• No results found

Van Braunau naar München

In document 9 3 9 (pagina 160-164)

Het was Erich Eyck, de geschiedschrijver van de Weimar-republiek, die in verband met Hitler een passage aanhaalde uit Goethe’s autobiografie waarin deze, vermoedehjk vooral beïnvloed door het gadeslaan van Napoleons opkomst en ondergang, geschreven had over menselijke persoonlijkheden waarin een geheimzinnige, demonische kracht domineerde:

‘Es sind nicht immer die vorzüglichsten Menschen, weder an Geist noch an Talenten, selten durch Herzensgüte sich empfehlend; aber eine ungeheure Kraft geht von ihnen aus, und sie üben eine unglaubliche Gewalt über alle Geschöpfe . . . Alle vereinten sittlichen Kräfte vermögen nichts gegen sie; vergebens, dass der hellere Teil der Menschheit sie als Betrogene oder Betrüger verdächtig machen will, die Masse wird von ihnen angezogen. Sie sind durch nichts zu überwinden als durch das Universum selbst, mit dem sie den Kampf begonnen’1

-een nederlaag die in het geval van Hitler, laten wij het begin van zijn organi­ satorische politieke werkzaamheid in 19 19 vallen, iets meer dan een kwart eeuw op zich heeft laten wachten. En ook in dat begin steekt een element van willekeur. Mensehjke persoonlijkheden vormen een eenheid. Er kunnen zich later, ook veel later, geen krachten - opbouwend o f verwoestend, ten goede o f ten kwade - in uiten die er niet van meet a f aan in aanwezig waren en die zich ook meest al op j eugdige leeftij d gemanifesteerd hebben. Hun oorsprong; Hij is goeddeels onverklaarbaar en zeker waar het Hitler betreft.

Er is van Hitlers jeugd en met name van zijn vroege jeugd te weinig bekend om de diepere psychologische achtergrond aan te geven van die monomane bezetenheid, die aan de waanzin grenzende behoefte om te domineren, die schier onbeperkte verlustiging in haatgevoelens - eigen­ schappen welke, leven en loopbaan toonden het aan, karakteristiek waren voor zijn persoon. Voor zijn psychische ontwikkeling kan de combinatie van een gestrenge vader met een verwennende moeder van betekenis geweest zijn - maar die combinatie is vaker, veel vaker voorgekomen zonder een Hitler geproduceerd te hebben. Er bhjft een onverklaarbare, althans onver­ klaarde rest en wij zijn geneigd, juist die rest als het meest typische en meest eigene, als het waarhjk individuele te beschouwen in deze persoonlijkheid die Duitsland, de wereld en zichzelf tot noodlot werd.

Op 20 april 1889 werd hij in Braunäu aan de Inn, stadje aan de grens van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie met Beieren, geboren. D e afkomst van zijn vader, Alois Hitler, een capabel douane-beambte, is niet duidelijk. Vast staat dat deze in 1837 als buitenechtelijk kind ter wereld gebracht werd door de toen drie-en-veertigjarige Maria Anna Schicklgruber: tot kort voor haar bevalling was deze elders in Oostenrijk dienstbode geweest. O ver de iden­ titeit van de verwekker van het buitenechtelijk kind staat niets met zekerheid vast. Hitler zelf deelde omstreeks 1930 aan zijn juridische adviseur, dr. Hans Frank, mee, van familieleden vernomen te hebben dat een Jood

1 Goethe: Dichtung und Wahrheit (Hegner-uitgave, dl. X , p. 177), aangehaald in Eyck: Geschichte der Weimarer Republik, dl. II (1956), p. 353-54.

GEEN ‘A R IE R -N A C H W E IS ’

veertien jaar lang voor de zoon van Maria Anna Schicklgruber alimentatie betaald had. In hoeverre hij zelf besefte (of dat besef verdrong), mogelijker­ wijs een joodse grootvader te hebben, weten wij niet; w èl weten wij dat de Führer der N SD A P zelf niet bij machte was, de z.g. Arier-Nachweis (het bewijs dat men vier niet-joodse grootouders had) te produceren welke van elke Duitser gevraagd werd die buiten de Jodenvervolging wilde vallen.

