• No results found

VAN DE RECHTSPLEGING IN BURGERLIJKE ZAKEN, WELKE TOT DE KENNISNEMING VAN DE LANDRADEN BEHOOREN

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 147-181)

EERSTE AFDEELING.

Van de behandeling van de zaken op de terechtzitting.

123 115. I n burgerlijke zaken, waarvan de landraad in hooger beroep kennis neemt, doet de voorzitter, tengevolge van de aan hem, overeen-komstig artikel 111 gedane kennisgeving, aan partijen den dag aanzeg-gen, waarop de zaak voor den landraad zal dienen, met last om de getuigen, die zij alsnog zouden willen doen hooren, op dien dag voor t e brengen.

1 3 2 TITEL IX. AFD. I.

125.

I. R. — — — Sv

124. 116. (D Op den bepaalden dag zal de landraad de zaak opnieuw onderzoeken.

(2) Tot dat einde zullen de uitspraak van het regentschapsgerecht en de stukken van het eerste geding, zoo die bestaan, gelezen, de getuigen overeenkomstig het bepaalde bij „artikel" i) 139 en volgende gehoord, en zoowel de reeds vroeger voorgebrachte, als de nieuwe bewijzen m overweging genomen worden.

(3) De landraad doet hierop uitspraak, met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 161 en 179, eerste lid; en zullen voorts worden opgevolgd de voorschriften, vervat in de artikelen 184 en 186.

117 (1) De voorzitter doet den betrokken regent, door toezending van afschrift, kennis dragen van de in hooger beroep gewezen vonnis 2) binnen acht dagen na de uitspraak.

(2) De uitvoering van die vonnissen geschiedt overeenkomstig het bepaalde omtrent de tenuitvoerlegging van de vonnissen van de regent-schapsgerechten.

126 118 Burgerlijke vorderingen, in eersten aanleg tot de bevoegdheid van de landraden behoorende, zullen bij verzoekschrift, door den eischer of overeenkomstig het bepaalde bij artikel 123, door diens gemachtigde, onderteekend, worden ingediend aan den voorzitter van den landraad, onder welks rechtsgebied de gedaagde zijne woonplaats heeft, of bij gebreke van eene bekende woonplaats, zijn werkelijk verblijf houdt.

(2) Bijaldien er meerdere gedaagden zijn, die niet binnen het ressort van denzelfden landraad wonen, wordt de vordering ingediend aan den voorzitter van den landraad der woonplaats van één hunner, ter keuze van den eischer. Staan de gedaagden tot elkander in de verhouding van hoofdschuldenaar en borg, dan wordt de vordering, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van artikel 6 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indie ingediend aan den voorzitter van den landraad der woonplaats van den hoofdschuldenaar of van één der hoofdschuldenaren.

(3) Indien de gedaagde geen bekende woonplaats heeft en ook zijn werkelijk verblijf onbekend is, of indien de gedaagde niet bekend is, wordt de vordering ingediend aan den voorzitter van den landraad der woon-plaats van den eischer of van een der eischers, of, indien zij onroerend goed betreft, aan den voorzitter van den landraad, onder wiens rechts-gebied het goed gelegen is.

(4) Indien er bij schriftelijke akte woonplaats is gekozen kan de eischer, desverkiezende, zijne vordering indienen aan den voorzitter van den landraad, binnen welks rechtsgebied de gekozen woonplaats gele-gen is.

119. De voorzitter van den landraad is bevoegd den eischer of diens gemachtigde bij de indiening van de vordering raad te geven en hulp te bieden.

126a.

199.

1) Men leze: „artikelen".

2) Men leze: „vonnissen".

TITEL IX. AFD. I. 133 oud' = = = = = = = = = = = = = = = = = — = R v

127. 120. Wanneer de eischer niet kan schrijven, kan hij zijne vordering mondeling voordragen aan den voorzitter van den landraad, die daarvan aanteekening zal houden of doen houden.

