• No results found

DE COMMUNIS TEN

In document 9 3 9 (pagina 122-126)

samenstelling van het bestuur forceerde: van de 30 leden zouden voortaan 2 1 arbeider zijn. Een resolutie in die geest werd binnenskamers door een commissie voorbereid in samenwerking met de vertegenwoordiger van Moskou, ditmaal de secretaris van de Kommunistische Partei Deutschlands in het Ruhrgebied; voorstellen tot wijziging werden evenmin toegestaan als discussie; het partijcongres had slechts te aanvaarden, en deed zulks. Paul de Groot, een een-en-dertigjarige diamantbewerker uit Amsterdam, sinds lang actief in de CPH, werd bij die gelegenheid tot bestuurslid gekozen en kreeg ook een, overigens zeer matig bezoldigde, plaats in het invloedrijke partij- secrctariaat. Daags daarna ging hij bij zijn baas ontslag nemen. ‘Zijn gezicht’ , verhaalde hij ruim vijf-en-dertig jaar later, ‘herinner ik mij niet meer, maar wel zijn woorden: ‘Fris, gezond en toch mesjogge!” 1

Conspiratief was de CPH in een groot deel van haar actie, vooral voor­ zover die zich richtte op het ‘van binnen uit’ veroveren van de vakbeweging. In de afdeling Amsterdam, steeds de grootste in den lande, begon men daartoe in 1926 de leden te organiseren in geheime bedrijfskernen die in hun correspondentie namen alleen met letters en cijfers mochten aanduiden. ‘Ge weet waarom dit moet’ , heette het in een circulaire van de secretaris:

‘De patroon mag niet weten wie de kernen vormen en spionnen mogen uit de correspondentie der kernen niet wijs worden. De kernen werken dus illegaal. Gij moet trachten, een kring van sympathiserenden te vormen in het bedrijf. Ver­ zamel adressen van arbeiders waarvan ge vermoedt dat ze De Tribune willen lezen o f lid van de partij willen worden. Zendt die adressen aan ons en wij nemen maatregelen om die arbeiders in de partij te krijgen. Zijn ze lid gemaakt, dan worden ze bij de kernen ingedeeld. Dus, makkers, we rekenen er op dat ge in deze laat zien dat het ook U ernst is met de strijd tegen het kapitalisme.’ 2

De strijd tegen het kapitalisme - dat doel heiligde de middelen. Lenin had de weg gewezen: een hecht-georganiseerde communistische partij kon, gebruik makend van de zwakheid van haar tegenstanders, de staatsmacht veroveren. Z o was het in de Sowjet-Unie gegaan. Veel kennis van de ont­ wikkelingen daar had overigens de gemiddelde communist niet; terwijl sommigen, geschokt door de vervolging van andersdenkenden, met de partij braken (onder hen in 1927 de dichteres Henriëtte Roland Holst, die in een brief aan het bestuur van de C PH het royement van Trotzki aangeduid had als ‘de overwinning van de domperij, en de gewelddadige onderdruk­ king der vrijheid van meningsuiting, niet enkel in de Russische partij, maar

1 P. de Groot: De dertiger jaren 1950-1955. Herinneringen en overdenkingen (1965), p. 67. 2 Circulaire van P. Bergsma, aangehaald in C l: Overzicht 1926, no. 2, p. 7-8.

