• No results found

TWINTIGSTE TITEL

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 107-110)

VAN HET BEWIJS DER MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

370. (1) Niemand kan wegens misdrijf of overtreding veroordeeld ggj^

worden, tenzij de rechter door wettige bewijsmiddelen de overtuiging hebbe bekomen, dat eene strafbare daad werkelijk heeft plaats gehad, en dat de beklaagde daaraan schuldig is.

(2) Op bloote vermoedens of onvolkomen bewijs mag niemand ver-oordeeld worden.

1) Men zie voor de inspectie van gevangenissen Staatsblad 1918 no. 169, a r t . 1, 36°, jo. Staatsblad 1925 no. 433, a r t . 1, A, 8.

92 TITEL XX. APD. I, II.

371. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend 1°. getuigenissen;

2° schriftelijke bescheiden; i) 3°. bekentenis, en

4°. aanwijzingen.

372. Deze bewijsmiddelen kunnen, zoowel op zich zelve afzonderlijk, 393, als onderling vereenigd, tot daarstelling van rechterlijke overtuiging

dienen, voorzoover zij met de hierna volgende voorschriften overeenkomen.

373. Alle soort van bewijsmiddelen kan door tegenbewijs worden 394.

ontzenuwd.

374. Geenerlei bewijsmiddel zal ter veroordeeling van eenen beklaagde 395.

verplichtend zijn, wanneer de rechter niet volkomen overtuigd is, dat deze het misdrijf of de overtreding, hem te laste gelegd, waarlijk heeft begaan, of daaraan medeplichtig is.

TWEEDE AFDEELING.

Van bewijs door getuigen.

375. (1) Tot het geven van getuigenis in strafzaken zijn allen 396.

bevoegd, die daarvan niet zijn uitgesloten bij „artikel" 2) 145, 147 en 149.

(2) Elke getuigenis moet met eede gesterkt, en afgelegd zijn over-eenkomstig de vormen, bij dit reglement voorgeschreven.

376. De op zich zelve staande getuigenis van éénen enkelen getuige, 397.

door geene andere bewijsmiddelen bevestigd, kan niet als wettelijk bewijs gelden.

(2) Echter kunnen afzonderlijke en op zich zelve staande getuigenis-sen omtrent onderscheidene feiten, als wettelijk bewijs gelden, wanneer zij door haren samenloop en haar verband strekken tot staving eener bepaalde daadzaak.

(3) De beoordeeling hiervan wordt aan de voorzichtigheid van den rechter overgelaten.

377. (1) Iedere afgelegde getuigenis moet loopen over feiten, welke 398.

de getuige zelf gehoord, gezien of ondervonden heeft, en moeten daarbij tevens uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.

(2) Bijzondere meeningen of gissingen, bij redeneering opgemaakt, zijn geene getuigenissen.

378. In de beoordeeling der waarde van de getuigenis, moet de 399.

rechter bijzonder acht geven op de onderlinge overeenstemming der getuigen, op de overeenstemming der getuigenissen met hetgeen van elders aangaande de zaak en het geding bekend is, op de beweegredenen,

1) Zie voor onderhands'che geschriften: Staatsblad 1916 nos. 44 en 46, 1925 no. 666, 1928 no. 224, 1931 no. 168 jo. nos. 423 en 1932 no. 204.

2) Lees: „de artikelen".

Ned. Sv.

392.

TITEL XX. AFD. II, III, IV. 93

Ned. Sv welke de getuigen kunnen hebben gehad om de zaak op deze of gene

wijze vóór te dragen, op de levenswijze, de zeden en den stand der getuigen, en in het algemeen, op alles, wat op derzelver meerdere of mindere geloofwaardigheid invloed zoude kunnen hebben.

379. (1) Onbeëedigde verklaringen kunnen op zich zelve, zelfs bij 409.

onderlinge overeenstemming, geen bewijs opleveren.