128. 121. (D Nadat de ingediende vordering of de daarvan gemaakte aanteekening door den griffier op een daartoe bestemd register is inge-schreven, bepaalt de voorzitter den dag en het uur, waarop de zaak voor den landraad zal dienen, en doet hij partijen oproepen ten einde alsdan te verschijnen, vergezeld van de getuigen, die zij wenschen te doen hooren en met medebrenging van de schriftelijke bewijsstukken, waarvan zij zich willen bedienen.

(2) Bij de oproeping van den gedaagde wordt hem tevens een afschrift der vordering uitgereikt met aanzegging dat hij daarop desverkiezende bij schriftuur kan antwoorden.

(3) Van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde beschikking wordt aanteekening gehouden in het aldaar vermelde register alsmede op de minuut der vordering.

(4) (St. 1927 no. 248, art. II, a, jo. no. 338.) De in het eerste lid bedoelde inschrijving op het register heeft niet plaats, dan nadat aan den griffier is vooruitbetaald het bedrag, waarop door den president van den landraad naar omstandigheden de griffierechten en de kosten van de verplichte oproepingen van — en aanzeggingen aan partijen en van de te bezigen zegels voorloopig worden begroot.

129. 122. Bij de bepaling van den rechtsdag wordt door den voorzitter 171V. 180.

rekening gehouden met den afstand tusschen de woon- of verblijfplaats van partijen en de plaats, waar de landraad zitting houdt, en mag, behalve in spoedeischende gevallen, bij de beschikking als zoodanig te vermelden, de tijd, welke tusschen de oproeping van partijen en den rechtsdag verloopen moet, op niet minder dan drie vrije dagen worden gesteld.

130. 123. (St. 1932 no. 13, art. II.) (1) Partijen kunnen zich, desverkiezen-de, doen bijstaan of vertegenwoordigen door gemachtigden, tot dat einde van eene bijzondere schriftelijke machtiging voorzien, ten ware de last-gever in persoon tegenwoordig mocht zijn. De eischer kan de machtiging ook verleenen bij het overeenkomstig het eerste lid van artikel 118 inge-diend door hem onderteekend verzoekschrift of bij de overeenkomstig artikel 120 gedane mondelinge voordracht der vordering, in Welk laatste geval daarvan melding wordt gemaakt in de van die vordering opgemaak-te aanopgemaak-teekening.

(2) De Inlandsche officier van justitie, voor de Regeering van Nederlandsch-Indië, als vertegenwoordigende den Lande, in rechten optredende, behoeft evenwel niet van zoodanige bijzondere schriftelijke machtiging te zijn voorzien.

(3) De landraad is bevoegd om persoonlijke verschijning te bevelen van de partijen, welke ter terechtzitting door gemachtigden vertegen-woordigd zijn. Deze bevoegdheid geldt niet ten aanzien van den Gou-verneur-Generaal. !)

1) Men zie hierbij o.m. St. 1867 no. 29 jo. St. 1916 no. 44, 1916 no. 46, 1917 nos. 241, 650 en 776, 1924 no. 382, 1925 nos. 287, 558 en 666.

134 TITEL IX. AFD. I.

I R.

oud 131

Rv.

124. (1) Wanneer de eischer, behoorlijk opgeroepen zijnde, niet ten 77.

bepaalden dage voor den landraad verschijnt, noch iemand van zijnent-wege doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden en de eischer veroordeeld in de kosten, behoudens het recht om — na voor-afgaande betaling van de kosten — zijne vordering opnieuw voor te brengen.

132. 125. (1) Wanneer ten dage dienende de gedaagde, behoorlijk opge- 78.

roepen zijnde, niet verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet ver-schijnen, wordt de eisch bij verstek toegewezen, ten ware het den landraad mocht blijken, dat hij is onrechtmatig of ongegrond.

(2) Indien echter de gedaagde bij zijn in artikel 121 bedoeld antwoord de exceptie van onbevoegdheid van den landraad heeft voorgesteld, zal, hoewel hij niet verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, de landraad, den eischer gehoord, op die exceptie recht doen en slechts bij verwerping daarvan op de hoofdzaak uitspraak doen.

