• No results found

ACHTSTE TITEL

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 71-77)

VAN BEKLAAGDEN, WELKE APWEZEND ZIJN GEBLEVEN, NIET HEBBEN KUNNEN ACHTERHAALD WORDEN, OF

ONTVLUCHT ZIJN.

EERSTE AFDEELING.

Van afwegend gebleven of ontvluchte beklaagden in zaken van misdrijf, waarin eene voorloopige instructie heeft plaats gehad.

(St. 1876 no. 237.)

209. i) (St. 1914 no. 641, art. I, rr, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) Wanneer een beklaagde, in wiens zaak instructie is gelast met of zonder bevel van gevangenneming, niet mocht hebben kunnen worden achter-haald en gevangen genomen, of niet voor den rechter-commissaris mocht

1) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, rr, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt:

209. Wanneer een beklaagde, in wiens zaak instructie is gelast en een niet geschorst bevel van voorloopige hechtenis bestaat, niet mocht hebben kunnen worden achter-haald en gevangengenomen, of in wiens zaak instructie is gelast, maar geen dan wel een geschorst bevel van voorloopige hechtenis bestaat, niet voor den Rechter-commissaris mocht hebben kunnen worden gebracht, zal de voorloopige instructie der zaak niettemin worden voortgezet en ten einde gebracht, overeenkomstig hetgeen bij den derden titel is omschreven, onder de bepalingen, in het volgende artikel vervat.

56 TITEL VIII. AFD. I.

hebben kunnen worden gebracht, zal de voorloopige instructie der zaak niettemin worden voortgezet en ten einde gebracht, overeenkomstig hetgeen bij den derden Titel is omschreven, onder de bepalingen, in het volgende artikel vervat.

210. (1) (St. 1907 no. 433, art. I, 1, jo. no. 504.) De beteekening bij artikel 118 vermeld, geschiedt aan de woonplaats of, wanneer die niet bekend is, aan het laatste verblijf van den beklaagde, en wordt aldaar afschrift gelaten.

(2) Indien de woonplaats en het verblijf onbekend zijn, wordt de beteekening aangeplakt aan het gebouw, waar de raad van justitie zitting houdt.

(3) Bij dit exploit wordt de beklaagde tevens tegen eenen bepaalden dag opgeroepen om op de terechtzitting te verschijnen.

(4) De getuigen worden niet gedagvaard.

211. ]) (St. 1912 no. 455, art. I, I.) Indien de beklaagde binnen "dien tijd gevat wordt, of zich in de gevangenis begeeft, of wel ten beteekenden dage vrijwillig op de terechtzitting verschijnt, bepaalt de raad van justitie den dag, waarop de zaak zal worden onderzocht en afgedaan overeen-komstig de voorschriften van den vierden Titel, met bevel, dat de ge-tuigen tegen dien dag zullen worden opgeroepen; en kan de opgekomene beklaagde, zoo hij nog niet in hechtenis mocht zijn genomen, in verze-kerde bewaring gesteld worden.

(2) (St. 1912 no. 455, art. I, 1.) Overigens is het achtste lid van artikel 107 ten deze toepasselijk.

212. (1) 2) Indien de beklaagde niet binnen den bedoelden tijd in verzekerde bewaring is gesteld, noch vrijwillig ten beteekenden dage op de terechtzitting verschijnt, zal de raad van justitie, na te hebben bevonden, dat aan alle de formaliteiten is voldaan, zonder in eenig verder onderzoek te treden, op het requisitoir van den officier van justitie, den beklaagde verklaren wederspannig aan de wet, met veroordeeling in de kosten en met bevel, dat hij, gevonden wordende, in hechtenis zal

•worden gesteld.

1) Dit artikel luidt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, ss, jo. Staatsblad 1920 nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad no in werking tredend op als volgt:

.211. Indien de beklaagde binnen dien tijd gevat wordt, of zich in de gevangenis begeeft, of wel ten beteekenden dage vrijwillig op de terechtzitting verschijnt, bepaalt de Raad van Justitie den dag, waarop de zaak zal worden onderzocht en afgedaan overeenkomstig de voorschriften van den vierden Titel, met bevel dat de getuigen tegen dien dag zullen worden opgeroepen, en kan tegen den opgekomen beklaagde een bevel van voorloopige hechtenis worden uitgevaardigd, zoo er geen zoodanig bevel in de zaak bestaat.

