• No results found

EEN CONSERVATIEF LAND

In document 9 3 9 (pagina 85-96)

DE KATHOLIEKEN

nisaties gemeenschappelijke propaganda-vergaderingen gehouden mochten worden, maar met ‘anarchistische, sociahstische o f daarmede gelijk te stellen verenigingen, zoals b.v. de ‘moderne’ vakverenigingen’ moesten ‘gecombi­ neerde /erfen-vergaderingen immer uitgesloten’ zijn; de besturen mochten wèl bijeenkomen.1 Adverteren in niet-katholieke bladen werd aan alle kathoheke verenigingen verboden.2 In december ’ 1 8, een maand na Troelstra’s revolutie-poging, werden kerkehjke sancties afgekondigd: op straffe van onthouding der sacramenten werd de kathohek verboden, ‘lid te zijn van anarchistische o f sociahstische verenigingen o f deze metterdaad te steunen’.3 W ie het bisschoppehjk verbod in de wind sloeg, kon dus voortaan niet ter biecht o f communie gaan, kon (tenzij de huwehjkspartner zich aan de verbodsbepalingen hield) geen kerkehjk huwelijk sluiten en kon bij overlijden niet de sacramenten der stervenden ontvangen; hij kon dus ook niet in gewijde aarde begraven worden. Denkbaar was, dat deze o f gene kathoheke voorman sociahstische o f anarchistische geschriften o f bladen moest lezen; geval voor geval diende dat door de plaatsehjke adviseur van de kathoheke organisaties, steeds een priester, bezien te worden, maar alleen de bisschop kon verlof geven tot het kennisnemen van dergehjke lectuur die voor het zieleheil van de katholiek verderfelijk geacht werd.4

Begin ’ 33 ondernamen de bisschoppen een nieuwe poging, de kudde der gelovigen ook op wereldlijk-organisatorisch gebied bijeen te houden. In een op i februari ’ 33 gedateerd mandement spoorden zij opnieuw de katholieken aan, tot kathoheke verenigingen, en alleen tot deze, toe te treden en zich dus afzijdig te houden van ‘die verenigingen welke hetzij een neutraal o f liberaal, hetzij een sociahstisch o f communistisch karakter dragen’ ; de anarchistische organisaties werden niet langer genoemd. Vooral werd gewaarschuwd tegen het lezen van ‘zogenaamd neutrale bladen’ - waarbij men dus denken kan aan de Nieuwe Rotterdamse Courant, het Algemeen Handelshlad, De Telegraaf; zij die zich daarin verdiepten, zouden ‘druppelsgewijze het g if indrinken’ . Het lidmaatschap van ‘in schijn neutrale, maar in werkelijkheid hberale o f vrijzinnige’ verenigingen werd ‘sterk afgekeurd’ , wie van een sociahstische o f communistische organisatie lid bleef o f geregeld sociahstische o f commu­ nistische bladen las dan wel vergaderingen bezocht, werd (herhaling van de uitspraak van november ’ 18) ‘ongeschikt en onwaardig’ gekeurd ‘om de Heilige Sacramenten te ontvangen’ ; ook zouden die sacramenten voortaan onthouden moeten worden aan de katholiek ‘die de hberale o f vrijzinnige

1 Bisdom Haarlem, Bisschoppelijke voorschriften en andere officiële stukken betreffende

R .K . sociale verenigingen . . . met toevoeging van enkele practische wenken (1920),

beginselen op godsdienstig o f zedelijk gebied openlijk aanhangt’ .1 Op dat laatste kwam het aan: het openlijk aanhangen. D e katholiek die in alle stilte lid bleef van de Vrijheidsbond o f van de Vrijzinnig Democratische Bond, deed wel iets wat de bisschoppen afkeurden maar daar stonden geen kerke- lijke sancties op.