(3) In geval van toewijzing van den eisch wordt het vonnis van den landraad op last van den voorzitter den veroordeelde aangezegd, waarbij hij tevens wordt indachtig gemaakt aan zijn recht om binnen den tijd en op de wijze, bij artikel 129 bepaald, tegen het vonnis verzet te doen bij dezelfde rechtbank.

(4) Aan den voet van het vonnis wordt door den griffier aangetee-kend, aan wien deze verrichting is opgedragen geweest en wat deze persoon daaromtrent schriftelijk of mondeling heeft gerelateerd.

133, 126. In de gevallen, bij de twee vóórgaande artikelen voorzien, kan de landraad, alvorens eenige uitspraak te doen, gelasten, dat de niet verschenen partij ten tweeden male zal worden opgeroepen tegen een naderen, door den voorzitter op de terechtzitting aan de opgekomen partij bekend te maken rechtsdag, voor wie deze mededeeling als op-roeping geldt.

12'ï. Indien van meerdere gedaagden één of meer niet verschijnen, 83, 378v noch iemand van hunnentwege doen verschijnen, wordt de behandeling

van de zaak uitgesteld tot een naderen, zoo min mogelijk verwijderden rechtsdag. Dat uitstel wordt ter terechtzitting aan de verschenen partijen medegedeeld, voor wie deze mededeeling als oproeping geldt, terwijl de voorzitter de niet-verschenen gedaagden tegen dien rechtsdag opnieuw doet oproepen. Alsdan wordt de zaak behandeld en daarna tusschen alle partijen uitspraak gedaan bij één en hetzelfde vonnis, waartegen geen verzet is toegelaten.

128. (1) De vonnissen, bij verstek gewezen, kunnen niet ten uitvoer 435v. worden gelegd dan na verloop van veertien dagen na de aanzegging, in

artikel 125 bedoeld.

(2) In geval van dringende noodzakelijkheid zal de tenuitvoerlegging vóór den afloop van dezen termijn mogen bevolen worden, hetzij bij het vonnis, hetzij door den voorzitter na de uitspraak, op mondeling of schriftelijk verzoek des eischers.

129. De gedaagde, die bij verstek is veroordeeld en niet in het vonnis 31

**3c. heeft berust, kan daartegen verzet doen.

TITEL IX. AFD. I. 135

(2) Indien de aanzegging van het vonnis is gedaan aan den veroor-deelde in persoon, is het verzet ontvankelijk binnen veertien dagen na die aanzegging. Is het vonnis aan den veroordeelde niet in persoon aangezegd, dan is het verzet ontvankelijk tot en met den achtsten dag na de in artikel 196 bedoelde aanmaning, of, bij niet-verschijning na behoorlijke oproeping, tot en met den achtsten dag na de tenuitvoerlegging van 's voorzitters in artikel 197 genoemden schriftelijken last.

(3) De vordering in verzet wordt ingediend en behandeld op de gewone wijze, voor burgerlijke vorderingen voorgeschreven.

(4) De indiening van de vordering in verzet bij den landraadsvoor-zitter stuit de tenuitvoerlegging, tenzij deze bevolen is niettegenstaande verzet.

(5) De opposant, die zich voor de tweede maal bij verstek laat vonnissen, wordt niet ontvankelijk verklaard, indien hij opnieuw verzet aanteekent.

134. 130. (1) Wanneer ten bepaalden dage partijen verschenen zijn, zal de landraad, bij monde van den voorzitter, trachten haar tot een vergelijk te brengen.

(2) Indien zoodanig vergelijk tot stand komt, zal daarvan, staande de terechtzitting, eene akte worden opgemaakt, waarbij partijen veroor-deeld zullen worden tot nakoming van de getroffen overeenkomst, welke akte dezelfde kracht zal hebben en op dezelfde wijze ten uitvoer zal worden gelegd, als een gewoon vonnis.