2) In deze alinea worden ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, tt, jo. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op de woorden „met bevel" vervangen door de woorden ,,en kunnen bevelen".

TITEL VIII. APO. I. 57

(2) Het vonnis van den raad wordt aangeplakt aan het gebouw, waar dezelve zitting houdt. *)

213. (St. 1914 no. 641, art. 1, ss, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) Indien de beklaagde, vóórdat het misdrijf verjaard is, zich in hechtenis begeeft, gevat wordt, of zich tot de behandeling zijner zaak ter terecht-zitting aanmeldt, wordt het geding overeenkomstig de voorschriften van den vierden Titel behandeld.

214. (1) (St. 1907 no. 433, art. I, 1, jo. no. 504.) Indien de beklaagde uit de gevangenis is ontvlucht vóór de beteekening, bij artikel 118 omschreven, gelden de voorschriften van artikel 210.

(2) Indien de ontvluchting heeft plaats gehad na de voorschreven beteekening, wordt de beklaagde bij exploit, gedaan op de wijze bij het eerste en tweede lid van artikel 210 omschreven, tegen zekeren bepaal-den dag opgeroepen om op de terechtzitting van bepaal-den raad van justitie te verschijnen.

(3) Wijders zijn in beide gevallen de voorschriften van deze afdeeling toepasselijk.

215. (1) (St. 1912 no. 455, art. I, m, jo. St. 1914 no. 641, art. I, tt, jo. St. 1915 no. 146, art. IV.) Indien een beklaagde, na krachtens de beschikking, waarbij in zijne zaak instructie is gelast, voor den rechter-commissaris te zijn opgekomen, niet op den aan hem ingevolge artikel 118 beteekenden rechtdag verschijnt, gelast de raad van justitie, dat zoodanige beklaagde op nieuw, doch zonder de getuigen, tegen eenen bepaalden rechtdag zal worden opgeroepen, en kan dezelve tevens zijne inhechtenisstelling bevelen.

(2) Wijders wordt gehandeld overeenkomstig de voorschriften van

„artikel" 2) 211 en volgende.

216. Indien evenwel de beklaagde, in het geval, bij het vorige artikel voorzien, zich in de volstrekte onmogelijkheid mocht bevinden om, ten dage dienende, op de terechtzitting te verschijnen, zal de rechter, op het daartoe door of van wege den beklaagde ingediend verzoekschrift en de daarbij over te leggen bewijsstukken, na het openbaar ministerie te hebben gehoord, de behandeling van het geding tot eenen naderen, van wege het openbaar ministerie aan den beklaagde te beteekenen rechtdag, uitstellen.

1) Na deze alinea wordt ingevolge Staatsblad 1919 no. 689, art. I, tt, io. Staats-blad 1920 nos. 9 en 325, blijkens StaatsStaats-blad no in werking tredend op ingelascht de navolgende alinea:

(3) Indien in de gevallen, bij dit en bij het vóórgaand artikel bedoeld, de beklaagde na zijne inhechtenisneming doet blijken van eene wettige reden voor de niet-verschij-ning op den bepaalden rechtsdag, kan de Raad het bevel van voorloopige hechtenis opheffen.

2) Lees: ,:de artikelen".

58 TITEL V I I I . APD. I I .

Ned. Sv

TWEEDE AFDEELING.

Van afwezend gebleven beklaagden in zaken, waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad, en in zaken van overtreding.

(St. 1876 no. 237.)

217. (St. 1876 no. 237, jo. St. 1914= no. 641, art. I, uu, jo. St. 1915 264.

no. 146, art. IV en St. 1932 no. 460, art. II, 42°, jo. no. 580.) Indien de beklaagde in zaken van misdrijf, waarin geene voorloopige instructie heeft plaats gehad, of van overtreding, in gebreke blijft om op de aan hem beteekende dagvaarding ter terechtzitting te verschijnen, of, voor-zooveel den beklaagde in zaken van overtreding aangaat, zich aldaar te doen vertegenwoordigen door een gemachtigde, wordt tegen Hem verstek verleend, tenzij de raad van justitie bij den aanvang van het onderzoek het bevel geeft, bedoeld bij artikel 217a, eerste lid; het onder-zoek wordt daarna voortgezet.

217 a. (St. 1932 no. 460, art. II, 43°, jo. no. 580.) (1) Indien de beklaagde niet op de terechtzitting tegenwoordig is, kan de raad van justitie zoowel bij den aanvang als gedurende den loop van het onderzoek bevelen, dat hij op een door den raad te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn, en kan hij daartoe tevens zijne medebrenging gelasten.