De molenaarsgezel Johann Georg Hiedler, met w ie mej. Schicklgruber zes jaar na de geboorte van Alois trouwde, ging niet tot erkenning over. Alois werd in het gezin van diens broer, Johann Nepomuk Hiedler, opgevoed; deze was het die in 1 876, toen Alois bijna veertig jaar was, door de plaatselijke pastoor (in het oude Oostenrijk-Hongarije werden de registers van de burger­ lijke stand door de kerk bijgehouden) het vastleggen dat Johann Georg Hiedler de natuurlijke vader was van Alois Schicklgruber: een vaststelling die weinig plausibel en in elk geval op dat moment onbewijsbaar was. Alois Schicklgruber nam toen de familienaam ‘Hitler’ aan - een schrijfwijze die in het geslacht van de Hiedlers ook in vroeger eeuwen w el voorgekomen was. Hij was acht-en-veertig jaar toen hij, voor de derde maal al, in het huwehjk trad met de vijf-en-twintigjarige Klara Pölzl. A d o lf was hun vierde kind, maar het eerste dat in leven bleef. Klara was een zachtaardige, onder­ worpen vrouw ; Alois Hitler heette ‘sehr rechthaberisch, leicht aufbrausend . . . .

Daheim’ , aldus later een boer uit Leonding die de familie zozeer van nabij

kende dat hij, na het overhjden van Alois, toeziend voogd werd voor de twee kinderen: A d o lf en zijn jonger zusje Paula - ‘daheim war er streng, kein

Feiner, seine Frau hat bei ihm nichts zu lachen gehabt.’

N a de lagere school doorlopen te hebben, bezocht de jonge A d o lf vier jaar lang, in de eerste klas doublerend, de Realschule in Linz, vervolgens één jaar de Realschule in Steyr. Toen hij in de vierde klas weer bleef zitten met onvoldoendes voor Duits en wiskunde, werd hij van school genomen. Dat was in 1905. Zijn vader was twee jaar tevoren gestorven. Op zijn docenten had A d o lf de indruk gemaakt van een wel intelligente, maar weinig tot regelmatige arbeid geneigde knaap; twintig jaar later beschreef zijn Linzer leraar voor Frans en Duits hem als ‘widerborstig, eigenmächtig, rechthaberisch

und jähzornig.’ Zijn geest stak vol eerzuchtige, weinig reële plannen; hij

droomde zichzelf een toekomst als groot kunstenaar, wellicht groot architect, maar toen hij in 1907 in Wenen waar hij was gaan wonen, toelatingsexamen deed, eerst voor de schilder-, daarna voor de architectuurklas van de Aka­

demie, werd hij in beide gevallen afgewezen. N a het overhjden van zijn moe­

der in december ’07, trok hij begin 1908 opnieuw naar de Oostenrijks- Hongaarse hoofdstad; hij is er ruim v ijf jaar lang, tot mei 19 13 , blijven wonen: van zijn negentiende tot zijn vijf-en-twintigste levensjaar. ‘Ich ging

von Wien w eg, verklaarde hij tijdens zijn proces in ’24, ‘ab absoluter Anti­ semit, als Todfeind der gesamten marxistischen Weltanschauung, ab alldeutsch in meiner Gesinnung.’1

In Mein Kam pf deed Hitler het later voorkomen o f zijn Weense jaren gekenmerkt geweest waren door een ontbering zo schrijnend dat hij bij tijd en wijle in asyls voor daklozen zijn intrek moest nemen. In werkelijkheid verkocht hij in vrij aanzienlijke mate tekeningen en reclamebiljetten die hij vervaardigde, ontving hij grote bedragen van een tante en was hij zo weinig hulpbehoevend dat hij, vermoedelijk om een rechterlijke uitspraak te voor­ komen, in 1 9 1 1 ten behoeve van zijn jongere zuster Paula afstand deed van de wezenrente die hij sinds het overlijden van zijn moeder van de staat ontvangen had. Het Männerheim waarin hij het grootste deel van de Weense levensperiode doorbracht, was een modem en, de omstandigheden van de tijd in aanmerking genomen, niet oncomfortabel tehuis voor werkende mannen. Waarschijnlijk is, dat de korte perioden van verblijf in asyls te maken hadden met zijn pogingen (geslaagde pogingen), zich te onttrekken aan militaire dienst in het leger van een staat die hij was gaan verafschuwen. W ant hij werd, in Wenen reeds, tot in het merg van zijn gebeente gegrepen door de politiek.