Toen dit mandement in alle katholieke kerken en kapellen voorgelezen werd, naderden de Tweede-Kamer-verkiezingen die eind april ’ 33 gehouden zouden worden. Behalve de Rooms-Katholieke Staatspartij zouden nog drie rooms-kathoheke politieke organisaties alsmede vier dissidente katholieken met eigen lijst aan de stembusstrijd deelnemen. D e bisschoppen verklaarden dienaangaande:

‘Terwijl Wij gaarne alle vraagstukken over practische politiek aan het oordeel en het geweten onzer katholieke staatslieden overlaten, mogen en moeten Wij toch waken over datgene hetwelk niet zonder grote geestelijke schade zou kunnen verloren gaan. Daarom, dierbare gelovigen, verzoeken Wij u allerdringendst: bewaart uw eenheid.’2

En hoe kon men die eenheid anders bewaren dan door op de Staatspartij te stemmen’ Het bisschoppehjk verzoek was een concreet politiek advies; elke katholiek die het naast zich neerlegde, wist te handelen in strijd met de duidelijke wensen van de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Den Bosch, Breda, Haarlem en Roermond. Van belang was vooral ook dat het mandement dat dit advies behelsde, voortaan op de laatste zondag voor Kerstmis - anders gezegd: op een voor gelovigen emotioneel belangrijk moment - telkens opnieuw voorgelezen werd. Het was een jaarlijkse, klemmende aansporing tot katholiek Nederland, zich van niet-katholiek Nederland te distanciëren, of, zo zou men het ook kunnen formuleren, binnen de gemeenschap van het Nederlandse volk de gemeenschap van het kathoheke volksdeel te versterken.

Niet alleen op cultureel, maar ook op politiek gebied had het zo duidelijk, zo herhaaldehjk uitgedrukt streven van het Episcopaat belangrijke gevolgen. De overgrote meerderheid der katholieken bleef door dik en dun de Staats­ partij trouw en de Staatspartij bleef een eenheid, hoezeer ook verdeeld bij de benadering van economische en sociale vraagstukken.

Het zou, dunkt ons, onjuist zijn, het isolerend streven der bisschoppen te zien als een beleid dat in strijd was met de wensen der meeste gelovigen. Daarvoor wisten de bisschoppen veel te goed wat in kathoheke kring leefde: de trots op het bereikte was er wijdverbreid. W at in de negentiende eeuw 1 Mandement van het Nederlands Episcopaat tegen liberalisme, socialisme en communisme (

1933

), p-

4

. 8.

9

. 1 1 - 1 2 . 2 A.v., p. 14.

DE KATHOLIEKEN

na zo lange en grievende achterstelling opgebouwd was, wilde men niet prijsgeven. Het werd in zijn waarde verabsoluteerd. Juist in hun minder­ heidspositie klampten de katholieken zich vast aan hetgeen zij als katholieken tot stand gebracht hadden. Bij het zilveren regeringsjubileum van de vorstin hief de Nijmeegse taalgeleerde Jac. van Ginneken juichkreten aan van sprekende uitbundigheid:

‘Het godsdienstig leven is in deze 25 jaar aan het bloeien geweest onder Wilhelmina’s katholieke onderdanen, gelijk misschien nooit tevoren, ook in de Middeleeuwen niet. Niet echter met tere weelde, oosterse verfijning o f opstandig gebaar. Neen, het bloeit hier in onze Hollandse westenwind als de ronde kruin van een forse stamroos uit een twintig-, een dertigtal gezonde grote rode rozen die — men ziet het de buitenblaadjes aan - al meer dan eens door de stormwind tegen elkander zijn gekegeld o f beplast zijn met regenvlagen, maar die zich in al die kille guurte veilig sloten dan en, op wat keverschade na, gered hebben daarbinnen : God en zichzelf; en nu telkens, wanneer de Zon van Gods genade ze weer open kust, een last van rode vreugde de lucht in heffen en een weligheid van frisse groei verspreiden - een typisch menselijke, nogal degelijke, echt hollandse geschiedenis alles tezamen - met Gods zonneglimlach er bij: een rozenboom (Jezus was ook een rozenboom!) waarover het voedende Nederlandse bloemperk