Intusschen kan de raad reeds dadelijk een aanvang maken met het onderzoek ter terechtzitting of het aangevangen onderzoek voortzetten.

(2) Indien de beklaagde op het bepaalde tijdstip op de terechtzitting is verschenen, wordt het verstek, dat tegen hem verleend mocht zijn, vervallen verklaard en het onderzoek op de terechtzitting, voorzoover naar 's raads oordeel met vóórhouding van het reeds behandelde niet kan worden volstaan, opnieuw verricht.

(3) Indien de beklaagde op het bepaalde tijdstip niet op de terecht-zitting is verschenen, verleent de raad van justitie, tenzij hij de mede-brenging tegen een nader tijdstip gelast, verstek, indien dit nog niet had plaats gehad; het onderzoek wordt daarna voortgezet.

218. (1) Het bij verstek gewezen vonnis moet aan den veroordeelde in persoon, of te zijner woonplaats, of, indien de woonplaats niet bekend is, aan zijn laatste verblijf worden beteekend.

(2) Indien een en ander onbekend is, wordt het vonnis aan het gebouw, waar de raad van justitie zitting houdt, aangeplakt.

219. (St. 1918 no. 790, art. 2 en St. 1932 no. 460, art. II, 44°, a, jo. no. 580.) (1) De veroordeeling bij verstek vervalt van rechtswege, indien de veroordeelde, op de Wijze, voorgeschreven bij artikel 219 a verzet doet, uiterlijk binnen een week na den dag, waarop hij is aange-houden ter tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf, wat hechtenis betreft, zoowel van die, waartoe hij is veroordeeld als van die, welke voor de hem opgelegde boete in de plaats treedt, of nadat lijfsdwang op hem is toegepast of beslag op zijne goederen is gelegd tot verhaal van eene hem opgelegde boete.

(2) (St. 1933 no. 460, art. II, 44°, b, jo. no. 580.) De beklaagde, die

TITEL VIII. AFD. II. 59

bij verstek is veroordeeld, kan ook dadelijk van het verstekvonnis in revisie komen bij het hoog-gerechtshof. Nadat de beklaagde verklaard heeft revisie te verlangen, is hij niet meer tot verzet ontvankelijk.

219 a. (St. 1932 no. 460, art. II, 45°, jo. no. 580.) (1) Het verzet wordt gedaan door eene verklaring aan den griffier bij den raad van justitie of bij den politierechter, die het vonnis heeft gewezen of aan den griffier van het residentiegerecht, binnen welks rechtsgebied de ver-oordeelde woont of verblijf houdt.

(2) De verklaring van den beklaagde kan ook worden afgelegd door een daartoe bijzonder bij geschrifte gevolmachtigde.

(3) De griffier maakt den persoon, die de verklaring wenscht af te leggen, indachtig aan de bevoegdheid om dadelijk van het verstekvonnis in revisie te komen bij het hooggerechtshof, indien de termijn daartoe nog niet is verstreken.

(4) Van de verklaring wordt door den griffier een akte opgemaakt, waarin de woon- of verblijfplaats van den beklaagde wordt vermeld.

(5) De akte wordt in een daartoe bestemd register ingeschreven en door den griffier en door dengene, die de verklaring aflegt onderteekend;

indien deze niet kan teekenen, wordt hiervan, zoomede van de oorzaak van dit beletsel, in de akte melding gemaakt. Indien de verklaring door een gemachtigde wordt afgelegd, wordt de volmacht aan de akte toe-gevoegd.

(6) Afschrift van de akte wordt door den griffier onverwijld bij geadviseerden dienstbrief toegezonden aan den officier van justitie en aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den politierechter, die het vonnis wees.

220. De kosten, door het verstek veroorzaakt, komen steeds, zelfs dàn, wanneer vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging op het verzet mocht volgen, ten laste van hem, die bij verstek is veroordeeld, ten ware de dagvaarding mocht zijn nietig verklaard, of hij mocht bewijzen in de onmogelijkheid te zijn geweest van te kunnen verschijnen.

221. (1) Indien de tenuitvoerlegging van het vonnis is geschied door een op zijne goederen gelegd beslag, zal de veroordeelde, gedurende den tijd van één jaar na die inbeslagneming, ontvankelijk zijn in zijn verzet, indien hij ten genoege van den rechter aantoont, dat hij van de plaats gehad hebbende tenuitvoerlegging niet tijdig genoeg heeft kennis ge-dragen, om zijn verzet binnen den gewonen termijn te kunnen uitbrengen.