(3) Van een zoodanig gewijsde wordt geen hooger beroep toegelaten.

(4) Wanneer bij de poging om partijen tot een vergelijk te brengen, de bemoeienis van een tolk wordt vereischt, zullen dienaangaande de voorschriften van het volgende artikel worden nagekomen.

135, 131. (1) Wanneer partijen verschenen, maar tot geen vergelijk te 33; 37,381.

brengen zijn (hetgeen in het proces-verbaal der zitting zal moeten ver-meld worden), zullen de door partijen overgelegde stukken worden voor-gelezen en, wanneer eene der partijen de taal, waarin die stukken ge-schreven zijn niet machtig is, door een tolk, door den voorzitter aan te wijzen, in de taal van die partij worden overgebracht.

(2) Hierop zal, zoo dit noodig is mede met behulp van een tolk, tot het hooren van den eischer en van den gedaagde worden overgegaan.

(3) De tolk zal, ten ware hij als beëedigd tolk bij den landraad mocht zijn toegelaten, in handen van den voorzitter den eed afleggen van getrouwelijk te zullen vertalen wat van de eene taal in de andere moet worden overgebracht.

(4) Het derde lid van artikel 154 is op de tolken toepasselijk.

135a 132. De voorzitter is bevoegd om, indien hij dit voor den goeden en geregelden gang der zaak noodig acht, partijen bij de behandeling van de zaak de noodige voorlichting te geven en haar opmerkzaam te maken op de rechts- en bewijsmiddelen, welke zij kunnen aanwenden.

132 a. (St. 1927 no. 300, art. 2, 2°.) (1) De gedaagde is bevoegd om 244.

in alle zaken eisch in reconventie te doen, uitgezonderd:

136 TITEL IX, AFD. I.

I. R.

oud Rv.

L°. wanneer de eischer in conventie is opgetreden in eene kwaliteit en de reconventie hem persoonlijk zoude betreffen en wederkeerig;

2°. wanneer de landraad, bij wien de eisen in conventie hangende is, onbevoegd is kennis te nemen van de reconventie met betrekking tot het onderwerp van het geschil;

3°. in zaken van geschil over de tenuitvoerlegging van een vonnis.

(2) Indien in eersten aanleg geen eisch in reconventie is gedaan, kan hij in hooger beroep niet meer gedaan Worden.

132 b. (1) (St. 1927 no. 300, art. 2, 2°.) De gedaagde in conventie 245, is verplicht zijne tegenvordering tegelijk met zijn hetzij schriftelijk, hetzij

mondeling antwoord in te brengen.

(2) Op die tegenvordering zijn toepasselijk de voorschriften van deze af deeling.

(3) De beide zaken worden tegelijk voldongen en bij een en hetzelfde vonnis beslist, ten ware de landraad mocht bevinden, dat de eene vroeger dan andere *) kan worden afgedaan, in welk geval zulks mag plaats hebben, blijvende niettemin de alsdan nog onafgedane eisch in conventie of reconventie bij denzelfden rechter aanhangig tot het eindvonnis, daarin te vellen.

(4) Het hooger beroep wordt toegelaten, indien het beloop van den eisch in conventie, gevoegd bij dat van dien in reconventie, te boven gaat de rechtsmacht van den landraad om in het hoogste ressort recht te spreken.

(5) Wanneer evenwel de beide gedingen zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is gevonnist, zullen de gewone regelen betreffende de be-voegdheid tot hooger beroep worden gevolgd.

136. 1 3 3- Indien de gedaagde voor een landraad is geroepen, voor welken 130.

hij volgens het bepaalde bij artikel 118 niet behoeft terecht te staan, zal hij, mits zulks dadelijk bij den aanvang der eerste terechtzitting geschiede, kunnen vorderen, dat de rechter zich onbevoegd verklare; die vordering zal niet meer in aanmerking komen, zoodra de gedaagde zich met de voordracht van eenige andere verdediging heeft ingelaten.

