enthousiast en wilde meteen spijkers met koppen slaan: “Ik zei tegen Jan dat de bonden en de musea dat samen moesten oplossen en dat hij zich daar niet mee moest bemoeien (…) Ik weet niet waarom ik er voor werd gevraagd, misschien omdat Jan Jessurun wist dat ik echt wilde verzelfstandigen. Van de anderen wist hij het niet zeker.”

Riezenkamp: “Mijn grote vrees was dat er concurrentie zou ont- staan tussen de Abvakabo en de Dienstenbond.” Hij nam de zaak op met Johan Stekelenburg, destijds voorzitter van de fnv, die hij nog kende uit Rotterdam. Hij pleitte er bij hem voor dat slechts één bond de onderhandelingen zou voeren. Het werd de Abvakabo, op 13 februari 1992. Riezenkamp kende diens onderhandelaar Cees Voormeulen nog van de Vervoersbond uit Rotterdam. Voormeulen kwam bij de abva werken, kreeg er de museale sector toegewezen en werd daarmee de eerste vakbondsonderhandelaar voor de mu- sea. De Abvakabo had in de musea een paar honderd leden, voor- al in de bewakingssector. De Vakcentrale voor Middengroepen en Hoger Personeel (mhp) had er hooguit twintig.

Veeneman nam bij de onderhandelingen namens de musea al di- rect het grootste deel van het werk voor zijn rekening. Hij was zeer gemotiveerd: “Ik was zelf ook lid van de Abvakabo en deed dan

mijn speld op. Je moest het vertrouwen winnen en daar moest je wel wat voor doen.” Lid van de Abvakabo of niet, Veeneman zat er na- mens de werkgevers: “Direct bij het begin hebben we bekeken bij welke werkgeversvereniging we ons zouden kunnen aansluiten. We gingen bij de awvn, de Algemene Werkgeversvereniging vno-nvw, op bezoek. Die wilde ons aanvankelijk als ex-overheidsinstellingen niet hebben, maar na een paar maanden plotseling wel. Het zou me niet verbazen als Jan Riezenkamp daar achter heeft gezeten.” Van de awvn kregen de musea professionele ondersteuning.

Ronald de Leeuw, en soms zijn zakelijk directeur Ton Boxma, waren eveneens bij de onderhandelingen betrokken. Veeneman: “Ronald zat er bij om me te steunen, maar hij was niet echt geïnteresseerd. Halverwege de onderhandelingen was er zelfs een moment, dat ik er eigenlijk helemaal alleen voor stond. Ik kon met Ronald bijna niet meer door één deur, want hij deed niets. Hij zat er verveeld bij en was absoluut geen sparring partner. Dat was een vervelend moment. De bonden hadden toen heel goed een spaak in het wiel kunnen steken, want ze vonden de verzelfstandiging een idiote operatie. Het was toch allemaal prima bij de overheid? De lonen van hun leden in de musea waren helemaal niet zo slecht.”

De Leeuw: “Dat waren nauwelijks onderhandelingen, het was meer een uitputtingsslag, waarbij de uitkomst grotendeels al aan het begin vaststond. Mijn rol was die van voorzitter van de museum- delegatie; Gerrit Veeneman, die goed kon rekenen, zou de inhou- delijke gevechten voeren. Ik glimlachen, hij stoeien. Het probleem was dat de bonden – die geen haast hadden – vrijwel iedere verga- dering meteen lamlegden door te schorsen. Dat was stomvervelend. De musea hadden echter van het ministerie geen enkel wisselgeld gekregen om echt te kunnen onderhandelen. Alle idealen om een museumconforme cao te krijgen, gingen zo in rook op, het werd een dictaat van de ambtenarenbonden, ook wat de keuze van het pensioenfonds betrof. We kregen niet de fnv Dienstenbond, maar hielden de Abvakabo. Pas in latere ronden, lang na het verzelfstan- digingsmoment, is de cao specifieker op de museale situatie toe-

gesneden en toen wilden ook vele musea buiten de rijkskring zich er maar al te graag bij aansluiten. De eerste cao-onderhandelingen wa- ren een farce, maar geen vermakelijke.”

Het frustreerde Veeneman; hij had toch al geen al te hoge pet op van collega’s waar het de arbeidsvoorwaarden betrof. Veeneman: “Mijn meeste collega-directeuren konden niet rekenen. Als je met een actuaris praat, moet je weten waar het over gaat. Je moet bijvoorbeeld het verschil tussen een mediaan en het gemiddelde kennen. De meeste hoofden algemene zaken waren voor de verzelf- standiging nog niet zo hoog opgeleid.”

Veeneman kon dan ook het beste opschieten met de hoofden van de financiële afdelingen op het ministerie. Edwin van Huis, van Financiën en Informatiebeleid, was een van die hoofden. Van Huis: “Wij maakten ons vooral druk over de kosten. Welke geldstromen zouden er moeten worden overgedragen, op hoeveel formatie- plaatsen had iedereen recht? Hoe moesten de ambtelijke loon- schalen worden omgezet naar private loonschalen? Maar ik moet zeggen, het liep allemaal redelijk soepel. Alleen de pensioenen leverden problemen op.”

In document De verzelfstandiging (pagina 144-147)