zich in de Europese tuin niet zo behoeft te schamen.’1

Schamen waarhjk niet. ‘Ten eerste merk ik dan op’ , aldus van Ginneken, ‘dat over het algemeen in de katholieke kerk op de vierhonderd gelovigen één religieuze roeping voorkomt; maar hier, in Nederland, is het bijna één op de honderd!’2 Het gezag van die kerk was bij de gelovigen vrijwel absoluut. In en door de biecht werd de binding aan de kerk versterkt; een kerk die samenviel met een geloof dat, zeker, eisen stelde, maar ook troost bood bij de ongewisheid des levens en de gewisheid van de dood, en, zo werd het aan velen voorgehouden, een manifeste zekerheid schonk welke bij de protestanten, een verdoolde, verdeelde en twijfelmoedige schare, kennehjk ontbrak.3 Het katholiek miheu in de jaren 1925-1935 - maar het lijkt ons

1 Jac. J. A. van Ginneken: ‘Katholiek godsdienstig leven’ in Gedenkboek 1898-1923, p. 307. 2 A.v., p. 304. 3 Michel van der Plas citeert uit het tijdschrift De gewijde

rede, V , p. 395, het verhaal over het protestantse kind dat door een oudere katholiek

ondervraagd wordt over de mis, de goede werken en de biecht, ‘en opeens begint ’t arme kind zenuwachtig te schreien: ‘Ik meen ’t zo goed, maar ik weet geen weg o f steg. De ene dominé preekt dat God dit o f dat wèl geopenbaard heeft en de andere preekt weer van niet en weer een andere: ‘Ik weet het ook niet zeker’ - er zijn wel vaders en moeders bij ons in de buurt die zeggen: ‘God heeft niets ge­ openbaard’ - ik ben zo angstig, ik weet geen raad.’ ‘Arm, arm kind! God zij gedankt en geprezen, wat is dat bij ons, katholieken, toch gelukkig allemaal anders!’ (Uit

verantwoord, die grenspalen ietwat in beide richtingen te verschuiven - was, aldus Michel van der Plas, ‘een uitermate beschermd en beschermend milieu’ :

‘Het bestond uit een streng katholiek gezin, een streng katholieke school en een strenge eisen stellende kerk. Het doorsnee katholieke kind ging op school bij eerwaarde broeders o f zusters. Het woonde van de eerste klas der lagere school af dagelijks o f tenminste driemaal per week de Heilige Mis bij . . . Het speelde niet o f bij hoge uitzondering met niet-katholieke kinderen en kende van jongsaf de vloekpredikaties in de kerk tegen de gemengde verkering en het gemengde huwelijk en tegen iets onbegrijpelijks dat neo-Malthusianisme heette; en vergat het voor tafel te bidden, dan zeiden zijn ouders (met duizenden andere roomse ouders): ‘M oetje niet bidden? ben je soms protestant?’ . . . Openbare katholieke personen o f lichamen konden het niet mis hebben. De kerk had altijd gelijk, de clerus had altijd gelijk, de zuster op school had gelijk, vader en moeder hadden gelijk, maar ook de Rooms-Katholieke Staatspartij (en) De Maasbode . . . hadden gelijk.’1

Het leek wel ‘triumfalisme dat in een ghetto uit een minderwaardigheids­ complex is voortgekomen.’2 En was er niet onder de Republiek een soort ghetto geweest? Was niet toen, en in de negentiende eeuw, een collectief minderwaardigheidscomplex geboren ? De katholieke herleving had tot een goeddeels afgesloten milieu geleid, een milieu met, Fens constateerde dat wel terecht, op sociaal-economisch gebied een klein-libcrale instelling, voort­ vloeiend uit de samenstelling van het volksdeel ‘waarin de winkelier, vooral de betere winkelier, altijd een belangrijke plaats heeft ingenomen.’3

W ij moeten die afgeslotenheid niet overdrijven. In een tijd evenwel waarin maar weinigen met vakantie konden gaan en de radio slechts lang­ zaam een algemeen bezit werd (pas begin ’40 was er één toestel o f aansluiting op elke zes inwoners), was zij in typisch-katholieke streken soms nog bij zonder markant. Het was in 1924 dat de elfjarige Mathieu Smedts in de Peel acht kilometer naar Helenaveen wandelde om eens een protestant te zien. ‘U ziet er uit als een gewoon mens’ , constateerde hij verbaasd, toen hij eindelijk voor de plaatsehjke predikant stond.4 Die extreme mate van afgeslotenheid zal intussen wel een uitzondering geweest zijn.