137. 1 3 4- Ingeval echter het geschil over een onderwerp loopt, hetwelk 130. 132.

niet tot de kennisneming van de landraden behoort, zal in eiken stand van het geding kunnen gevorderd worden, dat de rechter zich onbevoegd verklare, en is deze zelfs verplicht dit ambtshalve te doen.

138. 135. Wanneer geene bewering van onbevoegdheid plaats heeft, of, 47.

zoodanige bewering geschied zijnde, deze geoordeeld is ongegrond te zijn, zal de landraad, na het hooren van partijen, dadelijk overgaan tot een nauwgezet en onpartijdig onderzoek naar de rechtmatigheid van de betwiste vordering, en de gegrondheid van de daartegen ingebrachte verdediging.

iqg 136. De exceptiën, die de gedaagde mocht willen voordragen, die van 1 3 ^ v

onbevoegdheid van den rechter alleen uitgezonderd, zullen niet afzon-1) M&n leze: ,,de andere".

^^^^™

TITEL IX. AFD. I. 137

I. R. — = =

oud Rv

-derlijk mogen worden voorgesteld en beoordeeld, maar moeten gelijktijdig met de hoofdzaak behandeld en uitgewezen worden.

<4Q 137. Partijen kunnen over en weder inzage vorderen van elkanders schriftelijke bewijsstukken, welke tot dat einde aan den rechter zullen worden overgegeven.

I4J 138. (1) Wanneer eene partij de echtheid betwist van een door de 580. v.

wederpartij overgelegd bewijsstuk, kan de landraad een onderzoek daar-naar instellen na afloop waarvan hij zal beslissen, of het betwiste stuk al dan niet in het geding zal worden toegelaten.

(2) Blijkt de noodzakelijkheid om bij dat onderzoek gebruik te maken van stukken, welke in handen zijn van openbare bewaarders, dan gelast de landraad, dat die stukken op eene daarvoor te bepalen terechtzitting worden overgelegd.

(3) (St. 1931 no. 168, art. 1, A, 8°, u, jo. no. 423.) Bestaat er tegen de overlegging bezwaar, hetzij om den aard der stukken, hetzij wegens de verwijderde woonplaats van den bewaarder, dan beveelt de landraad, dat het onderzoek zal geschieden bij den landraad of door den assistent-resident van de woonplaats van den bewaarder, of wel dat binnen een bepaalden termijn de stukken aan den voorzitter ingezonden zullen wor-den op zoodanige wijze als deze zal bepalen. De laatstbedoelde landraad of de assistent-resident maken i) van hunne verrichting proces-verbaal op en zenden 2) dit aan den eerstbedoelden landraad.

(4) (St. 1931 no. 168, art. 1, A, 8°, aa, jo. no. 423.) De bewaarder, die zonder geldige redenen in gebreke is om aan den last tot overlegging of inzending te vcldoen, kan ten verzoeke van de belanghebbende partij op bevel van den voorzitter van den tot het onderzoek geroepen landraad of van den daarmede belasten assistent-resident, door middel van lijfs-dwang tot de overlegging of inzending worden genoodzaakt.

(5) Wanneer het geschrift niet een gedeelte uitmaakt van een register, vervaardigt de bewaarder vóór de overlegging of de inzending een afschrift van het stuk, ten einde het afschrift tot na de terugontvangst van het oorspronkelijke stuk in de plaats daarvan te doen treden. Aan den voet van het afschrift teekent hij de aanleiding tot de vervaardiging aan, welke aanteekening op de af te geven grossen en afschriften ver-meld wordt.

(6) De kosten worden door de partij, die het betwiste stuk overlegt, aan den bewaarder te goed gedaan tot het door den voorzitter van den landraad, die de uitspraak heeft te doen, te begrooten bedrag.

(7) Indien het onderzoek naar de echtheid van het overgelegde stuk het vermoeden van valschheid in geschrifte tegen nog levende personen heeft doen ontstaan, zendt de landraad de stukken aan de tot vervolging bevoegde autoriteit.