(2) Wanneer de in beslag genomen goederen reeds mochten zijn verkocht, zal aan den bij verstek veroordeelde, ingeval van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging de koopprijs dier goederen, na aftrek der kosten van executie, worden Uitgereikt.

(3) Hetzelfde zal plaats hebben ten aanzien van bij het vonnis van verstek verbeurd verklaarde voorwerpen, zoo die mochten verkocht zijn.

(4) Overigens gelden ook voor dit geval de bepalingen van artikel 220.

222. (Vervallen.) (St. 1932 no. 460, art. II, 46°, jo. no. 580.)

60 TITEL VIII. AFD. II, SLOTBEPALINGEN.

Ned. Sv.

223. (St. 1932 no. 460, art. II, 47°, jo. no. 580.) (1) Naar gelang de uitspraak is gedaan door eene meervoudige kamer of een politierechter, bepaalt de president van den raad van justitie of de politierechter den dag, waarop het verzet ter openbare terechtzitting zal worden behandeld.

De officier van justitie of de ambtenaar van het openbaar ministerie bij den politierechter doet daartoe het verzoek terstond na de ontvangst van het afschrift der akte, bedoeld in artikel 219 a.

(2) Bij het bepalen van den rechtdag wordt acht gegeven op de meerdere of mindere verwijdering van de woonplaats of het verblijf van de beklaagden en van de op te roepen getuigen.

(3) De officier van justitie of de ambtenaar van het openbaar mi-nisterie bij den politierechter doet den dag der terechtzitting aanzeggen aan den beklaagde in persoon of aan diens in de akte van verzet ver-melde woon- of verblijfplaats, en aan de beleedigde partij indien deze zich in het geding heeft gevoegd. De aanzegging aan den beklaagde treedt in de plaats van eene dagvaarding.

223 a. (1) Indien degene, die in verzet is gekomen, niet ten dienen-den dage in rechten verschijnt, wordt het verzet vervallen verklaard en het bij verstek gewezen vonnis ten uitvoer gelegd behoudens beroep in cassatie tegen het vonnis, waarbij de vervallenverklaring is uitgesproken, wanneer daartoe gronden zijn.

(2) Indien degene, die in verzet is gekomen, ten dienenden dage in rechten verschijnt, wordt, tenzij de rechter ambtshalve dan wel op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van den beklaagde beslist dat de zaak geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt behandeld, de zaak, nadat het bij verstek behandelde aan den beklaagde is vóórge-houden en hij daarop is gehoord, afgedaan. De beraadslaging, bedoeld bij artikel 166, geschiedt mede naar aanleiding van het onderzoek bij verstek gehouden, zooals dit volgens het proces-verbaal der terechtzit-ting heeft plaats gehad.

223 b. De vonnissen bij verstek, waartegen geen verzet is gedaan, zijn niet aan cassatie onderhevig.

Slotbepalingen, op de beide afdeelingen van dezen Titel toepasselijk.

224. In geen geval zal de afwezendheid van eenen beklaagde den voort-gang van het geding, ten aanzien der tegenwoordig zijnde medebeklaag-den, van rechtswege schorsen of vertragen.

225. (1) (St. 1889 no. 149.) Na de uitspraak kan uitvoering worden 268.

gegeven aan de beslissing, die de raad van justitie ten aanzien~van de stukken van overtuiging genomen heeft, nadat daarvan eene nauwkeu-rige beschrijving door den griffier zal zijn opgemaakt en ter griffie nedergelegd.

I

TITEL VIII. SLOTBEP. — TITEL IX. — TITEL X. 61

Ned. Sv.

(2) (St. 1889 no. 149 jo. St. 1917 no. 497, art. 13, t, jo. no. 645.) De raad kan van de teruggave of van de vernietiging of onbruikbaarmaking uitzonderen zoodanige voorwerpen als bij noodig acht.

226. (St. 1932 no. 460, art. II, 48°, jo. no. 580.) De bepalingen van dezen Titel zijn mede toepasselijk ten aanzien der strafzaken, van welke het hooggerechtshof kennis neemt, behoudens dat arresten van het hoog-gerechtshof, bij verstek gewezen, niet vatbaar zijn voor verzet.

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 71-77)