in de gehele communistische internationale’)1 was hij, de gemiddelde com­ munist, bij voorbaat bereid, zijn Russische kameraden al hun zonden te vergeven. Hij bewonderde de jonge communistische staat die burger­ oorlogen te boven gekomen was en pogingen, hem van buiten a f te ver­ nietigen, afgeslagen had; elk symptoom van de sociale tegenstellingen in eigen land versterkte zijn vurige gehechtheid aan de Sowjet-Unie waar die tegenstellingen overwonnen heetten; hij zag het als een noodzakehjke en schone taak, haar te beschermen tegen nieuwe aanslagen die, zo werd hem voorgehouden, voortdurend in voorbereiding waren, want ‘de oorlog tegen Sowjet-Rusland’ , aldus, in januari 1929, de Derde politieke hrief van de ‘Communistische Partij Holland, sectie der Derde Internationale’, ‘ligt al opgesloten in de politiek die de bourgeoisie thans v o e r t. . . Van de Neder­ landse bourgeoisie is bijv. de niet-erkenning der Russische regering een verkapte oorlogsdaad, gelijkstaande aan het afbreken der diplomatieke betrekkingen.’ En van die nieuwe interventieoorlog was ‘de ideologische voorbereiding onder de arbeidersklasse . . . mede de taak der reformisten, speciaal de sociaal-democraten en de pacifisten.’2 Sociaal-democraten waren niet alleen tegenstanders - zij werden door de communisten jarenlang als ‘sociaal-fascisten’ aangeduid. Als nog kwalijker golden de links-sociahsten die zich tegen het eind van de jaren ’20 in de SD AP gingen roeren. Hen duidde de vertegenwoordiger van het Ekki in juni 19 3 1 op een besloten conferentie van de C PH aan als ‘politieke schoften’ die alleen maar ‘de ontwakende sociaal-democratische arbeiders onder de invloed van de reformistische leiders’ hielden: ‘zij zijn het gevaarlijkst omdat hun demagogie, hun radicale frase, de sociaal-democratische arbeiders gevangen houdt achter de sociaal-fascistische leiding, afhoudt van de revolutionaire strijd.’3

Hoe sterk was deze Communistische Partij nu ?

hi 1930 met 110 0 leden4 niet sterker dan in 1918 , eigenlijk zwakker door de menigvuldige splitsingen die zich voorgedaan hadden. Amsterdam leverde van die leden steeds de kern. In 1928 waren het er 3 89 die blijkens een verslag van de secretaris van de organisatie-commissie bestonden uit 199 arbeiders (velen lid van het N A S, anderen van het N W ) , 63 werklozen, 61 huisvrouwen en 66 zelfstandigen o f beroepslozen.5 Het dagblad De

1 Aangehaald in C l: Overzicht 1928, no. 1, p. 3. De CPH zond haar brief en die van haar geestverwant prof. G. Mannoury, naar Moskou; op het Russisch partij­ congres werd haar protest afgedaan met de karakterisering ‘oude wijven-socialisme’ (a.v.). 2 Aangehaald in C l: Overzicht 1929, no. 1, p. 1-5. 3 A .v.: Overzicht 19 31, no. 4, p. 6. 4 De Groot: De dertiger jaren, 1930-1935, p. 107. 5 C l: Overzicht 1928, no. 1, p. 4.

DE CO MMUNISTEN

Tribune had in 1929 een oplaag van ca. 3000 exemplaren1 . Die oplaag steeg

in 19 31 tot ruim 50002 en naderde in oktober ’ 33 de 20000; ruim 7000 exemplaren waren toen nodig voor colportage, de overige voor abonné’s van wie twee-vijfde in Amsterdam woonde.3 Eind ’32 was het ledental, vergeleken met twee jaar tevoren, vervijfvoudigd tot 55004 - een op­ merkelijke groei die de toename van de werkloosheid als voornaamste oorzaak had.

Een even opmerkelijke groei deed zich voor in het aantal stemmen dat de C PH verwierf: het werd in 1933, vergeleken met 1929, meer dan verdrie­ voudigd en kwam met 118 222 op 3,2 % van het totale aantal. Van die stemmen was bijna een derde afkomstig uit Amsterdam (het zou in ’37 tot twee-vijfde stijgen); procentueel kwam de C PH verder boven het landelijk gemiddelde in de provincie Groningen (5,4 % ), in Rotterdam (4,3 % ), in Noord-Holland-Noord (de Zaanstreek! 4,2 %) en in Den Haag (3,7 % ). V ijf van de achttien kieskringen leverden meer dan 70 % van de stemmen op.

Naast de CPH waren in de jaren ’20 ook andere groeperingen ontstaan die zich communistisch noemden. D e Kommunistische Arbeiders Partij, waar Gorter, en de Groepen van Internationale Communisten (Raden-Commu- nisten), waar Pannekoek mee verbonden was, waren het actiefst, vooral op publicistisch gebied. Meer dan kleine, extreem-dogmatische secten waren het niet, maar zij wakkerden, evenals de zoveel grotere communistische partij, een vuur van strijdbaarheid aan dat in de bezetting zou opvlammen.