(2) Daarentegen kan de onbeëedigde verklaring tot aanvulling dienen van andere, daarmede en onderling overeenstemmende wettige bewijzen.

DERDE AFDEELING.

Van schriftelijke bescheiden.

380. De voorschriften omtrent de kracht van bewijs van openbare en 400.

bijzondere schriftelijke bescheiden in burgerlijke zaken, moeten ook in het bewijs van misdrijven en overtredingen in acht genomen worden. !)

381. (1) De verklaringen, verbalen of relazen van hen, die in open- 401.

bare posten, ambten of bedieningen gesteld zijn, moeten, om als schrifte-lijke bescheiden te gelden, de vermelding inhouden, dat dezelve door hen zijn afgelegd of opgemaakt op den eed, bij den aanvang hunner bediening gedaan 2) , of wel daarna met eede bevestigd worden.

(2) Van deze bepaling zijn uitgezonderd de verklaringen, processen-verbaal en relazen, door rechterlijke ambtenaren in de waarneming hunner bediening afgegeven of opgemaakt.

382. De rapporten van zaakkundigen, van ambtswege benoemd om 402.

over de bijzonderheden of gesteldheid eener zaak hun oordeel en hunne bevinding te verklaren, kunnen alleen dienen om tot des rechters inlich-ting te verstrekken.

VIERDE AFDEELING

Van bekentenis.

383. Eene bekentenis, door den beklaagde voor den rechter afgelegd, dat hij het misdrijf of de overtreding, aan hem te laste gelegd, heeft gepleegd, vergezeld van eene bepaalde en nauwkeurige opgave van omstandigheden, welke ook, hetzij uit eene verklaring van den persoon, tegen wien het feit is gepleegd, of uit andere bewijsmiddelen beKend zijn, en daarmede overeenstemmen, kan een volledig bewijs van schuld opleveren.

1) Voor de bewijskracht van visa reperta van geneeskundigen en van verklaringen van den directeur en den scheikundige van de fabriek der Opiumregie zie men respectie-velijk Staatsblad 1892, no. 106 jo. Staatsblad 1922 no. 198 en Staatsblad 1907 no. 341 ingetrokken bij Staatsbad 1922 no. 394, a r t . 4, hetwelk echter nog niet in werking is getreden, alsmede Staatsblad 1925 no. 370, 3 ° .

2) Volgens St. 1871 no. 74 worden visa reperta van militaire artsen afgegeven op den eed aan den Lande gedaan.

94 TITEL X X . AFD. I V , V . - T l T E L X X I . AFD. I .

Ned. Sv 384. Eene bloote bekentenis van schuld, door geenerlei in het geding 404.

bekende omstandigheden bevestigd, is nimmer genoegzaam om een wet-telijk bewijs daar te stellen.

385. De herroeping eener gerechtelijke bekentenis van schuld maakt 405.

dezelve niet krachteloos, tenzij die herroeping op aannemelijke redenen gegrond zij.

VIJFDE AFDEELING.

Van aanwijzingen.

386. Door aanwijzingn worden verstaan daadzaken, gebeurtenissen of ^gg omstandigheden, wier bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als

met het misdrijf of de overtreding zelve, klaarblijkelijk aantoonen, dat er misdrijf of overtreding gepleegd is, en wie dezelve bedreven heeft.

387. Het bestaan dezer aanwijzingen kan niet anders worden bewezen 407 dan:

1°. door getuigen;

2°. door schriftelijke bescheiden;

3°. door persoonlijk onderzoek of bezichtiging van den rechter;

4°. door eigene erkentenis van den beklaagde, zelfs buiten het gerecht gedaan.

388. De beoordeeling der kracht van bewijs, welke aanwijzingen 408.

in elk bijzonder geval hebben, wordt aan het doorzicht des rechters overgelaten; zijn geweten wordt op het ernstigste belast met de inacht-neming van de alleruiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid in dat onderzoek.

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 107-110)