(8) De voor den landraad aanhangige zaak blijft alsdan geschorst tot na de beslissing in de strafzaak.

1) Men leze: „maakt".

2) Men leze: „zendt".

138 TITEL IX. AFD. I.

oud S v- R v

-142. 139. (1) Indien de eischer de rechtmatigheid zijner vordering, of de 133.

gedaagde de gegrondheid zijner verdediging, door getuigen wenscht te staven doch door de onwilligheid van dezen, of uit anderen hoofde, niet in staat is geweest om zich, overeenkomstig het bepaalde hij artikel 121, door hen te doen vergezellen, zal de landraad een naderen rechtsdag bepalen, waarop het verhoor zal plaats hebben, en gelasten, dat de ge-tuigen, die niet vrijwillig ter terechtzitting hebben willen verschijnen, door een bevoegd beambte tegen dien rechtsdag zullen worden opgeroepen.

(2) Eene gelijke oproeping zal geschieden aan de getuigen, wier verhoor door den landraad ambtshalve is bevolen.

143. 140. (1) Wanneer de aldus opgeroepen getuige ten bepaalden dage 134. 118.

niet verschijnt, zal hij door den landraad worden veroordeeld in de ver-geefs aangewende kosten.

(2) Hij zal opnieuw te zijnen koste worden opgeroepen.

144. 141. (1) Indien de opnieuw opgeroepen getuige andermaal in ge- 185.

breke blijft te verschijnen, zal hij ten tweede male veroordeeld worden in de vergeefs aangewende kosten en tot vergoeding van de schade, door zijn wegblijven aan partijen veroorzaakt.

(2) De voorzitter kan wijders bevelen, dat de niet-opgekomen getuige door de openbare macht voor den landraad gebracht worde om aan zijne verplichting te voldoen.

145. 142. Indien de niet-opgekomen getuige bewijst, dat hij door wettige 135, 187 redenen verhinderd is geweest om aan de oproeping te voldoen, zal de

landraad hem, na het afleggen van zijne verklaring, ontheffen 'van de tegen hem uitgesproken veroordeelingen.

146. 143. (1) Niemand kan genoodzaakt worden om tot het afleggen van 57.

getuigenis in burgerlijke zaken voor den landraad te verschijnen, indien deze gevestigd is buiten de residentie, binnen welke hij woont of "verblijf houdt.

(2) Bij niet-verschijning van een opgeroepen getuige, die in zoodanig geval verkeert, mag deswege geene veroordeeling tegen hem worden uitgesproken, maar zal het verhoor worden opgedragen aan den landraad

(of de gelijkstandige Inlandsche rechtbank), binnen wiens rechtsgebied de getuige woonachtig is of verblijf houdt, zullende dit college gehouden zijn het van het verhoor op te maken proces-verbaal ten spoedigste over te zenden.

(3) Zoodanige opdracht kan ook dadelijk plaats hebben zonder voor-afgaande oproeping van den getuige.

(4) Het proces-verbaal wordt op de terechtzitting voorgelezen.

147. 144. (1) De ten bepaalden dage opgekomen getuigen zullen één voor 139.177.

één worden binnengeroepen.

(2) De voorzitter zal hun hunne namen, beroep, ouderdom en woon-plaats of verblijf afvragen, mitsgaders of zij aan partijen of eene harer in den bloede of door aanhuwelijking bestaan, en, zoo ja, in welken graad, en of zij loon- of huisbedienden van haar zijn.

TITEL IX. AFD. I. 139

I. R. = ^

oud Sv.

148. 145. (1) Als getuigen zullen niet mogen worden gehoord: 145, 1°. de bloed- en aanverwanten van eene der partijen in de rechte linie; 149.

2°. de echtgenoot van eene der partijen, zelfs na plaats gehad hebbende

2°. de echtgenoot van eene der partijen, zelfs na plaats gehad hebbende

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 147-181)