Het protestantse volksdeel waaierde uiteen in een veelheid van groepe­ ringen waarbij binnen het grootste, maar losse verband, de Nederduits- hervormde kerk, allerlei richtingen vertegenwoordigd waren; wij komen hierop terug, wanneer wij de ontwikkeling van dit kerkgenootschap tijdens

1 A.v., p. 10 -11, 15. 2 A.v., p. 17. 3 Kees Fens in a.v., p. 334. * M. Smedts:

DE GEREFORMEERDEN

de bezetting beschrijven. Het viel niet samen met een bepaalde politieke partij. W èl gold dit voor de orthodoxen die, hetzij hervormd, hetzij ge­ reformeerd, hetzij christehjk-gereformeerd, hun pohtieke standpunten in de eerste plaats heten bepalen door hun godsdienstige overtuiging. D e Anti- Revolutionaire Partij had zulks, wij zagen dit al, van haar oorsprong af gedaan. Deze partij behaalde bij de Kamerverkiezingen tussen de twee wereldoorlogen een percentage dat varieerde van 11,6 (1929) tot 13,7 (1922 en 1937). Z e vond haar grootste kracht in de drie noordehjke provincies, in Zeeland en op de Zuidhollandse eilanden.1 De Christelijk-Historische Unie kreeg gemiddeld ongeveer een kwart minder aan stemmen; zij haalde haar hoogste percentages meestal in Gelderland-Noord, Zeeland, Friesland en Zuid-Holland-Noord.2

Vooral bij de anti-revolutionairen treffen wij na ’ 18 de voldoening met het bereikte aan. ‘N a de voltooiing van eigen emancipatie wenste men vooral orde en rust in de samenleving. Niet het een o f andere toekomstideaal, maar het ‘nu’ werd belangrijk. Men had iets te verhezen.’3 D e levenshouding werd in de jaren ’20 en ’ 30 defensief en in de gehechtheid aan het ‘sterke gezag’ aanvaardde men het pohtieke leiderschap van een figuur die, zo meenden velen, de duidehjke sociale bewogenheid van althans de jonge Kuyper miste: Colijn.

In de pohtiek waren de gereformeerden, voorzover in de A nti-Revolu- tionaire Partij samengevat, in zoverre niet dogmatisch dat zij begrepen dat men in de samenwerking met de zoveel sterkere katholieken van geven en nemen moest weten. Dat maakte hen kwetsbaar. Achterdocht jegens katholieken was nog wijd verbreid. Het protestants-christelijk onderwijs was althans in sommige plaatsen niet vrij van een geprononceerd anti­ katholicisme. ‘Het hele programma, het hele geestelijke khmaat’ van de bijzondere lagere school die Henri Knap in 19 21 in Hilversum ging bezoeken, ‘leidde er toe dat wij de rooms-katholieken gingen zien als knechten van Satan, als lieden die met de Spanjaarden hadden geheuld . . ., die Balthasar Gerards hadden geëngageerd voor de gruwelijke moord op de Vader des Vaderlands, die handelden in aflaten (pas veel later ontdekte ik dat die handel al eeuwen geleden

1 In 1933 verwierf de A R P in Friesland 24% van alle stemmen, in Groningen23,5% , in Zuid-Holland-Zuid 22,8% , in Drente 19 ,7% , in Zeeland 18,6% . Het is wel waar dat lijstaanvoerder Colijn in ’33 vrij veel stemmen kreeg uit andere dan anti­ revolutionaire kring maar datzelfde verschijnsel deed zich in ’37 in nog iets sterker mate voor. W ij zijn dus van de cijfers van ’33 uitgegaan. 2 In 1933, ter vergelijking met de A R P gekozen, in de genoemde kieskringen resp. 17,9, 16,9, 16,7 en 14,8% . 3 B. van Kaam: Parade der mannenbroeders (1965), p. 272.