Anarchisten, communisten en revolutionair-socialisten leefden in dé schaduw van de SDAP die, met name ook door haar verbinding met het N W , een belangrijke machtspositie in het land opgebouwd had. Met welk einddoel > Het werd in de periode tussen de twee wereldoorlogen nog vurig beleden: de klasseloze maatschappij. Maar de maatschappelijke werkelijkheid leek het in een steeds verder wijkend verschiet te plaatsen. D e partij had in nog geen kwart eeuw meer dan een vijfde van de kiezers achter zich ge­ kregen: 21,8 % bij de Kamerverkiezingen van 1918. Vier jaar later evenwel (de herinnering aan Troelstra’s revolutiepoging en de invoering van het 1 De Groot: De dertiger jaren 1930-1935, p. 45. 2 C l: Overzicht 1932, no. 2, p. 6. 3 Abonné’s per 3 oktober 1933: Amsterdam 4390, Rotterdam 814, Den Haag 539, provincie Groningen 825, provincie Overijsel 694, Noord-Holland buiten Amster­ dam 1998. Zeeland had de minste abonné’s: 29. C l: Overzicht 1934, no. 1, Bijlage C. 4 De Groot: De dertiger jaren 1930-1935, p. 107.

actieve vrouwenkiesrecht speelden een rol) bleek dat percentage tot 19,4 te zijn gedaald. Hoewel het nadien weer steeg, werd toch ook in ’29 het kwart nog niet gehaald (23,8 % ): hoe lang zou het duren voor die minderheid langs democratische w eg meerderheid geworden was ? Eens zouden toch aan de confessioneel-georganiseerde en confessioneel stemmende arbeiders de schellen van de ogen vallen! Partijleider Albarda zag nog in ’29, sprekend in de Kamer, zijn partij als de enige die ‘op voortdurende bloei (mocht) hopen en zelfs rekenen, zodat zij in de toekomst de meerderheid zal verwerven.’ ‘W ie zou’, vroeg toen schamper de katholieke leider Nolens, ‘wredelijk dit optimisme willen verstoren; Hoop doet leven!’1

Zonder het te willen, soms zelfs zonder het ten volle te beseffen, waren de socialisten in den lande één kracht naast andere geworden; een kracht welke binnen het raam van de parlementaire democratie (een begrenzing die in de jaren ’20 niet zonder aarzeling en wrevel aanvaard werd) op tegenkrachten stiet die van een hinderlijke en niet-voorziene hardnekkigheid bleken te zijn. Dat bevorderde enerzijds het geestelijk isolement dat, wij zagen dat reeds, ook andere volksgroepen dierbaar was - anderzijds leidde het tot gefrus­ treerdheid. In de besturen van vele gemeenten, Amsterdam in de eerste plaats, konden sociaal-democraten constructief werkzaam zijn (de volks­ woningbouw, gebied waarop veel te doen was,2 had spoedig hun bijzondere aandacht), maar tot het landsbestuur werd hun de w eg versperd door de conservatieve krachten.

Die waren nu eenmaal de sterkste.

Het contrast tussen het revolutionaire ideaal en de evolutionaire praktijk kon niet nalaten, spanningen te wekken. Tegen het eind van de jaren ’20 werden die spanningen aan een kleine maar actieve linkervleugel te machtig. Het partijbestuur een uitzichtsloos opportunisme verwijtend, ging deze vleugel zich apart organiseren met eigen discussiegroepen en een eigen orgaan. Voornaamste redacteur daarvan was P. J. Schmidt, hoofd van de voorlichtingsdienst van het N V V , die veel contact had met de algemeen secretaris van de ook in Amsterdam gevestigde Internationale Transport­ arbeiders Federatie, het ITF, Edo Fimmen. Fimmen koesterde de ijdele hoop dat hij de Tweede (socialistische) en Derde (communistische) Internationale met elkaar zou kunnen verzoenen.

1 Aangehaald door Oud: Het jongste verleden, dl. IV, p. 10. 2 Hoewel in het gehele

land tussen 1919 en 1929 bijna een half miljoen nieuwe woningen gebouwd werden, toonde de wonings- en gezinsstatistiek aan dat er in 1930 nog ruim 200 000 wonin­ gen waren met, volgens de normen van 1930, onvoldoende ruimte voor het daarin gehuisveste gezin. H. G. van Beusekom: ‘De volkshuisvesting’, in Ned. volksh.,

In document 9 3 9 (pagina 122-126)