• No results found

TWEE EN TWINTIGSTE TITEL

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 114-119)

BEPALINGEN VAN GEMENGDEN AARD.

409. (1) Indien de verdediging van den beklaagde een geschilpunt van burgerlijk recht betreft, en door d^enzelven voldoende gronden worden aangevoerd om zijn vermeend recht waarschijnlijk te maken, zal de rechter, wanneer hij de strafbaarheid van het feit als afhankelijk be-schouwt van de beslissing van zoodanig rechtspunt, de rechtsvervolging met of zonder tijdsbepaling schorsen.

(2) !) Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, zal de rechter zijne voorloopige invrijheidstelling kunnen gelasten.

409a. 2) ( s t . 1912 no. 540, art. I.) Van alle bevelen tot invrijheidstel-ling van een verdachte of beklaagde, die zich in hechtenis bevindt, wordt door de autoriteit, die het bevel heeft gegeven, dadelijk — zoo noodig

1) Deze alinea komt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a r t . I, ggg, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

te vervallen.

2) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, hhh, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op

als volgt:

490a. (1) De raad van justitie kan in misdrijfzaken in eersten aanleg n a het verleenen van rechtsingang totdat de einduitspraak in die instanjtie heeft plaats gehad, een bestaand bevel van voorloopige hechtenis ambtshalve opheffen, of, als er geen zoodanig bevel is en voor het feit, t e r zake waarvan de vervolging plaats heeft, voorloopige hechtenis is toegelaten, eveneens ambtshalve de voorloopige hechtenis van beklaagde bevelen.

(2) Deze zelfde bevoegdheden heeft de raad ook tot aan de einduitspraak:

in misdrijfzaken, die bij rechtstreeks'che dagvaarding zijn aanhangig gemaakt, van den aanvang der behandeling ter terechtzitting :

in summiere zaken, voorzoover de beklaagde niet Krachtens artikel 187d moet worden aangehouden, mede van den aanvang der behandeling ter terechtzitting ;

in revisiezaken, nadat de zaak bij den raad aanhangig is geworden.

(3) Het hoog-gerechtshof heeft de in het eerste lid omschreven bevoegdheden op gelijke wijze in hooger beroep en in revisiezaken, nadat hooger beroep of revisie 13 aangeteekend.

(4) De hiervoren bedoelde bevelen kunnen ook worden gegeven op verzoek van den beklaagde of op vordering van het openbaar ministerie (behalve in revisiezaken) en gedurende den loop der instructie eveneens op voordracht van den rechter-commissaris.

(5) Een bevel van voorloopig hechtenis, waartoe de voordracht niet is gedaan door den rechter-commissaris, wordt gedurende den loop v a n de instructie niet uit-gevaardigd, dan nadat de rechter-commissaris ter zake is gehoord.

TITEL X X I I . 99

Ned. Sv, telegraphisch — mededeeling gedaan aan de met de tenuitvoerlegging

belaste autoriteit, die onmiddellijk na ontvangst van die mededeeling den betrokken persoon op vrije voeten moet stellen of doen stellen, tenzij deze om andere redenen in hechtenis behoort te blijven. *)

410. (1) 3) Wanneer op eene overtreding geene zwaardere straf Is 254.

gesteld dan eene enkele geldboete, met of zonder verbeurdverklaring van eenige bijzondere voorwerpen, zal de beklaagde de rechtsvervolging kun-nen voorkómen door, met betaling van alle gemaakte rechtskosten, vrijwillig te voldoen het maximum van die boete, en, in geval van bedreigde verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, door, bij nota-rieele of ter griffie opgemaakte acte, te verklaren in de verbeuring te

berusten.

(2) (St. 1901 no. 15, art. n i , N, jo. no. 273 en St. 1932 no. 460, art.

II, 63°, jo. no. 580.) De boete zal aan den tot de ontvangst derzelve be-voegden ambtenaar niet anders kunnen worden voldaan, dan op schrifte-lijke, door den politierechter of den voorzitter van het rechtscollege, tot welks competentie de berechting der gepleegde overtreding behoort, of, zoo die berechting behoort tot de competentie van een residentierechter, door dien residentierechter, voor „gezien" geteekende machtiging van den ambtenaar van het openbaar ministerie aan wien de kwitantie van den tot de ontvangst bevoegden ambtenaar door den beklaagde zal moeten worden overgebracht binnen den tijd, bij de machtiging te bepalen.

(3) Het voorschrift van dit artikel brengt geene verandering te weeg in de bevoegdheid tot het aangaan van transactiën, in de gevallen, waarin de wettelijke verordeningen die veroorloven.