was gestaakt) en die in 1525 (ik heb het jaartal nooit vergeten) Jan de Bakker om het geloof hadden verbrand op de Dam te Amsterdam, waartoe zij ook heden nog, zo geloofden wij vast, in staat waren.’1

En met die kinderen Belials werkten Kuyper en Colijn, werkten Lohman en de Geer samen! In 1918 richtte ds. G. H. Kersten, toen een zes-en-dertig- jarig predikant van de Gereformeerde Gemeente te Ierseke (hij kwam in ’22 in de Kamer), de Staatkundig Gereformeerde Partij op, in 1925 ds. C . A. Lingbeek, een zeven-en-vijftigjarige orthodox-hervormde voorganger, die in datzelfde jaar Kamerlid werd, de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij, de eerste meer aan gereformeerde, de tweede meer aan orthodox-hervormde kringen ontsproten, maar één in hun antipapisme, elkaar zelfs daarin op­ jagend - en daarmee een zekere druk uitoefenend op de Anti-Kevolutionaire Partij maar vooral op de Christelijk-Historische Unie.2 Als om strijd procla­ meerden Kersten en Lingbeek zichzelf tot de ware verkondigers van de beginselen der Geuzen. ‘Het is uit naam van dat veracht geuzenvolk dat voor een deel is weggesmolten als sneeuw omdat veel van wat er destijds toe behoorde, met hst is gevangen en verroomst’, dat Lingbeek in 1929 protesteerde tegen de vorming van het zich als ‘christelijk’ aandienende derde ministerie-Ruys hetwelk door anti-revolutionairen en christelijk- historischen gesteund werd.3 N og geen anderhalf jaar later betoogde in Delft een spreker van de concurrerende partij van ds. Kersten dat men er beter aan deed, het parlement op te heffen:

"t Is al een gruwel dat een roomse voorzitter is van de Tweede Kamer en al de roomsen, wel 30% van de bevolking, moet weg! ’k W il ze niet dood maken, neen, dat mag niet! Ze moeten gotenscheppers worden! Colijn omreist weer heel Friesland voor de coalitie, dat grote beest! . . . Ook de sociale wetgeving is een groot beest! Op bededagen wordt er zoveel geld gecollecteerd dat we die goddeloze sociale wetten niet nodig hebben.’4

In die geest werd op bijeenkomsten gesproken, in kerkdiensten gepredikt, in organen geschreven, en de godsdienstige en politieke pressie die er van

1 Henri Knap: Vreemdeling, bericht de Spartanen (1966), p. 28-29. 2 De Staatkundig Gereformeerden waren het sterkst in Zeeland en Zuid-Holland. Bij een landelijk percentage van 1,9 behaalden zij in 1937 in Zeeland 8,6% van alle stemmen, in Zuid-Holland-Zuid 6,9%, in Zuid-Holland-Noord 4 ,1% . De Hervormd Ge­ reformeerden haalden hun hoogste percentages in Noord-Holland-Zuid en Den Haag: in 1937 resp. 5,9 en 2,8% bij een landelijk gemiddelde van 0,6%. 3 Aan­ gehaald door Oud: Het jongste verleden, dl. IV, p. 47. 4 Verslag in de Delftse Kerk­

PU RITANISME

uitging, droeg er toe bij dat anti-revolutionairen en christelijk-historischen moeite hadden, zich te ontworstelen aan levenspatronen die, naar het oordeel van anderen, van Nederland een naargeestig land dreigden te maken.