Oostenrijk-Hongarije vormde in die tijd een desintegrerend staatsverband: Poolse, Tsjechische, Roemeense, Kroatische, Sloveense en Italiaanse minder­ heden eisten met steeds meer klem autonomie. In de visie van Hitler, opgevoed als hij was door een Duits-nationalistische vader en gevormd door goeddeels Duits-nationalistische leraren, had het Duitse volk van nature een overheersende rol te spelen in Europa. De oude Dubbel-monarchie diende te verdwijnen, de Duits-sprekende bevolking van Oostenrijk moest in Duitsland opgaan. Op dit punt de stellingen van de Oostenrijkse Alldeutsche beweging onderschrijvend, meende Hitler dat deze een tactisch-onjuiste w eg inge­ slagen had sinds zij tegen de Rooms-Katholieke kerk actie was gaan voeren naast haar al vroeger ingezette actie tegen het Jodendom: Los von Juda, los von

Rom! Antisemietische denkbeelden hadden in Wenen sinds de tachtiger

jaren van de negentiende eeuw w ijd om zich heen gegrepen, vooral bij ldeine burgerij, middenstanders en handwerklieden die zich door de stroom van Joodse immigranten uit het door pogroms geteisterde Oost-Europa - Wenen telde in 1857 ruim 6000 Joden ( 1 % van de totale bevolking), in 19 10 175 000 (9%) - in hun bestaan bedreigd voelden. Burgemeester Karl Lueger, ook door Hitler verheerhjkt, was hun man; hij had in 1887 in een toespraak geëist dat men de Oostenrijks-Hongaarse grenzen voor de 1 Maser: Die Frühgeschichte der N S D A P , p. 82.

Joden zou sluiten en bij die gelegenheid de wens van de publicist Ernst Schneider tot de zijne gemaakt dat men alle leden van het Joodse volk op één schip zou samenbrengen waarna men dat schip zou doen zinken. Veertien jaar later had diezelfde Schneider verklaard dat hij w el bereid was een Jood te dopen, maar, had hij gezegd, ‘dan houd ik hem v ijf minuten onder.’ Hitlers antisemitisme was waarlijk geen novum - niet in Wenen, niet in Oostenrijk- Hongarije, niet in een Europa waarin, zij het niet overal met dezelfde in­ tensiteit, Christenen eeuwenlang de Joden aansprakelijk gesteld hadden voor de kruisiging die, zestig generaties eerder, in Jeruzalem voltrokken was.

En ook in zijn antisocialistische gevoelens weerspiegelde de jonge Hitler de rancuneuze instelling, eigen aan de bevolkingsgroepen waar hij, kleine zelfstandige, deel van uitmaakte. Hij las veel in die jaren, rijp en groen - meer groen dan rijp vermoedelijk. Schetsen voor drama’s vloeiden hem uit de pen, meest met Duitse heldensagen als centraal thema, ontwerpen voor kolossale gebouwen zette hij op papier, ‘immer schwehte seine Phantasie in

höheren Regionen’, aldus de enige, kortstondige vriend uit die jaren, ‘und in seinen Planungen wurde nie nach dem Kostenpunkt gefragt.’1 Het vrouwelijk ge­

slacht interesseerde hem niet in het minst; heel zijn formidabele psychische energie concretiseerde zich in wat toen artistieke en politieke fantasterijen leken. Van zijn politieke denkbeelden maakte hij ook geen geheim: in het

Mannerheim was hij vaak het middelpunt van een opgewonden debatterende

groep; hij bleek er een merkwaardig begaafd, geheimzinnig boeiend spreker. In de lente van 19 13 verhuisde hij naar München, waar zich toen veel kunstenaars gevestigd hadden. O ok daar kon hij door de verkoop van schilderijen en reclamebiljetten redehjk in zijn onderhoud voorzien. De Oostenrijkse autoriteiten wisten evenwel na zes maanden zoeken de ver­ dwenen dienstplichtige te vinden. Begin februari ’ 14 moest hij zich in Salzburg aan de militaire keuring onderwerpen. Als ‘zum Waffen- und

Hilfsdienst untauglich, zu schwach’ werd hij afgekeurd. De onjuistheid van

die diagnose bleek luttele tijd later. De eerste wereldoorlog was nauwelijks uitgebroken o f Hitler, die het begin van die volkerenworsteling als een immense verlossing voelde, meldde zich als vrijwilliger in een van de Beierse regimenten. Vier jaar lang, van oktober ’ 14 tot oktober ’ 18 -

‘die unvergesslichste und grösste Zeit meines irdischen Lebens’2 - streed hij aan het

Westelijk front. Hij bleek een toegewijd en dapper militair die, eenzaam als

In document 9 3 9 (pagina 160-164)