411. Ieder veroordeelde tot straf zal tevens worden verwezen in de be-taling der kosten van het rechtsgeding. Alleen in geval van eene geheele

1) N a dit artikel worden ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, a r t . I, iii, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op ingelascht de vier volgende artikelen:

409b. Zoodra de duur der ondergane voorloopige aanhouding en hechtenis afzon-derlijk of te zamen, den maximum-duur der op het feit gestelde vrijheidsstraf overtreft, vervalt een in de zaak bestaand bevel van voorloopige hechtenis en moet de beklaagde zonder eenigen vorm van proces onmiddellijk in vrijheid worden gesteld.

409c. (1) Alle bevelen van voorloopige aanhouding en hechtenis, zoomede alle be-schikkingen tot opheffing dier bevelen, worden terstond ten uitvoer gelegd.

(2) Onverminderd de verplichting tot nakoming der gewone voorschriften, doet de autoriteit, die eene beschikking neemt tot opheffing van zoodanige bevelen, indien bij den gewonen gang van zaken vrees bestaat voor te lange aanhouding, hiervan dadelijk, zoo noodig telegrafisch of telefonisch, mededeeling aan de met de tenuit-voerlegging belaste atoriteit, die daarmede rekening houdt.

(3) Dit artikel maakt geen inbreuk op het bepaalde in het laatste lid van artikel 72, het eerste lid van artikel 110, en het laatste lid van artikel 114.

409d. Alle krachtens dit reglement uitgevaardigde bevelen van voorloopige aanhou-ding of hechtenis en beschikkingen tot handhaving of verlenging van zoodanige bevelen vermelden den grond voor de voorloopige aanhouding of hechtenis en de bepaalde omstandigheden, welke tot het aannemen van dien grond hebben geleid.

409e. De termijnen, die den duur der geldigheid bepalen van de bevelen van voor-loopige aanhouding of hechtenis, loopen slechts gedurende de tenuitvoerlegging.

2) Deze alinea is afgeschaft ingevolge Staatsblad 1917 no. 497, art'. 3, (1), sub e, jo. 645.

100 TITEL XXII.

vrijspraak of van ontslag van alle rechtsvervolging:, zullen de kosten komen ten laste van den Lande.

412. De salarissen en schadeloosstellingen, verschuldigd aan prakti-zijns, raadslieden of verdedigers en gevolmachtigden, mogen niet onder de veroordeeling in de kosten worden opgenomen, m a a r blijven steeds voor rekening van de partij, die zich door zoodanigen persoon heeft doen bijstaan of vertegenwoordigen.

413. (1) De Gouverneur-Generaal zal nimmer als getuige op eene terechtzitting, nóch voor eenen rechter-commissaris, noch voor eenigen anderen ambtenaar kunnen worden gedagvaard.

(2) Wanneer echter deszelfs getuigenis vereischt mocht worden, zal hij, daartoe schriftelijk verzocht, den ambtenaar met het onderzoek der zaak belast, of dengene, die dezen ten gevolge eener bijzondere opdracht ver-vangt, bij zich toelaten, ten einde zijne getuigenis worde ingenomen en in geschrifte gesteld.

(3) De in artikel 132 vervatte bepalingen omtrent de voorlezing en bewijskracht van schriftelijke getuigenissen, zijn te dezen toepasselijk.

414. (St. 1925 no. 497, art. VII, k.) (1) Inlandsche vorsten, Rijksbe-stuurders of regenten kunnen, zoolang zij niet als zoodanig zijn afge-treden of uit hun ambt ontslagen, niet als getuigen voor den rechter worden geroepen, zonder voorafgaande machtiging van of namens den Gouverneur-Generaal.

(2) (St. 1873 no. 142.) Gelijke machtiging wordt vereischt om voor den rechter als getuigen te roepen de wettige vrouwen en vrouwelijke bloed- en aanverwanten tot en met den 2den graad van de personen, in de vóórgaande alinea opgenoemd.

(3) St. 1873 no. 142.) Indien die machtiging niet wordt verleend, zullen de voorschriften van het vorige artikel worden in acht genomen.

415. (1) Wanneer de rechter, gebruik makende van de hem bij het tweede lid van artikel 141) der Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch-Indië toegekende bevoegdheid, beveelt, dat de in strafzaken als getuigen te hooren Chineezen, den eed in den tempel zullen afleggen, zal hij de verdere behandeling der zaak tot eenen, door hem te bepalen, naderen rechtdag uitstellen.

(2) In dat geval benoemt de president één der leden van het rechter-lijk college, om als commissaris, met den griffier, bij de eedsaflegging tegenwoordig te zijn en daarvan schriftelijk verslag te doen.

(3) (St. 1932 no. 460, art. H, 64°, jo. no. 580.) Indien een politie-rechter het bevel gegeven heeft, zal alleen de griffier bij de eedsaflegging behoeven tegenwoordig te zijn en daarvan schriftelijk verslag doen.

416. 2) Alle arresten, vonnissen en rechtelijke bevelschriften in straf-zaken, zullen aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Kowtngs.