Een uit de burgerlijk-'fatsoenlijke’ 19de eeuw stammende, door gods­ dienstige opvattingen versterkte verdringing van, en angst voor, de sexuali- teit speelde hierbij een rol. Over het algemeen predikte Nederland in de periode tussen de twee wereldoorlogen puriteinse normen. Zij werden niet alleen in orthodox-protestantse maar vooral ook in katholieke kringen met bijzondere kracht verdedigd. Naaktheid was zondig. In katholieke pen­ sionaten en internaten ‘kregen de jongens en meisjes bij het baden zwem- kleding. Poudre de pudeur maakte het badwater ondoorzichtig . . . D e op­ voeders wisten niets beters te doen dan de naaktheid met taboes te bezetten.’1 Vele grootseminaries gebruikten een handboek voor de moraal waarin ‘de voortplantingsdaad’ een zaak genoemd werd ‘die in zich vies en in zijn gevolgen een last is’ .2 Op ‘reinheid’ en ‘zuiverheid’ van geest werd het volle accent gelegd, aan het lichaam moest zo min mogelijk aandacht besteed worden. Het afwijzend standpunt van een in 1922 verschenen brochure

Ouders, houdt uw kinderen a f van de voetbalmatch! ‘werd tot diep in de twintiger

jaren door niet weinig geestelijke leiders en opvoeders gedeeld.’3 Daar kwamen evenwel, ook in de katholieke wereld, meer en meer anderen tegenover te staan die er ruimer denkbeelden op na hielden.

In gereformeerde kring ging de negatie van de ‘zondige wereld’ soms nog verder. Hier was in het begin van de eeuw door velen zelfs het bij wonen van een concert in het Amsterdamse Concertgebouw veroordeeld, ‘omdat een Christen daar niet behoorde te komen, het was daar de wereld. Zelfs het gaan naar een oratorium-uitvoering hoorde ik eens’ , aldus Anema in 19 21, ‘betitelen als: de eerste stap op weg naar de hel . . . En het waren volstrekt niet overigens achterhjke en beperkte mensen die zo oordeelden; het waren uitingen van de pubheke opinie onder ons die, behoudens enkele uitzonde­ ringen, gemeengoed was.’4 W el was die pubheke opinie in de jaren ’20 en ’ 30 iets vrijer geworden - daar stond tegenover dat zij door twee ontwikkelingen geconsohdeerd werd: de uitbreiding van het bijzonder onderwijs, en de verdeling van de radiozendtijd volgens lijnen van geloof en politieke over­ tuiging.

De grondwetswijziging van 19 17 had de financiële gelijkstelling van het

1 N . Pcrquin in Dux (febr. 1963), aangehaald bij van der Plas: Het rijke roomse leven,

p. 214. 2 A .v., p. 213. 3 A .v., p. 215. 4 A. Anema: Onze tijd en onze roeping (1921), aangehaald door de Gooyer: Het beeld der vaad’ren, p. 76.

bijzonder lager onderwijs gebracht. Voortaan werden ook bij de protestants- christehjke en kathoheke lagere scholen de salarissen door het rijk, de ge­ bouwen en leermiddelen door de gemeenten betaald. Van 1920 tot 1940 steeg het aantal kinderen dat bijzonder lager onderwijs volgde, procentueel van 45 tot 68, het openbaar onderwijs werd door het confessionele ver­ drongen. W at de radio-omroep betreft1 : in 19 19 had ir. H. H. Steringa a Idzerda in Den Haag voor de eerste proefuitzendingen gezorgd. D e eerste regelmatige uitzendingen vonden van januari 19 21 a f plaats in Amsterdam: de beurskoersen. D e Vereniging voor de Effectenhandel droeg er zorg voor door middel van een eigen zender waar het persbureau Vaz Dias ruim een jaar later gebruik van ging maken voor het uitzenden van nieuwsberichten. In ’24 stelde de Nederlandse Seintoestellen Fabriek te Hilversum een zender in dienst die omroepverenigingen voor bepaalde perioden van de dag konden huren. Dat deden achter elkaar de A vro (Algemene Vereniging voor Radio- Omroep) (eerst onder andere benamingen), de N C R V (Nederlands-Christe- lijke Radio-Vereniging), de K R O (Kathoheke Radio-Omroep), de Vara

In document 9 3 9 (pagina 85-96)