1) Dit artikel is ingetrokken bij Staatsblad 1920 no. 69.

2) Zie hierbij: Staatsblad 1891 no. 188.

TITEL XXII. 101

= = = ; N e d. sv.

417. De minuten der arresten en vonnissen zullen steeds ter griffie der respectieve rechterlijke collégien blijven berusten, en mogen niet ver-plaatst worden, dan in de gevallen en op de wijze, bij de wettelijke bepa-lingen voorzien.

418. (1) De griffiers zijn verplicht een algemeen register te houden 6.

van alle strafzaken, welke in behandeling komen bij het rechterlijk college, waarbij zij zijn aangesteld.

(2) (St. 1919 no. 10, art. Ill, 10°, jo. 1920 no. 498.) Op dit register, hetwelk in onderdeelen zal worden gesplitst ter afscheiding van de zaken, die respectievelijk in eersten aanleg, in hooger beroep, in revisie en in cas-satie behandeld worden, zal aanteekening moeten geschieden van de namen der beklaagden, van de misdrijven of overtredingen, hun te laste gelegd, van den dag, waarop de zaken zijn aanhangig geworden, van dien, waarop het vonnis of het arrest uitgesproken of, in geval van revisie, gewezen is, en van dien, waarop de stukken, in de gevallen, waarin zulks moet plaats hebben, aan den eersten rechter zijn terugge-zonden; en eindelijk, ten aanzien van zaken in cassatie, van de dagteeke-ningen, waarop de mededeeling der stukken aan den procureur-generaal en de terugzending derzelve door dezen hebben plaats gehad.

(3) Dit register zal tevens eene zoo beknopt mogelijk opgave van den inhoud der vonnissen of arresten moeten behelzen, en op hetzelve moet worden melding gemaakt van de verleende gratie of vermindering van straf. *)

(4) De officieren van justitie en de procureur-generaal zijn respectie-velijk bevoegd om daarvan te allen tijde inzage te nemen.

419. (St. 1932 no. 460, art. II, 65°, jo. no. 580.) Geene afschriften of uittreksels van arresten of vonnissen, in strafzaken gewezen, zullen worden uitgereikt aan hen, die geene partijen in de zaak zijn geweest, zonder machtiging van den rechter, welke dezelve geveld heeft, en het verzoek daartoe zal alleen worden toegestaan op het bewijs, dat de verzoeker daarbij belang heeft.

420. (vervallen.) (St. 1917 no. 497, art. 13, oo, jo. no. 645.)

421. (St. 1919 no. 10, art. I l l , 11°, jo 1920 no. 498.) De griffier, die in gebreke blijven van stiptelijk te voldoen aan de bepalingen van de arti-kelen 49, 50, 190, 290, 319 en van het derde lid van artikel 332a, verbeuren wegens elk verzuim eene boete van vijf en twintig gulden.

422. (1) In strafzaken zullen tot het doen van dagvaardingen, beteekeningen en alle andere exploiten, die tot uitvoering van rechterlijke bevelen, vonnissen en arresten daaronder begrepen, gelijkelijk bevoegd en verplicht zijn, de deurwaarders, zoo buitengewone als gewone, en de gerechtsboden, mitsgaders de dienaren van de openbare macht.

1) Zie ten aanzien van verloren geraakte vonnissen of stukken, behoorende tot onuitgewezen processen in strafzaken : Staatsblad 1854 no. 39.

2) Zie hierbij: Staatsblad 1917, no. 397, a r t . 6, sub 7 ° : en a r t . 7, (4), jo. no. 645.

102 TITEL XXII.

(2) (St. 1931 no. 168, art. 1, A, 5°, p, jo. no. 423.) Bij ontstentenis van de zoodanigen zal door den assistent-resident, binnen wiens ressort het exploit moet geschieden, een beëedigd Europeesch beambte, of een ander geschikt en vooraf te beëedigen persoon, tot het verrichten van hetzelve worden aangewezen.

(3) Van die aanwijzing zal In het exploit moeten worden melding gemaakt.

423. (1) De beteekening van dagvaardingen en andere exploiten in strafzaken, moet steeds gepaard gaan met de afgifte van een volledig afschrift van het exploit, het relaas van den exploiteur daaronder begrepen.

(2) In de gevallen, waarin de aanplakking van een exploit moet plaats hebben, zal de exploiteur van deze zijne verrichting een behoorlijk relaas opmaken, hetwelk hij daarna zal overhandigen of doen toekomen aan den ambtenaar, door wien hem die werkzaamheid is opgedragen.

424. (1) De dag, waarop de termijnen, in dit Reglement vastgesteld, beginnen te loopen, wordt bij derzelver berekening niet mede geteld.

(2) Wanneer de laatste dag van zoodanigen termijn op een Zondag invalt, zal die termijn met één dag worden verlengd.

HET

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 114-119)